ECLI:NL:RBROT:2018:3864

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
10/017837-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van stoelen in een trein door opzettelijk urineren en morsen van bier

Op 14 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 24 januari 2018 in Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk stoelen in een trein van de Nederlandse Spoorwegen onbruikbaar heeft gemaakt. De verdachte, die ten tijde van de zitting gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten. De officier van justitie, mr. T.H. Slieker, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van één week, evenals de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte schuldig is aan vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de stoelen in de trein had besmeurd met bier en urine, waardoor deze tijdelijk onbruikbaar werden. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank vond de bewijsvoering overtuigend. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van één week op en wees de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe, voor een periode van 60 dagen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een gevangenisstraf rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A.M.H. Geerars als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-017837-18
VI-nummer: 99/000744-43
Datum uitspraak: 14 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. T.H. Slieker, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak met VI-nummer 99/000744-43.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.1.2.
Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II. De verdediging heeft aangevoerd dat de trein toch al schoongemaakt zou worden. Echter, ook als dat juist is, is nog steeds sprake van vernieling van de stoelen die de verdachte met bier en urine heeft besmeurd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze stoelen speciaal gereinigd moesten worden en daardoor langer niet bruikbaar zouden zijn dan bij een reguliere schoonmaak. Dat lag gezien de aard van de vervuiling ook voor de hand. De verdachte zal daarom schuldig worden verklaard aan vernieling, omdat de stoelen in de staat waarin verdachte ze heeft gebracht onbruikbaar geworden waren.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 januari 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk stoelen in een trein,
dieaan de Nederlandse Spoorwegen
toebehoorden, heeft onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een treinstel tijdelijk onbruikbaar gemaakt door in dit treinstel op stoelen te urineren en bier te morsen. Dit is een zeer onsmakelijk en ergerlijk feit dat ergernis en financiële schade veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 februari 2018 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 1 dag met een taakstraf. De ernst van het feit, de omstandigheid dat de verdachte in een proeftijd liep en het taakstrafverbod zoals bedoel in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, maken echter dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 juli 2015 van de politierechter in de rechtbank Haarlem onder parketnummer 15-019126-15 is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij vonnis van 16 juni 2016 van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland onder parketnummer 15-810317-15 de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 19 juni 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 19 juni 2017 en bedraagt 365 dagen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 171 dagen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 171 dagen disproportioneel is, gelet op de aard en de ernst van het feit waarvoor de verdachte is aangehouden.
De raadsman verzoekt de rechtbank daarom - in het geval van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit - om een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een kortere periode te gelasten.
8.4.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat een gehele toewijzing van de vordering van de officier van justitie disproportioneel is, gelet op de aard van het ten laste gelegde feit. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts gedeeltelijk toewijzen, namelijk voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de periode die de verdachte al heeft vastgezeten door de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechter-commissaris.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen met aftrek, moet worden ondergaan;
wijst af de gevorderde herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 januari 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een treinstel en/of stoelen, althans interieur, in een trein, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nederlandse Spoorwegen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.