ECLI:NL:RBROT:2018:3737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
TUL 10/661196-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke jeugddetentie in jeugdstrafzaak

In deze jeugdstrafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 maart 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 21 februari 2018, naar aanleiding van een vonnis van 13 mei 2016 waarin aan de veroordeelde een jeugddetentie van twee maanden was opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere het naleven van een avondklok en het volgen van onderwijs. Tijdens de zitting zijn de veroordeelde, diens ouders, de raadsman en een reclasseringswerker gehoord. De officier van justitie stelde voor om de proeftijd met een jaar te verlengen en de bijzondere voorwaarden op te heffen. De veroordeelde en zijn raadsman steunden dit standpunt.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vordering beoordeeld en vastgesteld dat deze tijdig was ingediend. Vervolgens is gekeken naar de rapportages van de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR), waaruit bleek dat de veroordeelde zich moeilijk liet begeleiden en niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank concludeerde echter dat er geen bewijs was dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden van het vonnis van 13 mei 2016 had geschonden. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, waardoor de voorwaarden van het eerdere vonnis blijven gelden. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer TUL: 10/661196-15
Datum beslissing: 8 maart 2018
Beslissing van meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam.

Vordering

Op 21 februari 2018 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2016 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Bij de vordering is overgelegd het gezinsplan van 6 februari 2018 van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR) en een briefrapport gedateerd 20 februari 2018.

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een jeugddetentie opgelegd voor de duur van 2 (twee) maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 2 jaren bepaald dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld:
- gedurende veertien dagen na vonnis zich zal houden aan een avondklok die inhoudt dat hij op dagen waarop hij school heeft telkens uiterlijk één uur na de laatste les thuis dient te zijn en daar dient te blijven tot uiterlijk één uur voor school de volgende dag. Op dagen dat er geen schoolprogramma is, inclusief weekenden, dient de verdachte thuis en binnen te blijven. Eventuele afwijkende schooluren of bijeenkomsten van school buiten het reguliere rooster dient de verdachte vooraf aan de jeugdreclassering door te geven.
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
- gedurende de proeftijd zich zal inzetten tot het vinden en het behouden van een dagbesteding.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 juni 2016 aan de veroordeelde verzonden.

Procedure

De vordering is behandeld op de terechtzitting met gesloten deuren van 8 maart 2018. De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer, de veroordeelde, diens ouders en de raadsman zijn gehoord. Voorts is de heer [naam reclasseringsmedewerker] , als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling gehoord.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting geconcludeerd dat in plaats van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf de bij voormeld vonnis vastgestelde proeftijd wordt verlengd met één jaar en dat de bij voormeld vonnis gestelde bijzondere voorwaarden worden opgeheven.

Standpunt veroordeelde

De veroordeelde en zijn raadsman hebben op de terechtzitting zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.

Bevoegdheid

De meervoudige strafkamer is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van twee jaren is ingegaan op 28 mei 2016. De vordering is ingediend op 21 februari 2018. De vordering is dus niet later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Beoordeling van de vordering

Het gezinsplan van JBRR van 6 februari 2018 houdt, voor zover hier van belang, in dat veroordeelde zich moeilijk laat begeleiden met betrekking tot schoolgang en overige dagbesteding en dat hij niet profiteert van de pedagogische meerwaarde van de jeugdreclassering. JBRR wil de officier van justitie dan ook verzoeken het restant van de begeleiding tot april 2019 over te dragen aan Reclassering Nederland.
De briefrapportage van 20 februari 2018 houdt, voor zover hier van belang, in dat de veroordeelde zich niet houdt aan de voorwaarden (begeleiding door een jongerencoach en houden aan afspraken met school en stage). JBRR overweegt overdracht naar Reclassering Nederland, doch twijfelt of tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet passender is. JBRR vindt echter 20 dagen jeugddetentie zeer fors voor het gedrag van de veroordeelde. De veroordeelde stelt zich onbegeleidbaar op, doch heeft al enige tijd geen politiecontacten. JBRR refereert zich aan het oordeel van de rechter.
De veroordeelde heeft op de terechtzitting verklaard:
Ik ben er mee bezig om alles in goede banen te leiden. Het gaat nu beter op school en ik heb inmiddels een stageplek gevonden waar ik vanaf 15 maart 2018 kan starten.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde rapportage van JBBR niet duidelijk wordt wat de reden van terugmelding van het toezicht is geweest. Het gezinsplan van 6 februari 2018 gaat immers met name over de problemen die JBRR heeft met het begeleiden van de veroordeelde en het verzoek aan de officier van justitie om een zitting in te plannen ter overdacht naar Reclassering Nederland.
En in de briefrapportage van 20 februari 2018 wordt gesteld dat de veroordeelde zich niet houdt aan de voorwaarde dat hij zich laat begeleiden door een jongerencoach en de afspraken met betrekking tot school en stage.
Bij voormeld vonnis van de meervoudige strafkamer zijn als enige (nog relevante) bijzondere voorwaarden opgenomen dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen en zich zal inzetten voor het vinden en behouden van dagbesteding.
De voorwaarde dat hij zich laat begeleiden door een jongerencoach is in dit vonnis niet opgenomen als bijzondere voorwaarde en ziet op een voorwaardelijke veroordeling van de kinderrechter van 18 april 2017.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2016 niet heeft nageleefd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af. Dat betekent voor veroordeelde, dat de voorwaarden, die zijn opgelegd bij voornoemd vonnis blijven doorlopen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Deze beslissing is genomen door mr. M. van Kuilenburg, voorzitter tevens kinderrechter,
en mrs. A.M.T.A. Verhagen en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 maart 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.