ECLI:NL:RBROT:2018:3858

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
6766412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie tussen werkgever en locatiemanager

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Huisartsenposten Rijnmond (verzoekster) en [verweerster], locatiemanager bij de organisatie. Het verzoek tot ontbinding is gedaan op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek. De verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan na onrust op de werkvloer, veroorzaakt door de 'laatste-kans-brieven' die aan triagisten zijn verstuurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] is, maar dat beide partijen niet in staat zijn gebleken om de verschillen in inzicht te overbruggen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zal worden met inachtneming van de opzegtermijn en dat [verweerster] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding. De verzochte billijke vergoeding is afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6766412 VZ VERZ 18-6627
uitspraak: 17 mei 2018
beschikking ex artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Huisartsenposten Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
hierna te noemen: Hap Rijnmond,
gemachtigde: mr. T.J.C.M. Broekman,
tegen
[verweerster],
wonende te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. C.J. Vliegenthart.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 15, ontvangen op 27 maart 2018;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de brief van Hap Rijnmond met aanvullende producties 16 tot en met 18.
1.2
Op 1 mei 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Ter zitting zijn namens Hap Rijnmond aanwezig geweest [B.], bestuurder en mr. T.J.C.M. Broekman, gemachtigde. [verweerster] is aanwezig geweest, bijgestaan door mr. C.J. Vliegenthart en vergezeld van twee toehoorders. Beide gemachtigden hebben een pleitnota overgelegd. Voor het overige heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[verweerster], geboren op [geboortedatum] 1978, is op 1 januari 2011 in dienst getreden bij Hap Rijnmond als locatiemanager bij één van de vier locaties van Hap Rijnmond, de locatie Ruwaard in Spijkenisse.
2.2
Het salaris van [verweerster] bedraagt € 4.091,76 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld en 6% eindejaarsuitkering. De werktijd bedraagt 32 uur per week.
2.3
Hap Rijnmond verzorgt voor ongeveer 500 aangesloten huisartsen in de regio Rijnmond de avond- en weekenddiensten. Iedere locatie van Hap Rijnmond wordt operationeel geleid door twee locatiemanagers. Naast [verweerster] is dat voor de locatie Ruwaard
mevr. [J.] hierna: [J.]). De locatiemanagers geven leiding aan de baliemedewerkers en de triage-assistenten. Bij de locatie Ruwaard zijn ongeveer 14 FTE (35 a 38) medewerkers werkzaam. Hap Rijnmond is tot november 2017 geleid door een raad van bestuur met twee directieleden, dhr. [A.] en dhr. [C.].
2.4
De huisartsen die op de diverse locaties werken zijn niet in dienst bij Hap Rijnmond. De huisartsen zijn per locatie vertegenwoordig door een beleidscommissie (BC).
2.5
In 2015 zijn er landelijke kwaliteitsnormen voor de dienstverlening van huisartsenposten opgesteld, waaraan ook Hap Rijnmond zich heeft willen conformeren. Het doel van de richtlijnen is om het niveau van de triagisten te verbeteren. Ondanks informatiesessies, opleiding en begeleiding, is het niveau van triage bij Hap Rijnmond en met name de locatie Ruwaard, achtergebleven. In samenspraak met de locatiemanagers en de directie is in september 2017 besloten om alle triagisten die qua beoordeling achter zijn gebleven, een laatste kans op verbetering te bieden middels een coachingstraject. De HR-manager van Hap Rijnmond ([N.], hierna [N.]) heeft hiertoe op 21 september 2017 een mail gestuurd aan alle locatiemanagers. Medio oktober zijn de betrokken triagisten van locatie Ruwaard geïnformeerd over het in te zetten traject.
2.6
Op 6 november 2017 heeft [N.] [verweerster] en [J.] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:

(…) Ik begrijp dat er flink stemming wordt gemaakt op de post door een aantal dames die aan het verbetertraject gaan deelnemen, maar ook door andere collega’s. Huisartsen worden dusdanig beïnvloed dat zij beloven brieven te gaan sturen om bezwaar aan te tekenen tegen de gang van zaken. Triagisten die hun werk verzaken door niet in te loggen terwijl er patiënten in de wacht staan, omdat ze nog bezig zijn hun ongenoegen te uiten. Ik denk dat jullie toch zouden moeten overwegen dat er voorlopig elke dienst een van jullie aanwezig is, maar met name tijdens de weekenden.(…)
2.7
Op 7 november 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster], [J.] en [H.], toenmalige interim-directeur (hierna: [H.]).
2.8
Op 14 november 2017 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de locatiemanagers en twee leden van de BC. Dit overleg is grotendeels gegaan over de brandbrief aan de triagisten en ontstane onrust op de huisartsenpost. Naar aanleiding van dit gesprek hebben de twee leden van de BC een gespreksverslag opgesteld.
2.9
Op 15 november heeft een overleg plaatsgevonden tussen [H.], de BC, de DC (dienstencommissie) en [J.]. [verweerster] is bij dit overleg niet aanwezig geweest.
2.1
Op 16 november 2017 is namens de directie van Hap Rijnmond aan alle huisartsen en triagisten van locatie Ruwaard een e-mail gestuurd, waarin voor zover van belang is vermeld:

Er is ons gebleken dat er veel onrust is ontstaan binnen de HAP Ruwaard, naar aanleiding van een brief over het beoordelingstraject voor triagisten die onder gemiddeld scoren op de gesprekken.
(…)
Om te beginnen bieden wij de betrokken triagisten, en ook iedereen die zich betrokken voelt bij HAP-Ruwaard, excuses aan over de brief waardoor onrust is ontstaan.
(…)
Dit beleid is twee jaar geleden vastgesteld. Op alle huisartsenposten is men hier actief mee aan de slag gegaan, met uitzondering van de HAP-Ruwaard. Wat hiervan de reden is zal worden onderzocht, maar het lijkt erop dat iedereen gedacht heeft dat het wel ‘los zou lopen’ (…)
Daarnaast hebben wij met de Beleidscommissie (BC) afgesproken dat wij een analyse zullen maken van de ontstane problemen binnen de HAP-Ruwaard en dat wij zullen zoeken naar oplossingen hiervoor.(…)
2.11
Op 21 november 2017 hebben [verweerster] en [J.] aan de twee leden van de BC een reactie gegeven op het gespreksverslag dat door de leden is opgesteld. In deze e-mail hebben [verweerster] en [J.] voor zover van belang geschreven:
‘’(…) wij hebben uitsluitend beleid van de CHPR (…) uitgevoerd. Ook wij betreuren het zeer dat de situatie deze wending heeft aangenomen. (…) Naar ons gevoel was het een zeer verwijtend gesprek met eenrichtingsverkeer. Van de directie hadden wij enkele dagen daarvoor vernomen dat er afspraken waren gemaakt met de BC om met ons een gesprek te plannen om over de situatie te spreken.
(…)
De rol van de BC is om toezicht te houden op de werkprocessen op de post en heeft hier ook mede inspraak bij, maar hebben in dit geval naar ons idee niet objectief gehandeld. Al enkele weken blijken jullie berichten te ontvangen en gesprekken te hebben gevoerd met zowel huisartsen als triagisten, zonder onze kant van het verhaal te hebben gehoord, zonder dat wij hiervan af wisten. Dat toont naar ons idee van weinig objectiviteit. BC-leden die buiten het werken op de HAP geïnformeerd worden door triagisten en vice versa, appjes van de voorzitter gestuurd naar een triagist die vervolgens dit kopieert en plaatst in de groepsapp naar alle medewerkers komt op ons geheel niet professioneel over. (…)
Naar ons idee is de BC een slecht functionerend orgaan binnen HAP Ruwaard met weinig daadkracht. Er zijn meerdere leden die niet achter het beleid staan van de CHPR, en daar nimmer op zijn aangesproken. Een aantal voorbeelden hier zijn (…) en zo kunnen we nog wel even doorgaan. (…)
Meerdere malen hebben wij deze problematiek aangegeven bij zowel de directie als bij jullie, en het gevoel te hebben absoluut niet met de neuzen dezelfde richting op te wijzen. (…)
2.12
Op 23 november 2017 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [H.] en [verweerster]. Tijdens dit gesprek is besloten dat [verweerster] een time-out (met behoud van salaris) zou nemen voor een periode van veertien dagen. Op 4 december 2017 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden.
2.13
Op 7 december 2017 heeft [H.] aan [verweerster] gesprekverslagen doen toekomen van de op 23 november en 7 december gevoerde gesprekken. In het verslag van 4 december 2017 is voor zover van belang vermeld:
‘(…)
De volgende drie scenario’s hebben we doorgenomen:
Terugkeer als Locatiemanager op HAP Ruwaard: Kies je voor deze optie dan is het zaak volgende week al een start te maken met de werkhervatting als locatiemanager. Deze terugkeer zal goed begeleid worden door middel van coaching en wekelijkse gesprekken met mij. Een zeer intensief traject dus. Tevens dien je er rekening mee te houden dat er zwaardere eisen gesteld gaan worden aan de functie van locatiemanager. Kies je voor deze optie, dan zal ik je hierin steunen.’
Andere functie binnen de organisatie: (…)
Beëindigen van de arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst: Dat zullen we op een nette manier doen, met behoud van je recht op een WW-uitkering en een ontslagvergoeding.
2.14
Op 7 december 2017 heeft [verweerster] zich ziekgemeld.
2.14
In januari 2018 is tussen partijen een mediation-traject gestart, maar dat traject is voortijdig afgebroken.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Hap Rijnmond heeft verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst tegen de eerst mogelijke datum te ontbinden, zonder toekenning van een transitievergoeding. Aan dit verzoek heeft Hap Rijnmond ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat niet van Hap Rijnmond gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
3.2
De verstoring van de arbeidsverhouding is ontstaan nadat op de werkvloer onrust is ontstaan over de ‘laatste-kans-brieven’ die aan de triagisten zijn verstuurd. [verweerster] heeft (samen met [J.]) op 7 november 2017 aangegeven dat er geen vertrouwen meer was in de leden van de BC. De BC heeft na verder onderzoek op haar beurt het vertrouwen in [verweerster] en [J.] opgezegd. Gelet op de vertrouwensbreuk heeft Hap Rijnmond getracht om de ontstane situatie en mogelijke oplossingen met [verweerster] te bespreken, echter heeft zij de communicatie afgehouden en rechtsbijstand ingeschakeld. Een op initiatief van [verweerster] opgestart mediationtraject heeft vervolgens niet tot een oplossing geleid, waarna Hap Rijnmond [verweerster] drie opties (werkhervatting op een andere locatie, plaatsing in een andere functie of beëindiging van het dienstverband) heeft geboden. [verweerster] is op geen van de geboden opties ingegaan, en heeft Hap Rijnmond verwijten gemaakt waar Hap Rijnmond zich niet in kan vinden, zodat een impasse is ontstaan en tot op heden is blijven bestaan. Die impasse valt [verweerster] ernstig te verwijten, zodat zij geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding, aldus Hap Rijnmond.

4.Het verweer

4.1
[verweerster] heeft primair betoogd dat de vordering tot ontbinding dient te worden afgewezen en subsidiair dat deze dient te worden toegewezen onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 50.000,-.
4.2
[verweerster] heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat Hap Rijnmond [verweerster] via de kritiek van de BC in feite verwijt dat zij disfunctioneert. Dit disfunctioneren is volledig uit de lucht komen vallen en aan de eisen om die grond aan het ontbindingsverzoek ten grondslag te leggen, is allerminst voldaan. De onvoldragen grond is uiteindelijk de reden geweest dat [verweerster] uit haar functie is gezet en is daarmee ook de aanleiding voor de daadwerkelijk aangevoerde grond.
4.3
Daarnaast was nog geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding tot november/december toen de situatie met de BC escaleerde. Voorafgaande aan deze periode heeft Hap Rijnmond onvoldoende aandacht besteed aan de moeizame verhouding tussen locatiemanagers, triagisten en huisartsen binnen de locatie Ruwaard en [verweerster] onvoldoende gesteund. Vanaf het moment van escalatie heeft Hap Rijnmond [verweerster] niet betrokken in de problematiek die er speelde, werd er over en niet met [verweerster] gesproken, en heeft Hap Rijnmond zelf besloten dat [verweerster] haar functie niet meer mocht uitoefenen. In het opgestarte mediationtraject is het nooit tot een inhoudelijk gesprek gekomen en Hap Rijnmond heeft na het vroegtijdig beëindigen van de mediation geweigerd om opnieuw in gesprek te gaan. Inmiddels is de arbeidsverhouding ernstig verstoord geraakt als gevolg van het onzorgvuldige proces dat Hap Rijnmond heeft doorlopen. Omdat nooit is geprobeerd om tot een oplossing te komen, is geen sprake van een duurzame verstoring. Primair vraagt [verweerster] dan ook afwijzing van het verzoek.
4.4
In ieder geval is Hap Rijnmond degene die de verstoring volledig heeft veroorzaakt, hetgeen haar ernstig te verwijten valt, zodat [verweerster], indien de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, aanspraak maakt op een billijke vergoeding van € 50.000,- naast de wettelijke verschuldigde transitievergoeding.

5.De beoordeling

5.1
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Hap Rijnmond heeft aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in de omstandigheid dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord is geraakt, dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de inhoud van de processtukken en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd voldoende gebleken dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding. De verstoorde arbeidsverhouding is door [verweerster] bij verweerschrift reeds erkend. Ook heeft zij toen opgemerkt dat zij de kans dat de verstoring ongedaan kan worden gemaakt, niet groot acht. Ter zitting is gebleken dat geen van beide partijen een voortzetting van het dienstverband als realistische optie beschouwt, mede gelet op het mislukte mediationtraject en de tijd die inmiddels is verstreken sinds het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie. Hetzelfde geldt voor theoretische mogelijkheid om de werkzaamheden elders voort te zetten (herplaatsing). Kern van het geschil tussen partijen betreft dan ook niet de vraag of de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, maar onder welke voorwaarden die ontbinding moet worden uitgesproken.
5.2
Aangezien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever zal worden ontbonden, en sprake is van een dienstverband van langer dan 24 maanden, heeft [verweerster] in beginsel recht op de transitievergoeding. Zij heeft daar slechts geen recht op indien het niet voortzetten van het dienstverband het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan haar zijde, hetgeen Hap Rijnmond heeft betoogd. [verweerster] heeft op haar beurt aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onder c BW, hetgeen juist ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Hap Rijnmond impliceert. In beide gevallen komt de beoordeling aan op een analyse van de gebeurtenissen op de locatie Ruwaard vanaf het najaar 2017 en dan met name vanaf de laatste-kans-brieven die aan de triagisten zijn gestuurd.
5.3
Partijen zijn het erover eens dat tot op dat moment geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat ten aanzien van de aanpak van de triagisten de neuzen bij het locatiemanagement en de directie dezelfde kant op stonden. De door [verweerster] geuitte verwijten dat Hap Rijnmond de ‘wanverhouding’ met de huisartsen van locatie Ruwaard op zijn beloop heeft gelaten en actief heeft aangestuurd op escalatie kan de kantonrechter dan ook niet plaatsen. Daaraan doet niet af dat partijen het ook eens zijn over het feit dat een deel van de bij locatie Ruwaard werkende huisartsen als kritisch bestempeld kan worden, hetgeen het werk als locatiemanager van die locatie gecompliceerd kan maken. Een complicatie die deels inherent is aan het werk als locatiemanager, die juist tot taak heeft om een verbindende factor te zijn tussen management, werknemers (triagisten) en huisartsen. Dat de organisatiestructuur in zijn geheel wellicht niet optimaal functioneert of heeft gefunctioneerd is een omstandigheid die in de arbeidsverhouding tussen Hap Rijnmond en [verweerster] thans een beperkte rol speelt.
5.4
Wel van belang zijn de gebeurtenissen tussen 7 november 2017 en 7 december 2017 en met name is cruciaal de vaststelling dat partijen deze periode zeer verschillend hebben beleefd. In de visie van Hap Rijnmond is de escalatie ontstaan nadat [verweerster] (en [J.]) stevige kritiek hebben geuit op de BC en uit het onderzoek dat [H.] daarna heeft verricht, is gebleken dat er vanuit de triagisten en huisartsen ook kritiek was op het functioneren van de locatiemanagers. In gesprekken die hebben plaatsgevonden, was [verweerster] zich onvoldoende bewust van haar eigen sleutelpositie binnen de organisatie, en niet in staat om mee te denken over andere oplossingen dan de oplossing dat de BC vervangen zou moeten worden. Op verdere gespreksuitnodigingen is [verweerster] zelf niet ingegaan. Vanwege de escalatie en de over en weer bestaande kritiek was het niet meer dan reëel om [verweerster] begeleiding en coaching aan te bieden teneinde haar werkzaamheden te kunnen hervatten, alsmede om haar ook andere opties aan te bieden. [verweerster] is niet bereid gebleken om over die opties na te denken, ook niet na het mislukte mediationtraject, als gevolg waarvan volgens Hap Rijnmond de impasse is ontstaan.
5.5
[verweerster] heeft de gebeurtenissen daarentegen zo ervaren dat de kritiek vanuit de BC en de triagisten moet worden gezien als kritiek vanuit Hap Rijnmond op haar functioneren. In combinatie met de inhoud van de brief die vanuit Hap Rijnmond aan de huisartsen en triagisten is gestuurd, kwamen de geboden ‘opties’ in feite alle neer op het aansturen op een einde van de arbeidsovereenkomst, terwijl daartoe op dat moment geen enkele aanleiding voor was. Hap Ruwaard heeft [verweerster] laten vallen en haar buitenspel gezet bij het onderzoek naar de misstanden op locatie Ruwaard. De gevoerde gesprekken waren kort en eenzijdig en er niet op gericht om [verweerster] inhoudelijk te informeren over de gang van zaken. Hap Rijnmond heeft op deze manier een zondebok gezocht om haar eigen nalatigheid weg te poetsen, aldus [verweerster].
5.6
Voor beide visies van de gebeurtenissen zijn aanknopingspunten te vinden en op beide visies valt ook het één en ander af te dingen. Een verschil van inzicht of ervaring is echter geen kwestie van zwart of wit. In geen van beide visies valt naar het oordeel van de kantonrechter een specifieke oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding aan te wijzen. Het verschil van beleving en inzicht over de gehele periode vanaf begin november 2017, ook achteraf bezien, benadrukt juist de verstoring in de arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter valt dan ook geen van partijen een ernstig verwijt te maken. In het gehele proces hadden beide partijen op verschillende momenten andere keuzes kunnen maken, maar dat hebben zij niet gedaan. Vastgesteld moet worden dat partijen niet in staat zijn gebleken om de verschillen in inzicht te overbruggen en zich gezamenlijk op de toekomst te richten, hetgeen zal resulteren in de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze ontbinding zal, nu geen van beide partijen als gezegd een ernstig verwijt valt te maken, worden uitgesproken met inachtneming van de geldende opzegtermijn per 1 augustus 2018, en onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding aan [verweerster]. De verzochte billijke vergoeding zal worden afgewezen.
5.7
De kantonrechter ziet in de gang van zaken die tot deze uitkomst heeft geleid, aanleiding de kosten van de procedure te compenseren in die zin dat partijen ieder de eigen kosten zullen dragen
5.8
Nu de ontbinding zal worden uitgesproken onder toekenning van een (transitie)vergoeding, zal Hap Rijnmond gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn. Indien Hap Rijnmond van deze intrekkingsmogelijkheid gebruikmaakt, zal zij, in afwijking van het voorgaande, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- bepaalt dat de termijn, waarbinnen Hap Rijnmond het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 25 mei 2018.
In het geval Hap Rijnmond het verzoek binnen die termijn intrekt:
- veroordeelt Hap Rijnmond in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 600,- aan salaris gemachtigde;
In het geval Hap Rijnmond het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
  • ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2018;
  • veroordeelt Hap Rijnmond om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen één maand na beëindiging van het dienstverband aan [verweerster] de wettelijke transitievergoeding te betalen ad € 11.661,53 bruto;
  • compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945