ECLI:NL:RBROT:2018:3842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
6781866 VV EXPL18-139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding werknemer over verrekening in strijd met art. 13 lid 1 WML jo. 7:632 lid 2 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Marketing Impuls Sales B.V., aangeduid als 'Impuls'. De werknemer vorderde betaling van een bedrag van € 2.482,16 terzake van inhoudingen op zijn ziekengeld, alsook een wettelijke verhoging en rente. De werknemer was sinds 18 april 2016 arbeidsongeschikt en ontving een WIA-uitkering. Impuls had gedurende het eerste ziektejaar 100% van het loon doorbetaald, maar had later geconstateerd dat er teveel ziekengeld was uitbetaald en was overgegaan tot verrekening van dit bedrag met het ziekengeld van de werknemer. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat de werknemer onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering. Dit was onder andere gebaseerd op het feit dat de werknemer pas op 24 april 2018, maanden na de eerste aankondiging van de verrekening, in kort geding was gegaan. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet kon worden ontvangen in zijn vordering en wees deze af, waarbij hij de werknemer in de proceskosten heeft veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6781866 VV EXPL 18-139
uitspraak: 17 mei 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser bij exploot van dagvaarding van 24 april 2018,
gemachtigde: mr. J.C. van der Horst te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marketing Impuls Sales B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage, kantoorhoudende te Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Taheri te Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Impuls”.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018.
[eiser] is verschenen in persoon, vergezeld van de heer [F.] (financieel adviseur/accountant) en met mr. J.C. van der Horst als gemachtigde. Impuls is verschenen bij haar commercieel directeur de heer [K.], met mr. M. Taheri als gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is aantekening gehouden.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiser] is op 9 maart 2015 voor de duur van vier maanden in dienst getreden bij Impuls als buitendienstmedewerker op oproepbasis tegen een uurloon van € 11,00 bruto per uur, inclusief vakantiegeld en (vergoeding voor) vakantiedagen. Aansluitend aan de overeengekomen vier maanden is aan [eiser] aanvankelijk geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden, maar zijn de werkzaamheden wel gecontinueerd.
2.2
Medio oktober 2015 is aan [eiser] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden, eveneens voor bepaalde tijd, te weten voor de periode van 9 juli 2015 tot en met 8 december 2015, voor gemiddeld 30 uur per week en als voorheen tegen een uurloon van € 11,00 bruto per uur, inclusief vakantiegeld en (vergoeding voor) vakantiedagen. Nadien is [eiser] geen nieuw contract aangeboden. Hij is thans voor onbepaalde tijd in dienst.
2.3
Op 18 april 2016 is [eiser] uitgevallen met een burn-out. Hij is thans nog steeds volledig arbeidsongeschikt en ontvangt vanaf 19 april 2018 een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100.
2.4
Impuls heeft aan [eiser] gedurende het eerste ziektejaar 100% van het loon, dat wil in dit geval zeggen het wettelijke minimumloon, doorbetaald op basis van een werkweek van 30 uur. Zij heeft dit ook gedurende het tweede ziektejaar gedaan tot en met augustus 2017. Nadien heeft zij [eiser] tot het einde van het tweede ziektejaar 70% van het wettelijke minimumloon betaald.
2.5
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft de gemachtigde van Impuls aan de gemachtigde van [eiser] onder meer bericht, dat Impuls heeft geconstateerd dat zij aan [eiser] van april 2017 tot en met augustus 2017 een bedrag van € 2.144,16 netto teveel ziekengeld heeft uitbetaald, door 100% van het wettelijke minimumloon te voldoen in plaats van 70% daarvan, alsmede dat zij aan [eiser] ten onrechte over mei 2015 € 195,00 netto en over juni 2015 € 200,00 bruto aan bonussen heeft uitbetaald. De gemachtigde van Impuls heeft in de brief aangekondigd dat het teveel betaalde zal worden verrekend met (en dus ingehouden op) hetgeen [eiser] nog van Impuls heeft te ontvangen. Impuls is vervolgens daadwerkelijk tot verrekening overgegaan.

3.De vordering

3.1
[eiser] vordert, na intrekking van het sub
Bgevorderde, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Impuls te veroordelen:
A.tot betaling aan [eiser] van:
A.
primaireen bedrag van € 2.482,16 terzake de inhoudingen op het ziekengeld, dan wel
subsidiaireen bedrag van € 226,38 netto aan teveel ingehouden loon;
B. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot het maximum van 50% over het onder A. gevorderde;
C. de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd
D. een bedrag van € 375,-- (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
B.(ingetrokken)
C.Impuls te veroordelen in de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde van [eiser] en het griffierecht daaronder inbegrepen.
3.2
Aan de vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.3
Partijen zijn verdeeld geraakt over de navolgende onderwerpen:
A. De arbeidsomvang van het dienstverband, waaronder de vraag welke onderdelen wel of niet voor beloning in aanmerking komen;
B. De hoogte van het bruto uurloon, waaronder de vraag of [eiser] wel het minimumloon
(conform de WML) heeft ontvangen;
C. De vraag of Impuls gerechtigd was om, in het 2e ziektejaar naar haar mening
onverschuldigde betalingen op het salaris van [eiser] in te houden.
3.4
De onderdelen A en B lenen zich, mede gezien de omvang van het feitenmateriaal, niet voor een beoordeling in kort geding en zullen derhalve in een nog te entameren bodemprocedure moeten worden beoordeeld.
De onderhavige procedure ziet derhalve louter op het onder C benoemde geschilpunt. Dit is van relatief eenvoudige aard én van spoedeisend belang, nu [eiser] door deze (onrechtmatige) inhoudingen al maanden onder het bestaansminimum leeft.
3.4.1
Bij een door haar ingesteld onderzoek naar het aan [eiser] uitbetaalde salaris is Impuls gebleken dat er ook na het eerste ziektejaar 100% van het loon werd uitbetaald. Daarnaast zou volgens Impuls ook zijn gebleken dat [eiser] over de maanden mei en juni 2015 ten onrechte een bonus heeft ontvangen. Impuls meent dat het meerdere boven de 70% van het ziekengeld vanaf 18 april 2017 en vorenbedoelde bonussen onverschuldigd zijn uitbetaald en is, ondanks protesten van [eiser], eenzijdig overgegaan tot maandelijkse inhouding op het ziekengeld van [eiser]. Dit was sinds september 2017 inmiddels aangepast tot 70% van het minimumloon en daarop werd door Impuls maandelijks een bedrag van € 310,27 netto ingehouden, waardoor de maandelijkse inkomsten van [eiser] zijn afgenomen van € 1.242,70 netto (100% ziekengeld) tot € 661,35 netto (70% ziekengeld minus inhoudingen). Als gevolg van de inhoudingen leeft [eiser] aan maanden onder het bestaansminimum.
3.4.2
Impuls heeft voorts de aan [eiser] in de maanden mei en juni 2015 uitbetaalde bonussen, ten aanzien waarvan Impuls stelt dat deze onverschuldigd zijn uitbetaald, hetgeen door [eiser] wordt betwist, eenzijdig ingehouden op het ziekengeld.
3.4.3
Niet in discussie is dat [eiser] na het eerste ziektejaar slechts aanspraak kon maken op 70% van zijn (minimum)loon en dat hij van 18 april 2017 tot en met augustus 2017 30% meer ziekengeld heeft ontvangen dan waarop hij recht had.
Daar waar de werkgever normaliter onverschuldigde betalingen zou kunnen verrekenen via inhoudingen op het loon, dan wel bij de eindafrekening, is dat hier evenwel anders, aangezien in dit geval [eiser] slechts 70% van het minimumloon ontvangt, wat overeenkomt met het bijstandsniveau en dus met het in Nederland geldende bestaansminimum.
Voorts zijn de inhoudingen, in feite verrekeningen, evident in strijd met het bepaalde in artikel 7:632 lid 2 BW dat verrekening met het loon niet toestaat voor zover dit onder de grens van het minimumloon als bedoeld in artikel 7 van Wet minimumloon komt.
3.4.4
[eiser] heeft bij zijn vorderingen spoedeisend belang, nu hij door de onrechtmatige inhoudingen van Impuls reeds maanden onder het bestaansminimum leeft én hij op korte termijn de bodemprocedure tegen Impuls in gang wenst te zetten.

4.Het verweer

Impuls heeft de vordering gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Voor zover van belang zal op het verweer van Impuls hierna worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Alvorens de vordering van [eiser] inhoudelijk te beoordelen dient te worden onderzocht of hij voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Van het antwoord op deze vraag is immers afhankelijk of [eiser] in zijn vordering kan worden ontvangen.
5.2
Op basis van de stukken is duidelijk, dat het lang heeft geduurd totdat [eiser] ertoe is overgegaan om Impuls in kort geding te doen dagvaarden. Immers komt al in de brief van 11 september 2017 van de gemachtigde van Impuls aan de gemachtigde van [eiser], welke brief een reactie is op een schrijven van 30 juni 2017 van de gemachtigde van [eiser], de verrekening van teveel uitbetaald loon tijdens de ziekte van [eiser] aan de orde, al was op dat moment nog niet bekend om welk bedrag het in totaal ging. In de brief van 4 oktober 2017 van de gemachtigde van Impuls aan de gemachtigde van [eiser] werd ter zake van teveel betaald ziekengeld een bedrag van € 2.144,16 genoemd, alsmede € 195,00 netto en
€ 200,00 bruto voor in mei en juni 2015 -in de visie van Impuls- onverschuldigd betaalde bonussen, en werd meegedeeld dat Impuls deze sommen (gespreid) zal gaan inhouden op het ziekengeld. De discussie tussen partijen liep weliswaar ook nog over andere kwesties, maar vastgesteld moet worden dat het vanaf de brief van 4 oktober 2017 [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat Impuls bedragen op zijn ziekengeld zou gaan inhouden, zodat het voor de hand had gelegen dat [eiser], gelet op zijn penibele financiële positie, hiertegen op korte termijn rechtsmaatregelen te treffen. [eiser] heeft tegen Impuls tot op heden nog geen bodemprocedure aanhangig gemaakt en het heeft tot 24 april 2018 geduurd totdat [eiser] Impuls in kort geding heeft doen dagvaarden.
5.3
Dat is ongeveer zeven maanden na de brief van 4 oktober 2017 en dit tijdsverloop acht de kantonrechter te lang om nog te kunnen spreken van een spoedeisend belang bij het thans gevorderde. Daarbij komt nog dat in april 2018 de laatste van de door [eiser] als onrechtmatig aangeduide inhoudingen/verrekeningen hebben plaatsgevonden, waarmee in de stellingen van Impuls [eiser] aan haar ter zake van ten onrechte ontvangen ziekengeld en bonussen niets meer aan Impuls verschuldigd is. Voorshands valt niet in te zien welk spoedeisend belang [eiser], die heeft erkend dat hij van april 2017 tot en met september 2017 30% ziekengeld teveel heeft ontvangen van Impuls, thans nog heeft bij het sub A primair en subsidiair gevorderde, welke vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat de verrekeningen ‘
evident in strijd met het bepaalde in artikel 7:632 lid 2 BW dat verrekening met het loon niet is toegestaan voor zover dit onder de grens van het minimumloon als bedoeld in artikel 7 van Wet minimumloon komt.’ [eiser] is immers, gelet op zijn erkenning dat hij 30% teveel ziekengeld heeft ontvangen, linksom of rechtsom, gehouden de ingehouden/verrekende bedragen op enig moment aan Impuls terug te betalen. Bovendien is, al duurt de arbeidsovereenkomst tussen partijen voort, de loondoorbetalingsverplichting van Impuls tijdens de ziekte van [eiser] op 18 april 2018 geëindigd en ontvangt [eiser] sindsdien een WIA-uitkering, zodat aannemelijk is dat hij op dit moment in ieder geval niet onder het bestaansminimum leeft (al heeft hij, naar hij heeft verklaard, nog leningen terug te betalen, die hij tijdens vorenbedoelde periode van inhoudingen heeft moeten aangaan).
5.4
Voor zover [eiser] heeft gemeend te moeten wachten met het dagvaarden van Impuls totdat deze aan hem alle voor zijn vordering vereiste gegevens zou hebben aangeleverd, geldt dat [eiser] ook in een bodemprocedure een incidentele vordering ex artikel 843a Rv. had kunnen instellen om Impuls te dwingen de bewuste gegevens aan te leveren. Deze kwestie kan dus niet worden aangemerkt als een gegronde reden om ongeveer een half jaar te wachten met het in rechte betrekken van Impuls, indien het standpunt is dat er sprake is van financiële nood, die een voorlopige voorziening eist.
5.5
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de onderhavige vordering. Dit leidt tot het oordeel dat hij niet kan worden ontvangen in zijn vordering en dat zijn vordering daarom moet worden afgewezen.
5.6
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Impuls vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde van Impuls.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
443