ECLI:NL:RBROT:2018:3734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
TUL 10/650147-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf in jeugdstrafzaak

In deze jeugdstrafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf opgelegd aan de veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 15 oktober 2017, na een eerdere veroordeling op 10 maart 2016, waarbij de veroordeelde een gevangenisstraf van 240 dagen was opgelegd, waarvan 72 dagen voorwaardelijk. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht bij Reclassering Nederland en een contactverbod met het slachtoffer. Tijdens de zitting werd de vordering behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich in grote lijnen aan de opgelegde voorwaarden heeft gehouden, ondanks dat hij niet altijd heeft meegewerkt aan de meldplicht. De reclassering had in rapporten aangegeven dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan het toezicht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen voldoende bewijs was dat de bijzondere voorwaarden niet waren nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet kon worden toegewezen, omdat de veroordeelde zich aan het contactverbod had gehouden en er geen nieuwe strafbare feiten waren gepleegd. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, waardoor de voorwaarden van de eerdere veroordeling van kracht blijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer TUL: 10/650147-15
Datum beslissing: 6 maart 2018
Beslissing van meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde,

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam.

Vordering

Op 15 oktober 2017 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2016 aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel.
Bij de vordering is overgelegd het rapport gedateerd 30 augustus 2017 van Reclassering Nederland. Dit rapport is op 27 februari 2018 aangevuld met een voortgangsverslag.

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 2 jaren bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot 72 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn gesteld:
- de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 april 2016 aan de veroordeelde verzonden.

Procedure

De vordering is behandeld op de terechtzitting met gesloten deuren van 6 maart 2018. De officier van justitie mr. P. Swaak, de veroordeelde en de raadsvrouw zijn gehoord. Voorts is mevrouw [naam reclasseringsmedewerker] , als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling gehoord.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.

Standpunt veroordeelde

De veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen nu geen sprake is van overtreding van de bijzondere voorwaarden. De veroordeelde heeft zich gehouden aan de meldplicht en het contactverbod, de opgelegde schadevergoeding betaald en geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hij heeft niet meegewerkt aan de huisbezoeken. Dat hij momenteel bovendien geen school, werk of andere doelen nastreeft, doet hier niet aan af. Daarbij is de algemene voorwaarde ‘medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht’ zeer ruim geformuleerd.

Bevoegdheid

De meervoudige strafkamer is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van twee jaren is ingegaan op 25 maart 2016. De vordering is ingediend op 15 oktober 2017. De vordering is dus niet later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Beoordeling van de vordering

Het rapport van de reclassering van 30 augustus 2017 houdt, voor zover hier van belang, in:
op 4 juli 2016 is het toezicht gestart. Sinds de start verlopen de meldplichtgesprekken moeizaam. Op diverse manieren is geprobeerd de veroordeelde te motiveren om doelen te formuleren. In juli 2016 heeft hij een berisping gekregen voor het niet verschijnen in het kader van de meldplicht. In december 2016 heeft hij een officiële waarschuwing gekregen voor het onvoldoende meewerken aan het toezicht/de meldplicht. Er is geen verbetering opgetreden. De reclassering ziet geen aanknopingspunten om het toezicht voort te zetten. Er is geen zicht op onder andere de dagbesteding, de financiën en het sociale netwerk van de veroordeelde zodat geen uitspraak kan worden gedaan over het recidiverisico. De reclassering is van mening dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan het toezicht en heeft geadviseerd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel.
Het voortgangsverslag van 27 februari 2018 houdt, voor zover hier van belang, in:
sinds het retour sturen van het toezicht op 30 augustus 2017 heeft er geen gedragsverandering bij veroordeelde plaatsgevonden. Hij is op één meldplichtafspraak na wel alle afspraken nagekomen. Echter zijn houding en medewerking tijdens de meldplichtafspraken is niet veranderd. Hij geeft geen informatie over zijn leven en heeft zich niet actief ingezet om alsnog enkele doelen te behalen. Zo heeft hij tot op heden geen dagbesteding en geen inkomen. Hij geeft aan niet na te denken over toekomstplannen en is niet op zoek naar werk.
De veroordeelde heeft op de terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik vind het moeilijk om met iemand een band op te bouwen en te praten. Ik wil daarom ook niets over mijn leven loslaten. Ik heb nu alles wat mijn hartje begeert. Dat is al 22 jaar zo, dus over de toekomst heb ik verder niet nagedacht. Ik vind dat ik wel heb meegewerkt aan het toezicht. Ik heb alleen geen school en werk. Mijn moeder werkt en onderhoudt mij. Ik doe niets strafbaars en zolang zij daar geen problemen mee heeft, is er wat mij betreft niets aan de hand. Ik zou het heel vervelend vinden als de vordering nu zou worden toegewezen.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd in verband met overtreding van de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat bij voormeld vonnis van de meervoudige strafkamer als enige bijzondere voorwaarden zijn opgenomen dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de jeugdreclassering aangewezen acht) aan de meldplicht en het contactverbod houdt. Weliswaar staat in het vonnis dat de veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard dat hij hulp van de reclassering wenst voor het verkrijgen van een dagbesteding in de vorm van school en werk, doch deze doelen zijn niet geformuleerd en opgenomen als bijzondere voorwaarden.
Niet is gesteld of gebleken dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet (voldoende) heeft nageleefd. De veroordeelde heeft zich immers gehouden aan het contactverbod. Uit voornoemd rapport en voortgangsverslag blijkt voorts dat de veroordeelde in totaal twee keer de meldplicht niet is nagekomen. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijk gedeelte van de bij het vonnis opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af. Dit betekent voor veroordeelde, dat de voorwaarden, die zijn opgelegd bij vonnis van 10 maart 2016 blijven gelden.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Deze beslissing is genomen door mr. E.J. Stalenberg, voorzitter tevens kinderrechter,
en mrs. L.A. Pit en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2018.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.