ECLI:NL:RBROT:2018:3738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
10/681174-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak tegen verdachte wegens diefstal en poging tot diefstal in vereniging

Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Th.M. Briggeman, werd beschuldigd van diefstal en poging tot diefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 29 juni 2017 in Dordrecht hebben afgespeeld, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een woning binnenging en goederen, waaronder een hondenriem en andere voorwerpen, heeft weggenomen. De officier van justitie eiste een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.

Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal. De rechtbank nam in haar overwegingen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn leeftijd van 17 jaar en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A.A.J. de Nijs als voorzitter en kinderrechter. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en concludeerde dat de opgelegde straf passend was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/681174-17
Datum uitspraak: 15 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. Th.M. Briggeman, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 15 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking was. Bovendien is, behalve een hondenriem, niets meegenomen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden beschouwd, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe is het niet nodig dat komt vast te staan dat de verdachte weet heeft van de precieze gedragingen die zijn medeverdachte heeft verricht.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte is samen met zijn medeverdachte het terrein van het bewuste pand op gegaan. Zij hebben daartoe een hek aan de kant geschoven. Dat hek was geplaatst nadat een brand had gewoed in het pand en daar bouwwerkzaamheden plaatsvonden. De verdachte en de medeverdachte zijn vervolgens samen door middel van een steiger het pand ingeklommen, via een gat in het dak. De rechtbank stelt vast dat zowel de verdachte als de medeverdachte goederen in het pand hebben gepakt en buiten hebben gezet. Nadat de eigenaren van het pand hen buiten het pand hadden aangetroffen, is de verdachte samen met de medeverdachte weggerend, de tuin in. Bij de verdachte is bij zijn insluitingsfouillering een hondenriem aangetroffen, die uit het pand afkomstig was.
De medeverdachte heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om de goederen (een breekijzer, een hamer en een haakse slijper) die hij in het pand had gepakt en in de tuin had gezet, mee te nemen. Bovendien heeft de medeverdachte verklaard dat de verdachte een tas met een bouwlamp vanuit het pand in de tuin had gezet.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde “in vereniging” bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en het feit dat bij de verdachte bij zijn insluitingsfouillering
een voorwerp vanuit het pand is aangetroffen, is in ieder geval ten aanzien van dat voorwerp
sprake van een voltooide diefstal, in vereniging gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 29 juni 2017 te Dordrecht in een woning/pand gelegen aan de [adres delict]
,tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (honden)riem, toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader, zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hadden gebracht door middel van braak en inklimming;
2.
hij op 29 juni 2017 te Dordrecht
,tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] weg te nemen een breekijzer en een schep en een (voor)hamer en een (bouw)lamp en een koffer (inhoudende een haakse slijper) toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik
hebbengebracht door middel van braak en inklimming te weten door het via een bouwsteiger en een (brand)gat in/bij het dak betreden van het pand/de woning en het forceren van één of meer deuren in het pand/de woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
2.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 17 jaar. Hij heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een poging daartoe door bij een pand waar pas een brand had gewoed en weer werd hersteld in te klimmen. Hij heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de privacy en eigendomsrechten van de slachtoffers. Bovendien hebben woninginbraken veelal tot gevolg dat mensen zich minder veilig voelen in hun eigen woning. Dit is niet anders wanneer de woning tijdelijk is verlaten vanwege bouwwerkzaam-heden. De verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en alleen oog gehad voor zijn eigen gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) heeft een briefrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in. Kort na de zitting bij de meervoudige kamer van deze rechtbank in juni 2017 met betrekking tot andere strafbare feiten ging de verdachte de fout in door de betreffende woning te betreden. Door de jeugdreclassering is Slachtoffer in Beeld ingezet. De verdachte werkte hier vrijwillig aan mee en deze interventie heeft naar inschatting van de jeugdreclassering voor een leermoment bij de verdachte gezorgd. Doordat op korte termijn een gesprek plaatsvond met de slachtoffers kon hij zijn excuses maken en konden de slachtoffers hun gevoel en gedachten uitspreken. Mede hierdoor vindt de jeugdreclassering een leerstraf nu niet meer passend. Oplegging van toezicht door de jeugdreclassering is niet van meerwaarde, aangezien deze maatregel reeds loopt en nog geruime tijd wordt voortgezet. Geadviseerd wordt een taakstraf (de rechtbank leest: in de vorm van een werkstraf) gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder, mevrouw [naam jeugdreclasseerder] , namens de jeugdreclassering dit rapport toegelicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
De rechtbank zal conform de eis van de officier van justitie aan de verdachte een taakstraf bestaande uit een werkstraf opleggen.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uur,waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
74 (vierenzeventig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.P. van der Stroom en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Dordrecht in/uit een woning/pand gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een breekijzer en/of een schep en/of een (voor)hamer en/of een (bouw)lamp en/of een koffer (inhoudende een haakse slijper) en/of een (honden)riem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310, 311 lid 1 ahf/sub 4 en 5 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning/pand gelegen aan de [adres delict] weg te nemen onder andere – een breekijzer en/of een schep en/of een (voor)hamer en/of een (bouw)lamp en/of een koffer (inhoudende een haakse slijper) en/of een (honden)riem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming te weten door het via (een) bouwsteiger(s) en een (brand)gat in/bij het dak betreden van het pand / de woning en/of het forceren van één of meer deuren in het pand/de woning en/of het met een breekijzer trachten te forceren van de deur van een schuur/garage behorend bij het pand / de woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310, 311 lid 1 ahf/sub 4 en 5, 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)