ECLI:NL:RBROT:2018:3786

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
10/750122-17 (A en B)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige prostituees

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met vier minderjarige meisjes die in de prostitutie werkten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat sprake was van afwezigheid van alle schuld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat de verdachte zich bewust was van de minderjarigheid van de meisjes. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750122-17 (A en B)
Datum uitspraak: 11 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
gemachtigde raadslieden mr. E. Kafa, advocaat te Rotterdam, en mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2018 en 28 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/750122-17 en in de onder hetzelfde parketnummer uitgebrachte parallelle dagvaarding. Op de terechtzitting van 23 januari 2018 heeft de rechtbank deze dagvaardingen gevoegd en met A en B aangeduid. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het op de dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 en het op de parallelle dagvaarding ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2, 3 en 4 (onderdeel A)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde omdat deze feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De verdachte ontkent dat hij met [naam slachtoffer 1] (feiten 1 en 2), [naam slachtoffer 2] (feit 3) en [naam slachtoffer 3] (feit 4) seksuele handelingen heeft verricht. Hij heeft wel betaalde seks met vrouwen gehad, maar niet met hen. Verdachte kent [naam slachtoffer 1] wel, maar hij heeft van haar slechts gezelschap gehad. Hij heeft geen contact gehad met [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] .
Hij wist niet dat deze drie meisjes/jonge vrouwen in contact stonden met de loverboys /pooiers [naam loverboy/pooier 1] en [naam loverboy/pooier 2] . Hij kent hen niet. Ook wist hij niet dat [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] in contact stonden met [naam slachtoffer 1] .
De verdachte benaderde vrouwen ook niet zelf. Hij plaatste advertenties op sekswebsites en werd naar aanleiding daarvan door vrouwen benaderd. Het zou zeer onwaarschijnlijk zijn dat hij op die manier toevallig met alle drie de meisjes in contact zou zijn gekomen.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] zijn onbetrouwbaar. Het is de vraag of zij de waarheid spreken waar zij de verdachte beschuldigen. In hun verklaringen bij de politie hebben [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] het er immers over dat zij zweren in strijd met de waarheid, goed kunnen liegen en iemands naam uit het onderzoek houden. [naam slachtoffer 3] heeft ook verklaard dat [naam slachtoffer 2] liegt en pathologisch is. Daarnaast hebben [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] verschillend verklaard over de eerste gesprekken met [naam loverboy/pooier 2] en/of [naam loverboy/pooier 1] over het werken in de prostitutie. [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] hebben een bijzondere belevingswereld met een afwijkend waarheidsbesef.
Daar komt bij dat [naam slachtoffer 1] psychisch niet stabiel was. De verdachte zag een verontrustende verandering in haar gedrag. Hij vertrouwde dat niet en nam steeds meer afstand, maar dat accepteerde [naam slachtoffer 1] niet. [naam slachtoffer 1] had vanaf haar twaalfde in het loverboycircuit gezeten. De verdachte heeft aangegeven dat hij haar wilde helpen om afstand van die loverboys te nemen.
De verdachte vermoedt dat de verklaringen van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] op de één of andere wijze (al dan niet als bewuste actie tegen hem gericht) zijn ontleend aan informatie van [naam slachtoffer 1] . Het is ook mogelijk dat zij elkaar hebben nagepraat.
Het steunbewijs voor de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] is heel mager. Met betrekking tot [naam slachtoffer 1] zijn er wel WhatsApp-berichten in het dossier, maar gelet op het dagelijks contact dat er tussen [naam slachtoffer 1] en de verdachte is geweest, zijn dat er heel weinig. Dat de overige WhatsApp-berichten niet in het dossier zijn opgenomen, moet als ontlastend worden gezien.
4.1.2.
Beoordeling
[naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij op minderjarige leeftijd in de prostitutie hebben gewerkt. Zij werkten voor [naam loverboy/pooier 2] en [naam loverboy/pooier 1] aan wie zij ook een deel van het geld dat zij als prostituee verdienden, moesten afstaan. [naam slachtoffer 1] had al eerder in de prostitutie gewerkt.
[naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] hebben ieder verklaard over betaalde seks met de verdachte. Hij was een vaste klant van hen. De verdachte had een advertentie op sekswebsites en daar reageerden zij op. Zij hebben verklaard dat zij gedurende een lange periode meerdere malen tegen betaling seks met de verdachte hebben gehad in een slaapkamer (een soort peeskamertje) in het bedrijf van de verdachte aan de [adres delict] te Rotterdam. Uitgaande van deze verklaringen moet worden geconcludeerd dat dit (mede) is gebeurd in een periode dat deze meisjes minderjarig respectievelijk jonger dan zestien jaar waren.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen in hun kern betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verklaringen over het contact met de verdachte, de bezoeken aan hem en de seksuele handelingen die zij met hem hebben verricht zijn gedetailleerd en consistent. De verklaringen komen op essentiële punten met elkaar overeen. Dit geldt voor de seksuele handelingen en de seksuele voorkeuren van de verdachte. En ook voor de beschrijving die de meisjes hebben gegeven van de bedrijfsruimte en de slaapkamer achterin het bedrijfspand van de verdachte, die overeenkomt met de bevindingen van de politie. De details die zij daarbij hebben genoemd over met name de slaapkamer duiden op een verklaring uit eigen waarneming. [naam slachtoffer 3] heeft het bedrijf van de verdachte ook aangewezen als het pand waar de verdachte haar naar toe bracht en waar de seksuele handelingen met hem plaatsvonden. De verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] stemmen overeen over de eerste keer dat zij beiden elkaar tegenkwamen in het bedrijfspand van de verdachte en over een trio die zij daar op een andere dag samen met de verdachte hebben gehad. [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] hebben beiden verklaard dat de werknaam van [naam slachtoffer 3] ‘ [werknaam slachtoffer 3] ’ was. [naam slachtoffer 1] heeft daarbij verklaard dat de verdachte bij het zien van de foto’s van [naam slachtoffer 3] op Instagram heeft gezegd dat dit [werknaam slachtoffer 3] was. Daarnaast hebben [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] over het vervoer naar de verdachte verklaard, dat zij meermalen door de verdachte bij een bushalte zijn opgehaald en door hem naar zijn bedrijfspand zijn gebracht.
Daarnaast vinden deze verklaringen voldoende steun in verklaringen van anderen en andere stukken in het dossier. Uit onder meer de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] blijkt dat zij ook als prostituee seks met de verdachte hebben gehad in voornoemd bedrijfspand. Zij hebben verklaard over dezelfde seksuele handelingen en seksuele voorkeuren van de verdachte als waarover [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] hebben verklaard. Tevens hebben ze verklaard dat zij [naam slachtoffer 1] hebben gezien in het bedrijfspand van de verdachte en trio’s met de verdachte hebben gehad.
Uit de dossierstukken blijkt verder dat de verdachte op sekswebsites onder meer adverteerde onder de naam ‘ [nickname verdachte] ’. [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] kenden die (bij)naam van hem en die naam was ook als contact vermeld in de werktelefoon van [naam slachtoffer 2] . Verder is er een groot aantal WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] waaruit naar voren komt dat zij gedurende een lange periode (jaren) met elkaar contact hadden, dat [naam slachtoffer 1] zich daarin aan de verdachte aanbood als prostituee en dat de verdachte ook daadwerkelijk en veelvuldig seks met haar heeft gehad tegen betaling. De uitgebreide beschrijving door [naam slachtoffer 3] van uiterlijk en vindplaats van de zelfgemaakte dildo waarmee de verdachte bij haar seksuele handelingen verrichtte komt overeen met de zelfgemaakte dildo die onder de matras in de slaapkamer in dit bedrijfspand is aangetroffen en in beslag is genomen.
Tussen de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] zijn er weliswaar enige verschillen, maar deze (kleine) verschillen op zichzelf maken de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] niet onbetrouwbaar. Het wijst er veeleer op dat de verklaringen, anders dan door de verdediging gesuggereerd, niet op elkaar zijn afgestemd.
Met betrekking tot het vermoeden van de verdachte dat de verklaringen van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] op de één of andere wijze zijn ontleend aan informatie van [naam slachtoffer 1] overweegt de rechtbank dat daar geen onderbouwing voor is te geven. Niet [naam slachtoffer 1] , maar [naam slachtoffer 3] heeft als eerste een verklaring afgelegd bij de politie. Enkele maanden later is [naam slachtoffer 2] verhoord. Weer enkele maanden later is [naam slachtoffer 1] mede naar aanleiding van de verklaring van [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] opgespoord en heeft zij verklaringen over (onder meer) de verdachte afgelegd. Daar komt bij dat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] ieder eerst hebben verklaard over de uitbuiting door [naam loverboy/pooier 1] en [naam loverboy/pooier 1] (en [naam slachtoffer 1] ook over de uitbuiting door haar ex-vriend) en pas daarna, wanneer hen werd gevraagd naar klanten, over de verdachte.
De omstandigheid dat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] openlijk hebben verklaard dat zij goed kunnen liegen, dan wel soortgelijke opmerkingen hebben gemaakt tijdens de verhoren over hun eigen gedragingen en hun communicatie met de klanten, doet niets af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen over de verdachte. Een aannemelijk motief voor hen om de verdachte onterecht te belasten is ook niet gebleken.
Gelet op het voorgaande worden de verweren verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde ontucht met de minderjarige prostituees [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] .
4.2.
Bewijswaardering feit op de parallelle dagvaarding (onderdeel B)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het op de parallelle dagvaarding ten laste gelegde feit omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte daadwerkelijk seks heeft gehad met [naam slachtoffer 4] . De verdachte heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer 4] wel heeft ontmoet en met haar heeft gesproken over seks maar dat hij geen seks met haar heeft gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Dit verweer wordt verworpen. [naam slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij bij haar ontmoeting met de verdachte op de achterbank van zijn auto orale en vaginale seks heeft gehad en dat hij hiervoor een bedrag van € 60,= heeft betaald. De verklaring van [naam slachtoffer 4] wordt ondersteund door de WhatsApp-berichten tussen haar en de verdachte. Uit deze berichten blijkt immers niet alleen dat de verdachte en [naam slachtoffer 4] voorafgaand aan hun ontmoeting met elkaar hebben gesproken over het hebben van seks, maar ook dat zij daarbij concreet hebben besproken hoe lang de seks zou duren en dat de verdachte hiervoor een bedrag van € 60,= zou betalen. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte daadwerkelijk seks heeft gehad met [naam slachtoffer 4] . Voorts staat op grond van de bewijsmiddelen vast dat [naam slachtoffer 4] zich heeft aangeboden als prostituee en dat zij minderjarig was op het moment dat zij met de verdachte seks heeft gehad. Bewezen is daarom dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde ontucht met de minderjarige prostituee [naam slachtoffer 4] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 en het op de parallelle dagvaarding ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 16 oktober
2013tot en met 15 oktober 2015 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1999), buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het:
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij in de periode van
1 juni 2016tot en met 20 april 2017 te Rotterdam, meermalen ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1999), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het (telkens):
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] ;
3.
hij in de periode van 4 juni 2016 tot en met
1 november2016 te Rotterdam, meermalen ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2000), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het
(telkens):
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 2] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 2] ;
4.
hij
inde periode van 1 juli 2015 tot en met 1 februari 2016 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2000), buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het:
- brengen en vervolgens houden van een (op een) dildo (gelijkend voorwerp) in de vagina van die [naam slachtoffer 3] , en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [naam slachtoffer 3] en/of
  • (vervolgens) te ejaculeren op/tegen/in de mond en/of althans het lichaam van die [naam slachtoffer 3] ;
Feit op de parallelle dagvaarding.
hij op 21 januari 2017 te Almere, ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [naam slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] 1999), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het:
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 4] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 4] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De kennelijke verschrijving in de tenlastelegging van feit 4 is in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2.
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
3.
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
4.
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
Feit op de parallelle dagvaarding.
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadslieden hebben bepleit dat de verdachte ten aanzien van het feit op de parallelle dagvaarding moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. [naam slachtoffer 4] benaderde de verdachte zelf en beweerde en hield vol dat zij 19 jaar was. Er is geen bewijs dat de verdachte objectief bezien aan haar uitlatingen moest twijfelen.
6.2.
Beoordeling
Voorop wordt gesteld dat de strekking van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht ziet op het tegengaan van jeugdprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever heeft hiermee benadrukt dat hij hecht aan het grote belang van een strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf kunnen uitgaan. De wetenschap bij de verdachte van de leeftijd van [naam slachtoffer 4] is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat de verdachte een verweer kan voeren ten aanzien van zijn strafbaarheid. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Dit betekent dat de verdachte de verplichting had om zeer gedegen onderzoek te doen naar de werkelijke leeftijd van [naam slachtoffer 4] .
Dat [naam slachtoffer 4] zelf heeft gereageerd op de advertentie van de verdachte op een sekswebsite en dat zij zelf heeft aangegeven dat zij 19 jaar was en dit ook volhield, maakt niet dat de verdachte er zomaar van mocht uitgaan dat zij daadwerkelijk meerderjarig was. De omstandigheid dat hij in zijn advertentie had vermeld dat hij op zoek was naar meisjes van boven de 18 jaar, zoals hij heeft verklaard, ontslaat hem niet van de verplichting om gedegen onderzoek naar de werkelijke leeftijd te verrichten. Het enkel vragen van de leeftijd is daarvoor onvoldoende. Nu niet is gebleken dat de verdachte zich overtuigend heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de werkelijke leeftijd van deze minderjarige prostituee en hij genoegen nam met haar mededeling dat zij 19 jaar was, is reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld en wordt het verweer verworpen.
Voor zover de verdachte ook met betrekking tot de andere minderjarige prostituees ( [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] ) heeft verklaard dat zij tegenover hem hebben beweerd meerderjarig te zijn, geldt evenzeer dat niet is gebleken dat de verdachte alles in het werk heeft gesteld wat in redelijkheid van hem kon worden verlangd om zekerheid te krijgen over hun werkelijke leeftijd. Hij mocht niet zomaar uitgaan van hun eigen mededelingen ten aanzien van hun leeftijd, ook niet als zij er (door onder andere gebruik van make-up) ouder uit zagen. Dit geldt temeer ten aanzien van [naam slachtoffer 1] (feit 1) en [naam slachtoffer 3] (feit 4), nu zij slechts 14 jaar respectievelijk 15 jaar waren toen zij als prostituee bij de verdachte gingen werken.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tegen betaling hebben van seks met vier minderjarige meisjes. De verdachte heeft dit gedaan gedurende een periode van bijna 3,5 jaar. Met de meeste meisjes heeft hij vaak seks gehad. Slechts bij één meisje is het bij één seksueel contact gebleven.
Bij de betaalde seks met deze minderjarige meisjes was sprake van seksueel binnendringen van het lichaam. Hij zocht de grenzen op en deed dingen die zij niet wilden of erg pijnlijk waren. Bij één van hen heeft hij een grote zelfgemaakte dildo gebruikt. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van de meisjes en bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Het ging in dit geval veelal om kwetsbare, beschadigde meisjes die door anderen onder druk werden gezet om dit werk te doen. Twee van de meisjes met wie de verdachte veelvuldig seks heeft gehad waren ook erg jong, namelijk 14 en 15 jaar.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 juni 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is in 2012 gescheiden omdat hij een affaire zou hebben. In deze periode lijkt hij ook het huidige gedragspatroon te hebben ontwikkeld. Er zijn aanwijzingen voor een (narcistische) persoonlijkheid, maar hierover kan geen uitsluitsel worden gegeven omdat hij heeft geweigerd mee te werken aan een Pro Justitia-rapportage. Zijn denkpatronen over vrouwen, zijn gebrek aan empathie, zijn onvermogen om zich te verplaatsen in een ander en het feit dat hij externaliseert, maken dat, indien hij schuldig wordt bevonden, het risico op herhaling groot is.
Gezien zijn houding en persoonlijkheid wordt ingeschat dat een reclasseringstoezicht met een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde onvoldoende is om het (risico)gedrag van de verdachte te veranderen. Daarnaast wordt, gezien de ontkennende houding van de verdachte, zijn weigering om mee te werken aan een NIFP-rapportage (de rechtbank begrijpt: een ambulant Pro Justitia-onderzoek), zijn denkpatronen en zijn gedrag, het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog ingeschat.
De verdachte is ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. Psychiater C.J. Kerssens en GZ-psycholoog P.E. Geurkink, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, hebben naar aanleiding daarvan een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 maart 2018. Dit rapport houdt kort weergegeven het volgende in.
De verdachte heeft slechts beperkt medewerking verleend aan het onderzoek. Hij heeft wel deelgenomen aan onderzoeksgesprekken en liet zich ook op de afdeling zien waardoor hij wel kon worden geobserveerd. Er zijn echter onvoldoende gegevens om tot een betrouwbare diagnose te komen. Er zijn enige vermoedens van persoonlijkheidspathologie in het antisociale en/of narcistische gebied. Het was opvallend dat de verdachte een overwegend positief beeld van zichzelf schetste en dat hij zijn eigen behoeftebevrediging op de eerste plaats stelt en vindt dat anderen zich naar hem moeten voegen. Hij toonde zich hierin weinig empathisch en egocentrisch. Er kunnen vraagtekens worden gezet bij zijn gewetensfuncties. Vanwege zijn beperkte medewerking aan het onderzoek kan het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis echter niet voldoende worden onderbouwd. Omdat geen psychische stoornis bij de verdachte kan worden vastgesteld, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid, het recidivegevaar en de benodigde behandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een forse en grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is hier op zijn plaats.
Gelet op de inhoud van de rapporten en het bewezenverklaarde veelvuldige en langdurige seksuele contact van de verdachte met minderjarige prostituees moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen en hieraan een proeftijd van 5 jaren verbinden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het op de parallelle dagvaarding ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.000,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft zij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen wegens de bepleite vrijspraak en omdat de vordering wegens de gestelde mensenhandel niet aan de verdachte moet worden gericht. Ook is volgens de verdediging sprake van eigen schuld van de benadeelde partij; zij heeft de verdachte zelf benaderd en op het verkeerde been gezet of zelfs misleid door aan te geven en vol te houden dat zij 19 jaar was ten tijde van de ontmoeting en heeft ook nadien nog opnieuw met hem willen afspreken.
Subsidiair is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat de beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces inhoudt.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit op de parallelle dagvaarding rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdachte heeft met haar ontucht gepleegd toen zij minderjarig was en heeft daarmee bij haar geestelijk letsel toegebracht. De gevolgen van ontucht zijn, ook als een minderjarige zichzelf aanbiedt als prostituee, ingrijpend. De benadeelde partij heeft voldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat bij haar als gevolg van het strafbare feit psychisch leed is ontstaan, waarvoor zij ook professionele hulp bij een psycholoog heeft gezocht. Deze schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden (onder meer de omstandigheid dat sprake was van een eenmalige seksueel contact) naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 januari 2017, de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen is 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 248b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het op de parallelle dagvaarding ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
5 (vijf) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,= (zegge: duizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,=(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
A
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2015 te Rotterdam, althans in Nederland met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1999), buiten echt, (meermalen) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het:
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] ;
artikel 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2015 tot en met 20 april 2017 te Rotterdam, althans in Nederland één of meermalen ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1999), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het (telkens):
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] ;
artikel 248b Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland één of meermalen ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2000), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het
(telkens):
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 2] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 2] ;
artikel 248b Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 1 februari 2016 te Rotterdam, althans in Nederland met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2000), buiten echt, (meermalen) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het:
- brengen en vervolgens houden van een (op een) dildo (gelijkend voorwerp) in de vagina en/of anus van die [naam slachtoffer 3] , en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [naam slachtoffer 3] en/of
  • (vervolgens) te ejaculeren op/tegen/in de mond en/of althans het lichaam van die [naam slachtoffer 3] ;
artikel 245 Wetboek van Strafrecht
B
Feit op de parallelle dagvaarding.
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Almere, althans in Nederland ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [naam slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] 1999), die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, welke ontucht bestond uit het:
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 4] en/of
  • brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 4] ;
artikel 248b Wetboek van Strafrecht