ECLI:NL:RBROT:2018:3735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
10/660587-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak tegen verdachte wegens diefstal met geweld en wapenbezit

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De zaak werd behandeld in een besloten terechtzitting op 8 maart 2018. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A. van den Berg. De officier van justitie, mr. H.J. du Croix, eiste een jeugddetentie van 152 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door Jeugdbescherming West en deelname aan Intensieve Traject Begeleiding.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 oktober 2017 in Rotterdam samen met een ander een rugtas met waardevolle spullen heeft weggenomen van een slachtoffer, waarbij geweld en bedreiging met een nepvuurwapen zijn gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte op 29 november 2017 in Delft een nepvuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank achtte de feiten bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte werden in de strafmaat meegewogen.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 122 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van twee jaar vast. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte moet voldoen aan de voorwaarden van de jeugdreclassering en dat bij niet-nakoming vervangende jeugddetentie kan worden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/660587-17
Datum uitspraak: 22 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , raadsman mr. A.A. van den Berg, advocaat te Bleiswijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 8 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 152 dagen met aftrek
  • met opdracht aan JBW tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij vonnis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 11 oktober 2017 te Rotterdam, aan de openbare weg te weten, de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas met daarin onder andere een tablet (merk/type Apple Ipad en twee telefoons (merken Windows en Samsung), toebehorende aan [naam slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- vastpakken van de keel/nek van die [naam slachtoffer] en
- vastpakken van en/of trekken aan de rugtas van die [naam slachtoffer] (terwijl die rugtas over de schouder van die [naam slachtoffer] hing) en
- laten struikelen van die [naam slachtoffer] (ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] op de grond is gevallen) en
- richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam slachtoffer] en
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de (dreigende) woorden: "Broer, beter geef me je tas anders schieten we je";
2.
hij op 29 november 2017 te Delft, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk Beretta, type 92 A, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 17 jaar. Hij heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij geweld jegens het slachtoffer is gebruikt en het slachtoffer met een nepvuurwapen is bedreigd. Dit is een ernstig feit. De ervaring leert dat de slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dit blijkt ook uit de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft aangegeven dat hij nog steeds klachten ondervindt bestaande uit angst, concentratieproblemen en herbelevingen. Het slachtoffer heeft zich, ten gevolge van dit feit, onder behandeling gesteld in verband met een vastgestelde posttraumatisch stressstoornis. Bovendien maakt dit soort strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid, te meer nu het feit is gepleegd op de openbare weg. De verdachte heeft zich vervolgens op 29 november 2017 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. Dit nepvuurwapen is gebruikt bij de straatroof en heeft ongetwijfeld de angst bij het slachtoffer versterkt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
JBW heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 januari 2018 in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit rapport houdt het volgende in. Op basis van de RISc (risico analyse instrument) wordt de kans op recidive hoog geschat ten aanzien van verschillende domeinen, te weten: school, werk, vrijetijd, vrienden, alcoholgebruik en houding en agressie. Er zijn nauwelijks protectieve factoren aanwezig die hier tegenover gezet kunnen worden. De verdachte is één keer eerder met de politie in aanraking geweest. Echter, vanwege de ernst van het onderhavige gepleegde delict, het feit dat hij hierbij ondoordacht en gewetenloos heeft gehandeld en de zorgen op meerdere leefgebieden, wordt de inzet van ITB HK noodzakelijk geacht om de kans op recidive in de toekomst te voorkomen. ITB HK kan de verdachte ondersteunen en aansturen bij het oppakken en vasthouden van dagbesteding en het op termijn voortzetten van zijn schoolgang. Daarnaast kan ITB HK hem ondersteunen bij het vinden van een bijbaan of een andere positieve vrijetijdsbesteding. De inzet van dit traject kan de ouders van de verdachte en het gezin eveneens ondersteunen.
Reclassering Nederland heeft op 2 februari 2018 een rapport opgemaakt, inhoudende dat het toepassen van EC mogelijk is en dat aan de voorwaarden is voldaan.
De voorlopige hechtenis is vervolgens op 8 februari 2018 geschorst.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder namens JBW nog toegelicht dat de verdachte na te zijn geschorst uit de voorlopige hechtenis op 8 februari 2018, is begonnen met ITB HK en EC en dat het heel goed gaat. Hij is inmiddels ook gestart met school, waar hij het ook heel goed doet en na een half jaar wordt bekeken of hij kan instromen op een vervolgopleiding. Van belang is dat begeleiding met ITB HK en EC in het kader van op te leggen bijzondere voorwaarden worden gecontinueerd zolang JBW dit noodzakelijk acht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de GZ-psycholoog drs. M. Hulshof van 7 maart 2018, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 54,95 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, zoals verzocht, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het materiele deel van de vordering van de benadeelde partij niet betwist. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu behandeling van dit deel van de vordering te complex is en een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering voor wat betreft de materiële schade worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2054,95.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, met dien verstande dat in dit geval geen vervangende jeugddetentie wordt toegepast indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 122 (honderd tweeëntwintig) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 50 (vijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op twee jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zijn medewerking zal verleen aan de gedragsinterventie ITB HK, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- zich houdt aan de regels van EC, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 2.054,95 (zegge: tweeduizendvierenvijftig euro en vijfennegentig eurocent), bestaande uit € 54,95 aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.054,95 (zegge: tweeduizendvierenvijftig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van dit bedrag
geenvervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.M.T.A. Verhagen en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2018 .
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg te weten, de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas met daarin onder andere een tablet (merk/type Apple Ipad
en/of twee, althans één, telefoon(s) (merk(en) Windows en/of Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- vastpakken van de keel/nek van die [naam slachtoffer] en/of
- vastpakken van en/of trekken aan de rugtas van die [naam slachtoffer] (terwijl die rugtas over de schouder van die [naam slachtoffer] hing) en/of
- laten struikelen van die [naam slachtoffer] (tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of
- tonen en/of voorhouden en/of richten van een (op een) (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) aan/op die [naam slachtoffer] en/of
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de (dreigende) woorden: "Broer, beter geef me je tas anders schieten we je" althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- schoppen en/of trappen tegen/op het lichaam van die [naam slachtoffer] (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag);
(art 312 lid 1, 317 lid 1, 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 november 2017 te Delft, in elk geval in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een
wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een pistool,
welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk Beretta, type 92 A, voorhanden heeft gehad.
(art 13 lid 1, 55 Wet wapens en munitie)