ECLI:NL:RBROT:2018:3784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
10/700060-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

Op 29 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet, specifiek het aanwezig hebben van heroïne. De verdachte werd op 15 maart 2017 aangehouden na observaties waarbij hij en een medeverdachte de woning aan het [adres delict] te Rotterdam binnengingen. Tijdens de doorzoeking van deze woning werd een plastic zak met daarin ongeveer 1487,4 gram bruin poeder aangetroffen, dat later als heroïne werd geïdentificeerd door het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van de heroïne in de machtssfeer van de verdachte en de medeverdachte, en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit en legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor soortgelijke delicten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700060-17
Datum uitspraak: 29 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte de in de woning aan het [adres delict] te Rotterdam aangetroffen heroïne aanwezig heeft gehad. Er is geen technisch bewijs dat er een link is tussen deze heroïne en de verdachte. Er is ook geen bewijs dat hij wetenschap had van deze drugs. Bij de observaties is gezien dat ook mensen die niet zijn herkend als de verdachte of medeverdachte [naam medeverdachte] op eigen initiatief en met gebruikmaking van een sleutel deze woning binnengingen. Mede gelet daarop is niet uit te sluiten dat iemand anders de heroïne daar heeft gebracht, bijvoorbeeld op 15 maart 2017 voordat de observatie begon (voor 10:00 uur in de ochtend of in de nacht daarvoor). Subsidiair is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het 1487,4 gram heroïne betrof. Uit het proces-verbaal van bemonstering blijkt dat het ging om een plastic zak met drie zakken bruin poeder. Er wordt echter maar één hoeveelheid, namelijk 1487,4 gram genoemd. Bij de indicatieve test was het resultaat voor deze hoeveelheid drugs negatief. Mogelijk is uit elk van deze drie zakken een deel genomen en in één zak gedaan. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de gehele inhoud van deze drie zakken heroïne betrof. Mogelijk is dit deels versnijdingsmiddel of een andere stof. Het ten laste gelegde kan daarom alleen bewezen worden als ‘een hoeveelheid’. Samenvattend: er is geen sprake van een gesloten bewijsketen zodat vrijspraak dient te volgen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 15 maart 2017 is bij de doorzoeking van de woning aan het [adres delict] te Rotterdam onder meer een plastic zak met daarin twee zakken bruin poeder aangetroffen. Met betrekking tot één van die zakken (met kenmerk [kenmerknummer] ) is vastgesteld dat het een hoeveelheid materiaal betreft van 1487,4 gram. Door het Nederlands Forensisch Instituut is voorts vastgesteld dat deze hoeveelheid materiaal heroïne bevat. Dat de uitslag van de indicatieve test met betrekking tot deze hoeveelheid negatief was doet daar niets aan af. Daaruit blijkt alleen dat het toen niet was vast te stellen dat het heroïne of een ander verdovend middel bevatte. Het is juist dat is vermeld dat deze zak drie zakken bevatte terwijl verder wordt gesproken over één hoeveelheid. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de politie materiaal uit die zakken bij elkaar in één zak heeft gedaan. Het dossier biedt daarvoor geen enkele aanwijzing. Bovendien doet het ook niet ter zake of het pure heroïne betreft of dat dit is vermengd met bijvoorbeeld versnijdingsmiddel. Vereist is dat de zak waaruit een monster genomen is heroïne bevat en dat staat op grond van de bewijsmiddelen vast.
De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn op 15 maart 2017 kort voor de doorzoeking van de woning aan het [adres delict] te Rotterdam aangehouden. Dit is gebeurd nadat die dag bij een observatie is gezien dat zij deze woning binnengingen en de woning weer verlieten. Daarbij is gezien dat de verdachte de voordeur van de woning opende met een sleutel. Bij de insluitingsfouillering van de verdachte zijn de sleutels van de voordeur van deze woning en de centrale portiekdeur bij hem aangetroffen. De huurder van deze woning, [naam huurder] , heeft verklaard dat hij in november 2016 iemand heeft leren kennen die een woning zocht en dat hij deze woning toen aan deze persoon in gebruik heeft gegeven. Hij heeft verklaard dat dit een Marokkaan was en dat hij [valse naam verdachte] heette. Het telefoonnummer dat hij had van deze [valse naam verdachte] blijkt het telefoonnummer te zijn van de SIM-kaart van de mobiele telefoon die in de auto van de verdachte is aangetroffen). Ook heeft [naam huurder] de verdachte, toen de foto van de verdachte aan hem werd getoond, herkend als deze [valse naam verdachte] .
Er hebben gedurende een lange periode (13 december 2016 tot en met 15 maart 2017) observaties plaatsgevonden. Daarbij is veelvuldig gezien dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] , alleen en regelmatig ook samen, de woning aan het [adres delict] in- en uitgingen. Meerdere malen is gezien dat de verdachte de voordeur van het pand en/of de centrale portiekdeur opende met een sleutel. Verder is waargenomen dat zij samen in de auto van [naam medeverdachte] reden en dat de verdachte ook vaak alleen in deze auto reed. Er kwamen ook wel anderen in deze woning, maar op een enkele keer na is niet gezien dat anderen dan verdachte zelf een sleutel hadden van deze woning. Ook kwamen anderen daar in de regel samen met de verdachte en/of de medeverdachte [naam medeverdachte] .
Op basis van het voorgaande wordt vastgesteld dat de verdachte de woning aan het [adres delict] in gebruik had, dat hij en de medeverdachte [naam medeverdachte] daar vaak kwamen en dat zij ook kort voor de doorzoeking daar nog zijn geweest. Gelet daarop bevond de aangetroffen heroïne zich in hun machtssfeer. De rechtbank acht het, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van hun handelen zoals dat is waargenomen bij de observaties en bij het uitkijken van de camerabeelden, bewezen dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] opzet hadden op het aanwezig hebben van deze heroïne, en dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Bewezen is daarom dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1487,4 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander een grote hoeveelheid voor verkoop bestemde heroïne voorhanden gehad. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de handel in, en de verspreiding van, voor de gezondheid schadelijke harddrugs en aan de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit. Dit is daarom een ernstig feit.
In strafverhogende zin wordt meegewogen dat sprake is van medeplegen. Ook wordt in strafverhogende zin meegewogen dat de heroïne lag in een zogenoemd stackpand in een bewoond flatgebouw. Dit pand stond leeg en werd kennelijk nagenoeg alleen gebruikt voor het opslaan van verdovende middelen en de bewerking voor verdere verspreiding daarvan. Een zodanige situatie levert veel overlast en gevaar op voor de omgeving, zoals voor andere bewoners van dit flatgebouw. Een zodanige situatie levert veel overlast en gevaar op voor de omgeving, zoals voor andere bewoners van dit flatgebouw.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is in 2010 (in het kader van tenuitvoerlegging van een veroordeling in een Belgische strafzaak) voor een Opiumwetdelict veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Desondanks heeft de verdachte nu opnieuw de Opiumwet overtreden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarbij is gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht waarin bij voornoemde hoeveelheid harddrugs een gevangenisstraf van 5 maanden is vermeld en is rekening gehouden met de hiervoor genoemde strafverhogende omstandigheden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 7 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1487,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;