In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2018 uitspraak gedaan over de verdeling van de nalatenschap van erflater, die op 27 september 2011 is overleden. Eiseres, een van de erfgenamen, heeft de rechtbank verzocht om de verdeling van de nalatenschap vast te stellen, omdat zij van mening is dat de executeur, gedaagde sub 3, tekort is geschoten in zijn taken. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater bij testament van 28 april 2000 zijn kinderen als erfgenamen heeft benoemd en dat gedaagde sub 3 als executeur is aangesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat de executeur zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld en dat erflater voor zijn overlijden niet in staat was om zijn wil goed te bepalen. Gedaagde sub 3 heeft deze stellingen betwist en gesteld dat hij zijn taken naar behoren heeft uitgevoerd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de rol van de executeur en de kosten die door hem ten laste van de nalatenschap zijn gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de executeurskosten die zijn opgenomen in de boedelbeschrijving, die door een door de kantonrechter aangewezen notaris is opgemaakt, niet onredelijk zijn. De rechtbank heeft de primaire vordering van eiseres afgewezen, maar heeft de wijze van verdeling van de nalatenschap vastgesteld, onder voorbehoud van de beslissing van de kantonrechter over het loon van de executeur. De rechtbank heeft de notaris gelast om de nalatenschap te verdelen overeenkomstig de concept-akte van verdeling van 1 december 2015.
In reconventie heeft gedaagde sub 3 ook een vordering ingediend, maar deze is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal verder worden behandeld door de kantonrechter voor de beslissing over het loon van de executeur.