ECLI:NL:RBROT:2018:3866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
10/740042-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling door het gooien van een glas in het gezicht van het slachtoffer en het trekken aan haar haren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van het onderzoek gedetineerd in de PI Zwaag. De officier van justitie, mr. A. Ekiz, had vrijspraak gevorderd voor het primair en subsidiair ten laste gelegde, maar wel bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde, met een gevangenisstraf van 17 dagen. De rechtbank heeft het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen geacht, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door met kracht aan haar haren te trekken en een glas in haar gezicht te gooien. De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en de verklaringen van de aangeefster en getuigen gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren, ondanks dat deze op detailniveau varieerden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740042-17
Datum uitspraak: 28 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde
gedetineerd in de PI Zwaag,
raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
Er is geen bewijs dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld. Dat geldt zowel voor het trekken aan haar haren als voor het gooien van een glas in haar gezicht.
De verdachte heeft wel het haar van de aangeefster beetgepakt, maar hij heeft geen kracht gebruikt. Op de camerabeelden is dat ook niet te zien. Daarnaast zijn de beschrijvingen van de beelden door de verschillende verbalisanten niet eenduidig en verklaart aangeefster hierover wisselend.
De verdachte heeft ook niet met een glas naar aangeefster gegooid en op de camerabeelden is dat ook niet te zien. Wat wel te zien is, is dat aangeefster tegen een deur oploopt. Net nadat de aangeefster tegen de deur op is gelopen, is te zien dat zij naar haar gezicht grijpt. Op de plek waar zij met haar gezicht tegen de deur is gekomen, heeft ze letsel. Daarnaast zijn de verklaringen van de aangeefster zo wisselend dat ze onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De verklaring van de dochter van de aangeefster is niet bruikbaar, omdat zij te ver van de situatie af stond.
4.2.2.
Beoordeling
In het dossier bevinden zich processen-verbaal van politie waarin camerabeelden zijn beschreven die zijn opgenomen op verschillende plaatsen in de uitgaansgelegenheid waar de verdachte de aangeefster tegenkwam.
Geverbaliseerd is dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte de haren van de aangeefster meerdere malen beetpakt en daaraan rukt/trekt. De rechtbank heeft de beelden ter zitting bekeken en heeft inderdaad gezien dat de verdachte meerdere malen aan het haar van de aangeefster rukt/trekt. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte zo hard aan haar haar heeft getrokken dat zij enkele dagen later nog steeds pijn aan de achterzijde van haar hoofd had. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte aangeefster heeft mishandeld door met kracht aan haar haren te trekken.
In die processen-verbaal is verder onder meer beschreven dat te zien is dat de aangeefster nadat zij van de verdachte was weggelopen bij de deur aankwam en als het ware rond haar as draaide en dat er iets ter hoogte van haar hoofd wegschoot richting de vloer, waarna dat voorwerp via de vloer weg stuiterde. Beschreven is dat op de beelden daarvan niet meer te zien was, dan een soort van veeg/vlek.
De bevinding van de verbalisant dat op de camerabeelden ter hoogte van het hoofd van aangeefster een beweging van een voorwerp te zien is, is door de verdediging op de terechtzitting nadrukkelijk betwist toen de beelden op de terechtzitting een en andermaal zijn getoond op grote schermen in de zittingszaal. Ook de officier van justitie heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat dat op de beelden niet te zien is. De rechtbank heeft deze camerabeelden in raadkamer nogmaals (meerdere) malen en op die schermen bekeken. Bij het (nogmaals) bekijken van deze beelden - in normale snelheid en in slow motion - heeft de rechtbank de ‘veeg’, zoals deze door de verbalisant wordt beschreven, ook waargenomen. De rechtbank heeft daarmee de beschrijving van de beelden op juistheid getoetst en bevestigd gezien. Die beschrijving in het proces-verbaal van politie is dan ook bruikbaar voor het bewijs.
De beschrijving van de camerabeelden houdt onder meer in dat de verdachte - nadat hij aangeefster meerdere malen aan de haren heeft gerukt/getrokken, zij hem steeds wegduwde en uiteindelijk van bar is weggelopen - een voorwerp van de bar heeft gepakt en in de richting is gelopen waarin de aangeefster even daarvoor verdween. Dit gegeven, in combinatie met de constatering van de verbalisant dat op de camerabeelden vanuit een andere positie te zien is dat ter hoogte van het hoofd van aangeefster een voorwerp wegschoot richting de vloer, de aangifte, de verklaring van getuige [naam getuige] en het letsel dat bij de aangeefster is ontstaan, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een (kunststof) glas tegen het gezicht van de aangeefster heeft gegooid.
Het verweer dat het letsel door iets anders is veroorzaakt dan door een naar de aangeefster gegooid voorwerp, vindt in de bewijsmiddelen zijn weerlegging. Er is in de camerabeelden geen bevestiging te vinden dat de aangeefster met haar hoofd tegen de deur is gelopen.
Ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangeefster overweegt de rechtbank het volgende. Een voorval als dit vindt plaats in een fractie van een seconde. Gezien de verdere omstandigheid dat het zich diep in de nacht en onder stressvolle omstandigheden voordeed, maakt dat het niet verwonderlijk is dat de verklaringen aangeefster op detailniveau ietwat uiteen lopen. De kern van het verhaal van de aangeefster is bij haar verklaringen steeds dezelfde, zodat haar aangifte wel degelijk betrouwbaar is en gebruikt kan worden als bewijs.
Het verweer dat de dochter van de aangeefster te ver bij de situatie vandaan zou hebben gestaan om iets te kunnen zien, wordt weerlegd door het feit dat het een kleine horecagelegenheid betreft waar het, zoals door de verdachte zelf ter zitting verklaard is, twee stappen van de deur naar de bar is. De dochter van aangeefster stond op het moment van het incident bij de bar.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar aan haar haren te trekken en een glas dan wel een ander voorwerp in haar gezicht te gooien.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer] te trekken en
- op korte afstand een (hard kunststof) glas, althans een voorwerp, tegen het gezicht van die [naam slachtoffer] te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte zocht in een uitgaansgelegenheid de aandacht van de aangeefster en heeft haar toen onder meer een aantal malen hard aan haar haren getrokken. Nadat zij hem duidelijk maakte daarvan niet gediend te zijn, heeft hij haar een hard kunststof glas in haar gezicht gegooid. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster [naam slachtoffer] . Zij heeft als gevolg daarvan pijn geleden en een diepe wond op haar neus opgelopen, die gehecht is met drie hechtingen. Er is kans op een blijvend ontsierend litteken in haar gezicht. Het gedrag dat de verdachte in de vroege uren van 21 januari 2017 heeft laten zien, is schandalig. Door zijn handelen heeft de verdachte bovendien inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook voedt dit soort uitgaansgeweld de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit geldt zowel voor het slachtoffer als voor omstanders die getuige zijn geweest van het voorval.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 april 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van mishandeling door het aan de haren trekken van de aangeefster. Nu de rechtbank daarnaast bewezen acht dat de verdachte een glas of ander voorwerp in het gezicht van de aangeefster heeft gegooid, ziet zij reden aan de verdachte een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mr. E.G. Fels en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2018.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten scheefstand van de neus van die [naam slachtoffer] en/of
een wond die heeft geleid tot een blijvend ontsierend litteken op de neus van
die [naam slachtoffer] , heeft toegebracht door op korte afstand een (hard kunststof) glas,
althans een voorwerp, tegen de neus van die [naam slachtoffer] te gooien;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
op korte afstand een (hard kunststof) glas, althans een voorwerp, tegen het
gezicht van die [naam slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer] te trekken en/of
- op korte afstand een (hard kunststof) glas, althans een voorwerp, tegen het
gezicht van die [naam slachtoffer] te gooien.