In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel binnendringen van een minderjarige en ontucht met een minderjarige. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S. Urcun, werd beschuldigd van handelingen met betrekking tot een slachtoffer dat op het moment van de tenlastelegging onder de 12 jaar was. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling.
Tijdens de zitting op 15 maart 2018 werd het slachtoffer, [naam slachtoffer], gehoord. Haar verklaring over het vermeende misbruik werd als gedetailleerd en consistent beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank wees op het gebrek aan ondersteunend bewijs, zoals medische verklaringen die geen letsel of littekens bevestigden, en de verklaringen van getuigen die niet direct over het misbruik getuigen.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in andere bewijsstukken en dat de verdachte daarom niet kon worden veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. P. van Dijken als voorzitter.