ECLI:NL:RBROT:2018:3660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
10/996518-17 (A) 10/993017-17 (B) 22/001359-13 (TUL)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en valsheid in geschrift met betrekking tot belastingaangifte en oplichting van financiële instellingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2018, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. De zaak betreft een complexe fraude waarbij de verdachte betrokken was bij het indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 1] over het derde kwartaal van 2016. De verdachte heeft geprobeerd de Belastingdienst te bedriegen door een teruggave van 504.074 euro aan te vragen, terwijl hij valse documenten heeft ingediend ter onderbouwing van deze aangifte. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij samen met anderen oplichting heeft gepleegd van de Belastingdienst, BMW en de Rabobank door zich voor te doen als een accountant en valse jaarrekeningen te overleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het indienen van een onjuiste aangifte en het plegen van oplichting. De verdachte heeft zich herhaaldelijk voorgedaan als [naam 1] van [naam accountantkantoor] en heeft valse informatie verstrekt aan de Belastingdienst en andere financiële instellingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Tevens is beslag gelegd op diverse documenten en voorwerpen die verband houden met de fraude.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 10/996518-17 (A); 10/993017-17 (B); + tul 22/001359-13 (Promis)
Datum uitspraak: 26 april 2018
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van de Kerkhof en de raadsman van verdachte mr. J.M. Lintz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verdacht van het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting namens [naam bedrijf 1] . Ter onderbouwing van deze aangifte zou hij vervalste documenten hebben verstrekt aan de Belastingdienst, waarbij hij de Belastingdienst heeft geprobeerd op te lichten.
Ook wordt hij verdacht van het oplichten van BMW door onder valse voorwendselen leasecontracten voor twee BMW’s personenauto’s af te sluiten. Tot slot wordt hij ervan verdacht geprobeerd te hebben de Rabobank op te lichten door valse informatie (jaarrekeningen) te verstrekken om een krediet te kunnen verkrijgen van €500.000,-. Deze feiten zou hij steeds samen met een ander hebben begaan.
Aan verdachte zijn deze verdenkingen in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich:
1. op of omstreeks 24 oktober 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het doen van een onjuiste en/of onvolledige aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2016 ten name van [naam bedrijf 1] .;
2. in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 20 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting van de Belastingdienst;
3. in de periode van 19 december 2016 tot en met 10 februari 2017 schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] .
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich:
1. op of omstreeks 22 november 2016 schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het valselijk opmaken of vervalsen van jaarrekeningen van [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 4] , met het oogmerk om als echt en onvervalst te (doen) gebruiken, dan wel opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde valse of vervalste jaarrekeningen;
2. in de periode van 30 november 2016 tot en met 13 december 2016 schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot oplichting van Rabobank.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar zijn schriftelijk requisitoir naar voren gebracht dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van zaak B feit 1 acht de officier van justitie het primaire bewezen.
Over de onjuiste aangifte omzetbelasting en oplichting van de Belastingdienst stelt de officier van justitie dat verdachte betrokken is geweest bij de aankoop van [naam bedrijf 1] . en namens dat bedrijf een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend. Dat blijkt onder andere uit stukken die in zijn woning en op zijn laptop zijn aangetroffen. Verdachte heeft zich zowel schriftelijk als in persoon voorgedaan als [naam 1] van [naam accountantkantoor] . De valse stukken ter onderbouwing van de aangifte omzetbelasting, alsmede veel stukken die betrekking hebben op het contact tussen [naam 1] en de Belastingdienst zijn bij verdachte in de woning aangetroffen. Door belastinginspecteur [naam belastinginspecteur] is verdachte ook herkend als de persoon die zich in het kader van de aangifte omzetbelasting aan hem heeft voorgesteld als [naam 1] . Op het visitekaartje van [naam 1] , eveneens in de woning van verdachte aangetroffen, staat een telefoonnummer dat te herleiden is naar verdachte.
Ten aanzien van de oplichting van BWM heeft verdachte zich eveneens voorgedaan als [naam 1] van [naam accountantkantoor] en samen met de medeverdachte twee leasecontracten afgesloten op naam van [naam bedrijf 4] . Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij contact heeft gehad met [naam 1] en de medeverdachte. [naam 1] is met de medeverdachte en [naam 2] langsgekomen om de leasecontracten te ondertekenen. In het gesprek met [naam 1] en de medeverdachte werd gezegd dat zij een groothandel had in sportkleding. Getuige [naam getuige 1] heeft verdachte herkend als [naam 1] en verklaart ook dat hij de auto’s heeft opgehaald. De BMW X5 met kenteken [kentekennummer 1] is in de parkeergarage van verdachte aangetroffen en in zijn woning lagen de sleutels en kentekenbewijzen van beide voertuigen. Op de laptop die in de woning van verdachte is aangetroffen zijn vervolgens meerdere stukken aangetroffen die zijn te herleiden naar de overeenkomsten met BMW. Bij BMW waren contactgegevens van de verdachten bekend, waaronder het telefoonnummer van verdachte en de medeverdachte, alsmede een bankrekeningnummer waarop een korting is gestort en die op naam van verdachte staat.
Ten aanzien van de jaarrekeningen van [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 4] is vastgesteld dat deze fictief en verzonnen zijn, en dat in strijd met de waarheid op de stukken de naam van [naam accountantkantoor] is gebruikt. Uit de browsergeschiedenis van de in de woning van verdachte aangetroffen laptop blijkt dat op 22 november 2016 is ingelogd op de pagina zelf deponeren jaarstukken. Tevens zijn stukken die hierop betrekking hebben en die ondertekend zijn door [naam 1] in zijn woning aangetroffen.
Ten aanzien van de oplichting van de Rabobank is de kredietaanvraag ingediend ten behoeve van [naam bedrijf 1] ., welk bedrijf op naam staat van de medeverdachte. Getuige [naam getuige 2] verklaart dat verdachte en medeverdachte bij het gesprek aanwezig waren. Zij heeft de signalementen van verdachten opgegeven en herkent hen ook op aan haar getoonde foto’s. De getuige heeft tijdens het gesprek een paspoort en rijbewijs van de medeverdachte in ontvangst genomen en daar ook een scan van gemaakt. De aan de Rabobank overgelegde stukken, waaronder de aangifte inkomstenbelasting van de medeverdachte, blijken onjuist en vals. In de woning van verdachte zijn ook meerdere stukken aangaande de kredietaanvraag aangetroffen. De overhandigde samenstellingsverklaring van [naam bedrijf 1] . staat op naam van [naam accountantkantoor] en de verdachte heeft zich in strijd met de waarheid uitgegeven als medewerker van [naam accountantkantoor] en gedaan alsof [naam bedrijf 1] . een klant bij hem was. De verdachten hebben daarnaast in het gesprek met de Rabobank onwaarheden naar voren gebracht om de kredietaanvraag te onderbouwen. In het bijzonder de verklaring van de medeverdachte met betrekking tot werkzaamheden bij V&D, hetgeen met een valse aanduiding in de aangifte inkomstenbelasting is geprobeerd te ondersteunen. De door verdachte naar voren gebrachte alibi’s zijn door hem zelf gefabriceerd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnota, kort gezegd, naar voren gebracht dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Verdachte is met betrekking tot de onjuiste aangifte omzetbelasting en oplichting van de Belastingdienst erin geluisd door [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en/of [naam 6] . Hij is nooit op de Boerhavelaan in Zoetermeer geweest en ook de IP-adressen zijn niet aan verdachte te koppelen. Voor de afspraak met inspecteur [naam belastinginspecteur] heeft verdachte een alibi. De enkelvoudige fotoconfrontatie met [naam belastinginspecteur] is onvoldoende, onzorgvuldig en de verdediging is niet in staat gesteld tegenbewijs aan te leveren. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte zich heeft voorgedaan als [naam 1] en niet valt uit te sluiten dat anderen dan verdachte hiervoor verantwoordelijk zijn.
Ten aanzien van de oplichting van BWM kunnen het oogmerk van wederrechtelijk bevoordeling, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels niet worden bewezen. Verdachte ontkent daarnaast bij de BMW- dealer te zijn geweest en zat ten tijde van het ophalen van één van de auto’s in Frankrijk. Dat het alibi niet zou kloppen is niet juist nu het onderzoek daarnaar door het Openbaar Ministerie zich heeft gericht op een overnachting in het hotel, maar daarvan is geen sprake geweest. Hij was slechts overdag in het hotel. De herkenning van getuige [naam getuige 1] heeft geen bewijswaarde. Het is een enkelvoudige fotoconfrontatie met een oude foto van verdachte. Voorts kan op grond van de stukken niet worden bewezen dat het niet de bedoeling was om aan de betaling van de leasecontracten te voldoen. Dat geldt eveneens voor het oogmerk op het moment van afsluiten van de overeenkomsten. Tot slot blijkt niet dat er sprake is geweest van onbevoegde vertegenwoordiging van [naam bedrijf 4] De verklaring van [naam 2] is daarvoor onvoldoende en strookt niet met haar eigen aanwezigheid bij de BMW-dealer.
Voor de betrokkenheid van verdachte bij vervalsing van jaarrekeningen die zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel is geen concreet bewijs aanwezig. De enkele omstandigheid dat ze zijn opgemaakt door [naam 1] is daarvoor onvoldoende.
Ten aanzien van de poging oplichting van de Rabobank is het enige bewijs de verklaring en herkenning van getuige [naam getuige 2] . Opnieuw betreft het een enkelvoudige fotoconfrontatie die in dit geval suggestief heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft daarnaast een alibi dat wordt ondersteund door een e-mail van de heer [naam 7] . Dat verdachte dit alibi administratief heeft afgedwongen, blijkt uit niets. Daarnaast is er bij het onderzoek naar het alibi door het Openbaar Ministerie sprake van klachtwaardig en onrechtmatig gedrag, nu er door reclasseringsmedewerker [naam reclasseringsmedewerker] een toestemmingsverklaring om vertrouwelijke gegevens van mijn cliënt te verstrekken is gebruikt die niet meer geldig was. In het bijzijn van FIOD-medewerkers is vervolgens informatie van het DOK verkregen. Er is sprake van een schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel nu de geheimhoudingsplicht van de reclasseringsmedewerker onrechtmatig is doorbroken. Op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering dient het resultaat van het onderzoek naar het alibi dan ook niet voor het bewijs mee te werken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1]
Onjuiste aangifte omzetbelasting en oplichting van de Belastingdienst (zaak A, feit 1 en 2)
Op 23 september 2016 worden de aandelen van [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 5] in het bijzijn van verdachte overgedragen aan medeverdachte [naam medeverdachte] . [2] Een uittreksel waaruit blijkt dat de medeverdachte enig aandeelhouder en bestuurder is, is in de woning van verdachte aangetroffen. [3] De overdracht en betrokkenheid van verdachte wordt ondersteund door telefooncorrespondentie en de verklaring van [naam 4] . [4] Het telefoonnummer waarmee richting [naam 4] werd gecommuniceerd is herleidbaar tot verdachte. [5] [naam 8] verklaart dat hij de bankpassen van de besloten vennootschappen heeft overgedragen aan de aanwezige man. [6] Op 24 oktober 2016 wordt er digitaal een aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal ten behoeve van [naam bedrijf 1] . bij de Belastingdienst in Den Haag ingediend, waarin wordt gevraagd om teruggave van 504.074,- euro, en als contactpersoon wordt vermeld [naam accountantkantoor] . [7] In de woning van verdachte is een inhoudelijk exact gelijke print van deze aangifte omzetbelasting aangetroffen. [8] Teruggave van het bedrag zou plaatsvinden op rekening [rekeningnummer] , welke op naam van de medeverdachte staat. Een wijziging van rekeningnummer heeft op 31 oktober 2016 plaatsgevonden, daarvan is een brief in de woning van verdachte gevonden. [9] De bankpas van deze rekening is eveneens bij verdachte aangetroffen. [10] De fiscus heeft na het indienen van de aangifte om nadere informatie gevraagd. [11] In reactie hierop heeft iemand die zich voordeed als [naam 1] van [naam accountantkantoor] namens [naam bedrijf 1] . een onderbouwing van de aangifte omzetbelasting verstrekt. [12] Op 4 januari 2017 heeft er vervolgens een afspraak tussen belastinginspecteur [naam belastinginspecteur] en iemand die zich voordeed als [naam 1] plaatsgevonden aan de Boerhavelaan in Zoetermeer, waarbij degene die zich voordeed als [naam 1] een visitekaartje heeft gegeven. [13] Iemand die zich voordeed als [naam 1] heeft op 5 januari 2017 [naam belastinginspecteur] gemaild met valse facturen betreffende de aankoop van koeienhuiden. [14] Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat er geen [naam 1] werkzaam is voor [naam 1] Accountants. [15] Verdachte is door [naam belastinginspecteur] herkend als de persoon die zich heeft voorgedaan als [naam 1] en de aan [naam belastinginspecteur] aangeleverde onderbouwing voor de aangifte omzetbelasting bleek vals. [16] In de woning van verdachte worden zowel visitekaartjes op naam van [naam 1] , een rijbewijs op naam van [naam 1] met de foto van verdachte, alsmede door de Belastingdienst verstuurde en ontvangen documenten aan/van [naam 1] aangetroffen. [17] Op de in de woning van verdachte aangetroffen laptop zijn documenten aangetroffen die gelijk of wat betreft de inhoud gelijk zijn aan de door de Belastingdienst ontvangen stukken ter onderbouwing van de aangifte omzetbelasting. [18] De volgens de factuur door [naam bedrijf 1] . aan [naam bedrijf 5] verschuldigde omzetbelasting is nooit aan de Belastingdienst afgedragen. [19]
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De raadsman heeft verweer gevoerd tegen de fotoherkenning van getuige [naam belastinginspecteur] . De uitkomsten van een enkelvoudige fotoconfrontatie hebben in een geval waarin de getuige iemand maar één keer heeft gezien, ook al was dat zoals hier in het kader van een zakelijke bespreking die enige tijd heeft geduurd, inderdaad een beperkte bewijswaarde. Nu het huis verdachte evenwel uitpuilde van bewijs waaruit blijkt dat hij degene is die zich als [naam 1] voordeed, is de rechtbank van oordeel is dat ook de herkenning door [naam belastinginspecteur] kan bijdragen aan het bewijs tegen verdachte. De herkenning is, anders gezegd, verre van op zichzelf staand.
Alternatief scenarioDoor verdachte en de raadsman is naar voren gebracht dat verdachte erin wordt geluisd door anderen personen en dat verdachte alle in de woning aangetroffen documenten die te herleiden zijn naar betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten van één van hen, [naam 6] , heeft ontvangen. De rechtbank acht – mede gelet op de bewijsmiddelen – dit alternatieve scenario volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij komt dat verdachte het alternatief scenario onvoldoende heeft onderbouwd met objectieve gegevens. Zo kon verdachte van [naam 6] geen achternaam noemen, waardoor het Openbaar Ministerie ook geen nader onderzoek kon doen naar anderen die verdachte er in zouden hebben geluisd.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank voor deze feiten onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Alhoewel het dossier aanwijzingen biedt dat verdachte contact heeft gehad met andere personen in het kader van de overdracht van besloten vennootschappen, is niet bewezen dat anderen dan verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd met betrekking tot de ten laste gelegde feiten, en staat eveneens niet vast dat zij opzet hebben gehad op het medeplegen van deze feiten.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich alleen, dus niet samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan het indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting en poging tot oplichting van de Belastingdienst. Dat verdachte betrokken is geweest bij het onjuist invullen van de belastingaangifte namens [naam bedrijf 1] . over het derde kwartaal van 2016 blijkt uit stukken die in zijn woning en op zijn laptop zijn aangetroffen. Tevens komt de rechtbank tot de conclusie dat uit de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn genoemd verdachte zich zowel schriftelijk als in persoon heeft voorgedaan als [naam 1] van [naam accountantkantoor] .
Oplichting van BMW (zaak A feit 3)
Getuige [naam getuige 1] van [naam bedrijf 3] . in Gouda heeft verklaard dat hij op 19 december 2016 door een persoon met de naam [naam 1] is gebeld, die hem heeft verzocht een aanvraag te doen bij [naam bedrijf 2] voor het leasen van een BMW X5. Vervolgens is ter bevestiging een e-mailbericht naar [naam getuige 1] verzonden vanaf het e-mailadres [naam e-mailadres] met onder andere als inhoud een uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel van [naam bedrijf 4] ., een kopie van het paspoort van [naam 2] en het telefoonnummer [gsm-nummer 1] . [20] Enkele dagen later kwamen [naam 1] en medeverdachte [naam medeverdachte] langs, waarna de medeverdachte het leasecontract met nummer 738600, behorend bij kenteken [kentekennummer 1] , heeft ondertekend. [21] In het gesprek met [naam getuige 1] heeft de medeverdachte te kennen gegeven tekeningsbevoegd te zijn voor [naam bedrijf 4] en heeft zij verteld dat [naam bedrijf 4] . een bedrijf in sportkleding was. [22] De BMX X5 met kenteken [kentekennummer 1] is 16 januari 2017 opgehaald door iemand die zich voordeed als [naam 1] met behulp van een machtiging van [naam 2] . [23] In haar verhoor verklaart [naam 2] de machtiging voor het in ontvangst nemen van de auto niet te hebben ondertekend. [24] Enkele dagen later heeft [naam 1] met [naam 2] een tweede leasecontract met nummer 744619 afgesloten, behorend bij het kenteken [kentekennummer 2] . [25] [naam 1] heeft deze auto op 10 februari 2017 opgehaald. [26] Bij de financieringsaanvragen is verwezen naar valse stukken. [27] [naam getuige 1] heeft tijdens zijn verhoor verdachte herkend als de persoon die zich voordeed als [naam 1] . [28] Een sleutel van [kentekennummer 1] en kentekenbewijzen van beide voertuigen zijn in de woning van verdachte gevonden en de auto met kenteken [kentekennummer 1] stond in de parkeergarage van de woning geparkeerd. [29] In het kader van de leaseovereenkomst is door de medeverdachte een voorloopauto gebruikt en de BWM dealer heeft in verband met schade ook contact opgenomen met de medeverdachte op het telefoonnummer [gsm-nummer 2] , waarvan de medeverdachte in haar verhoor bekent dat dat telefoonnummer bij haar in gebruik is. [30] Op de door [naam bedrijf 4] . aan [naam bedrijf 3] . verstrekte facturen is een korting vermeld die door BWM is overgemaakt naar een bankrekening van Triodos op naam van de medeverdachte en een bankrekening van ING op naam van verdachte. [31]
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De raadsman heeft ook verweer gevoerd tegen de fotoherkenning van getuige [naam getuige 1] . Getuige [naam getuige 1] heeft echter, anders dan getuige [naam belastinginspecteur] , diverse ontmoetingen gehad met de man die zich [naam 1] noemde. Een enkelvoudige fotoconfrontatie ligt dan juist wel in de rede. De herkenning heeft op zichzelf al voldoende waarde om deze voor het bewijs te kunnen gebruiken, nog los van het feit dat de herkenning door vele andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Alibi en voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde feit niet kan hebben gepleegd, nu hij op 10 februari 2017, één van de momenten waarop een BMX X5 door de man die zich uitgaf als [naam 1] is opgehaald, in Monaco zat. De rechtbank verwerpt het verweer en stelt vast dat er door het Openbaar Ministerie onderzoek is verricht naar het beweerde alibi van verdachte. Door middel van een rechtshulpverzoek is contact opgenomen met de autoriteiten van Monaco en daaruit is naar voren gekomen dat het alibi van verdachte niet klopt.
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank niet zal komen tot vrijspraak, een voorwaardelijk verzoek ingediend. Dat verzoek houdt in dat via een rechtshulpverzoek nader onderzoek wordt verricht naar de verklaring van verdachte dat hij op 10 februari 2017 in Monaco verbleef.
De rechtbank beoordeelt de voorwaardelijke verzoeken als volgt. Bij de beoordeling van het verzoek van de raadsman heeft het noodzaakcriterium als toetsingskader te gelden, omdat de raadsman het voorwaardelijk verzoek ter terechtzitting heeft gedaan. In de door de verdediging overhandigde e-mail die volgens de verdediging afkomstig zou zijn van Hotel de Paris staat vermeld “after your stay in our hotel (period 2/9/2017 – 2/12/2017) we found your bankcard”. Naar aanleiding van de e-mail heeft het Openbaar Ministerie een rechtshulpverzoek ingediend aan de autoriteiten van Monaco. Hieruit is naar voren gekomen dat verdachte niet in (de genoemde periode in) het hotel heeft verbleven en de e-mail hoogstwaarschijnlijk niet afkomstig is van (een medewerker) van het hotel. Verdachte heeft – na kennis te hebben genomen van de uitkomst van het rechtshulpverzoek – ter terechtzitting van 13 april 2018 aangevoerd dat hij niet in het hotel heeft overnacht omdat hij dat niet kon betalen, maar wel in die periode in het hotel is geweest om te lunchen of dineren en in die zin wel degelijk overdag in het hotel heeft verbleven. De rechtbank acht die verklaring gezocht en ongeloofwaardig. Als een hotel spreekt van een “your stay in our hotel” en daarbij een periode noemt, gaat het niet over mensen die af en toe komen eten in één van de restaurants en niet in het hotel overnachten. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte dat hij in Monaco was. Daarmee is er geen noodzaak tot nader onderzoek. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] .
Valse jaarstukken (zaak B feit 1)
Op 22 november 2016 zijn de jaarrekeningen van [naam bedrijf 1] . over 2015 en [naam bedrijf 4] . over 2014 en 2015 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. [32] In de woning van verdachte in Rotterdam zijn samenstellingsverklaringen aan [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 4] . aangetroffen die afkomstig zijn van [naam accountantkantoor] en Adviseurs en waarvan de jaarcijfers over 2015 gelijk zijn aan de op 22 november 2016 gedeponeerde jaarcijfers. [33] In de woning is een formulier zelf deponeren jaarrekening ten name van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 4] . aangetroffen met in de kop de datum 22 november 2016. [34] Van de in de woning van verdachte laptop is de browserhistorie bekeken en daaruit blijkt dat de pagina zelf deponeren jaarrekening op website van de Kamer van Koophandel op 22 november 2016 is bezocht ten behoeve van [naam bedrijf 4] . [35] De jaarrekeningen zijn in december 2016 door [naam bedrijf 2] geraadpleegd ten behoeve van het afsluiten van leasecontracten door verdachte op naam van [naam bedrijf 4] [36]
ConclusieDe rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervalsen van jaarrekeningen van [naam bedrijf 1] . en [naam bedrijf 4] Uit de bewijsmiddelen (de in zijn woning gevonden documenten en de browserhistorie van de daar aangetroffen laptop) leidt de rechtbank af dat verdachte deze valse stukken bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd. Het oogmerk tot gebruik als echt en onvervalst blijkt onder andere uit het feit dat de jaarrekeningen korte tijd later door de BMW moesten worden geraadpleegd ten behoeve van het afsluiten van twee leasecontracten door verdachte. De rechtbank kan aan deze bewijsmiddelen in redelijkheid geen andere conclusie verbinden dan dat verdachte ze heeft vervalst.
Oplichting Rabobank (zaak B feit 2)
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat op 12 december 2016 de vestiging van Rabobank aan de [adres] in Den Haag is bezocht door de medeverdachte en haar accountant ten behoeve van een kredietaanvraag van 500.000 euro namens [naam bedrijf 1] . [37] Tijdens het bezoek zijn door de accountant bescheiden aan de Rabobank overhandigd, te weten een door verdachte ondertekende aanvraag investeringskrediet van 9 december 2016, een aangifte inkomstenbelasting 2015 van de medeverdachte en een door [naam 1] ondertekende samenstellingsverklaring van 8 december 2016 van [naam accountantkantoor] aangaande de jaarstukken van [naam bedrijf 1] . over 2015 tot en met 1 december 2016. [38] [naam getuige 2] heeft verdachte herkend als de accountant. [39] Op 20 februari 2017 heeft er een doorzoeking van de woning van verdachte in Rotterdam plaatsgevonden waarbij kopieën van voornoemde (niet ondertekende) kredietaanvraag, de aangifte inkomstenbelasting en de samenstellingsverklaring zijn aangetroffen. [40] [naam getuige 2] heeft daarnaast verklaard dat de medeverdachte tijdens het gesprek over de kredietaanvraag naar voren heeft gebracht dat zij een arbeidsverleden heeft bij V&D. [41] Op de aan de Rabobank overhandigde aangifte inkomstenbelasting staat ook inkomen uit loondienst bij Vendex Holding vermeld. [42] Bij de Belastingdienst is er geen dienstbetrekking van de medeverdachte bij Vendex holding bekend. [43] Na onderzoek komt [naam getuige 2] er achter dat het nummer van [naam accountantkantoor] op de door de accountant overgelegde samenstellingsverklaring niet juist is, en nadat het echte nummer van het accountantskantoor is achterhaald blijkt dat [naam bedrijf 1] . daar geen klant is. [44] Getuige [naam belastinginspecteur] verklaart dat de Belastingdienst contact heeft opgenomen met [naam accountantkantoor] en te horen kreeg dat er geen [naam 1] bij hen werkzaam is en ook niet staat ingeschreven in het register voor accountants. [45]
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De raadsman stelt zich op het standpunt dat ook hier geen waarde kan worden gehecht aan de enkelvoudige fotoconfrontatie. De rechtbank stelt vast dat getuige [naam getuige 2] de man die zich uitgaf als accountant van de medeverdachte slechts één keer heeft ontmoet. Een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft dan, net als hiervoor overwogen met betrekking tot getuige [naam belastinginspecteur] , op zichzelf een beperkte bewijswaarde. In dit geval staat de herkenning, net als bij de herkenning door [naam belastinginspecteur] , bepaald niet op zichzelf en is er voldoende ondersteunend bewijs. Dat maakt dat de rechtbank de herkenning van de getuige [naam getuige 2] voor het bewijs gebruikt.
Alibi en rechtmatigheid onderzoek
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte een alibi heeft omdat hij op 12 december 2016 een afspraak had met een medewerker van reclasseringsinstantie DOK. De rechtbank oordeelt dat uit onderzoek dat dit alibi ook vals is. De raadsman heeft aangevoerd dat door reclasseringsmedeweker [naam reclasseringsmedewerker] onrechtmatig onderzoek is verricht en dat daar consequenties aan verbonden dienen te worden in de vorm van uitsluiting van het daaruit verkregen bewijs. Er is hier geen sprake van bewijs dat tegen verdachte wordt gebruikt dat via de weg van artikel 359a Sv zou kunnen worden uitgesloten; verdachte is met een alibi gekomen, dat is onderzocht, en dat is vals gebleken. Aan dat onderzoek naar het alibi kleven geen gebreken. En ook als mevrouw [naam reclasseringsmedewerker] geen enkele assistentie had verleend bij dat onderzoek, zou de waarheid boven tafel zijn gekomen. Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank niet zal komen tot vrijspraak, twee voorwaardelijke verzoeken ingediend. Allereerst wordt verzocht om – indien de herkenning van getuige [naam getuige 2] voor het bewijs wordt gebruikt, haar als getuige te horen. Daarnaast wenst de verdediging getuige [naam 7] als getuige te horen als wordt aangenomen dat wordt getwijfeld aan de authenticiteit van de door verdachte overgelegde e-mail van 13 december 2016 waaruit een alibi van verdachte blijkt.
De rechtbank beoordeelt de voorwaardelijke verzoeken als volgt. Bij de beoordeling van de verzoeken van de raadsman heeft het noodzaakcriterium als toetsingskader te gelden, omdat de raadsman de voorwaardelijk verzoeken ter terechtzitting heeft gedaan. Nu de bewezenverklaring niet alleen steun vindt in de verklaring van getuige [naam getuige 2] en het alibi van verdachte reeds door middel van het horen van verschillende getuigen door het openbaar ministerie is onderzocht, ziet de rechtbank geen noodzaak tot het horen van de getuigen. De rechtbank wijst de voorwaardelijke verzoeken dan ook af.
ConclusieDe rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot oplichting van de Rabobank.
De rechtbank komt tot de conclusie op grond van alle bevindingen die hiervoor zijn beschreven dat verdachte bij het gesprek bij de Rabobank aanwezig was, mede gelet op de herkenning van getuige [naam getuige 2] . De door verdachte naar voren gebrachte alibi blijkt door hem zelf gefabriceerd te zijn. Verdachte en medeverdachte hebben tijdens dat gesprek onwaarheden verteld om de kredietaanvraag te onderbouwen. Verdachte deed zich tijdens het gesprek bij de Rabobank voor als [naam 1] net als bij de Belastingdienst (feit 2). Tevens blijkt uit het dossier dat de aan de Rabobank overgelegde stukken, waaronder de aangifte inkomstenbelasting van de medeverdachte, onjuist en vals zijn. In de woning van verdachte zijn ook meerdere stukken aangaande de kredietaanvraag aangetroffen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
1.
op 24 oktober 2016 in Nederland,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een elektronische aangifte voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 1] . over het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2016 onjuist heeft gedaan,
immers heeft hij toen aldaar opzettelijk op het bij de Belastingdienst ingediende aangifte omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak, een te hoog en onjuist bedrag aan voorbelasting en een te hoog en onjuist bedrag aan terug te vragen omzetbelasting opgegeven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
in de periode tussen 24 oktober 2016 tot en met 20 februari 2017, te Zoetermeer en Den Haag,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels,
de Belastingdienst te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 504.074 euro, met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid,
- de Belastingdienst een aangifte voor de omzetbelasting op naam van [naam bedrijf 1] . heeft toegezonden, waarin is gevraagd om teruggave van een bedrag van 504.074 euro aan voorbelasting ter zake van handel in koeienhuiden en
- aan de Belastingdienst brieven en e-mails heeft geschreven op naam van [naam 1] van [naam accountantkantoor] en
- zich tegenover een medewerker van de Belastingdienst heeft voorgedaan als zijnde [naam 1] van [naam accountantkantoor] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
in de periode van 19 december 2016 tot en met 10 februari 2017 te Gouda,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] . heeft bewogen tot afgifte van personenauto's te weten een BMW X5 met kenteken [kentekennummer 2] en een BMW X5 met kenteken [kentekennummer 1] ,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders valselijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven –:
- jegens medewerker van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] . zich voorgedaan als rechtsgeldige vertegenwoordigers van [naam bedrijf 4] . en zich daarbij voorgedaan als [naam 1] en
- met [naam bedrijf 2] een operationele leaseovereenkomst afgesloten ten behoeve van genoemde auto's en
- daarbij als contactgegevens opgegeven [naam 1] en telefoonnummer [gsm-nummer 1] en emailadres [naam e-mailadres] en
- daarbij een uittreksel van [naam bedrijf 4] . uit het handelsregister van de KvK en een kopie paspoort van [naam 2] via voormeld e-mailadres toegezonden en
- een door [naam medeverdachte] beweerdelijk namens [naam bedrijf 4] . ondertekend contract met [naam bedrijf 2] overgelegd en
- een ondertekende machtiging overgelegd voor het in ontvangst nemen van voornoemde auto's door de heer [naam 1] ,
waardoor [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] . werden bewogen tot voornoemde afgiften;
Zaak B
1.
op 22 november 2016 te Rotterdam,
- een jaarrekening van de handelsonderneming [naam bedrijf 1] . over het jaar 2015
(DOC-045), en
- een jaarrekening van de handelsonderneming [naam bedrijf 4] . over de jaren 2014 en 2015 (DOC-048),
elk zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt,
bestaande die valsheid telkens hierin dat:
- de cijfers op die jaarrekening fictief zijn, althans niet overeenkomen met de werkelijkheid, en
- op die jaarrekeningen was vermeld dat deze waren opgemaakt door [naam 1] van [naam accountantkantoor]
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
2.
in de periode van 30 november 2016 tot en met 13 december 2016 te Rotterdam en Den Haag,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels,
medewerkers van de Rabobank, gelegen aan de [adres] in Den Haag, te bewegen tot de afgifte van 500.000 euro,
met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid onder meer:
- zich tegenover medewerkers van die Rabobank voorgedaan als de accountant van [naam bedrijf 1] ., terwijl verdachte daartoe niet bevoegd was, en
- middels een kredietaanvraag d.d. 9 december 2016 (AMB-017) aan medewerkers van die Rabobank namens [naam bedrijf 1] . verzocht om een geldlening van 500.000 euro, en
- ter onderbouwing van die aanvraag aan medewerkers van die Rabobank valse jaarrekeningen van de handelsonderneming [naam bedrijf 1] . (DOC-024a), heeft doen toekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van feit 2 van zaak A en feit 1 en 2 van zaak B, verzoekt de verdediging rekening te houden met de omstandigheid dat er sprake is van een voortgezette handeling. Daarnaast is ten aanzien van alle feiten verzocht om op grond van zijn persoonlijke omstandigheden en ten behoeve van een dreiging van een niet geëxecuteerd strafdeel een zo groot mogelijk deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting en heeft gepoogd de Belastingdienst voor een groot bedrag op te lichten. Door zijn handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad, en zich proberen te verrijken ten koste van alle belastingbetalende burgers. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van [naam bedrijf 2] en de Rabobank. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift met betrekking tot jaarstukken waarmee hij het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke documenten wordt gesteld ernstig heeft geschonden.
De rechtbank zal bij de strafoplegging acht slaan op het oriëntatiepunt Fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het bepalen van het uitgangspunt voor een strafoplegging is volgens dit oriëntatiepunt het benadelingsbedrag leidend. Verdachte wordt in de kern veroordeeld voor een poging de Belastingdienst voor ruim een half miljoen euro op te lichten, een geslaagde oplichting van [naam bedrijf 2] die daardoor uiteindelijk een nadeel van bijna € 60.000,- heeft geleden, en een poging Rabobank op te lichten voor een half miljoen euro. Er is zodoende sprake van een daadwerkelijk benadelingsbedrag van bijna
€ 60.000,- en een dreigend - maar nooit verwezenlijkt - benadelingsbedrag van iets meer dan één miljoen euro. Om het oriëntatiepunt toe te passen, moet de rechtbank het bedrag van dreigende benadeling “vertalen” in een benadelingsbedrag. De rechtbank zal, nu sprake is van pogingen, uitgaan van twee derde van het dreigende benadelingsbedrag, te weten ongeveer € 670.000. Daarmee komt het benadelingsbedrag waar de rechtbank mee zal rekenen op (bijna € 60.000.- plus ongeveer € 670.000) ongeveer € 730.000. Volgens het LOVS-oriëntatiepunt Fraude hoort daarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf van 21 maanden.
In het geval van verdachte is echter sprake van meerdere strafverzwarende omstandigheden.
In de eerste plaats is verdachte een onverbeterlijke oplichter. Blijkens zijn uittreksel Justitiële Documentatie van 14 maart 2018, is hij vele malen eerder veroordeeld voor soortgelijk strafbare feiten, en heeft hij forse gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden om wederom in de fout te gaan. Sterker nog, verdachte liep ten tijde van het begaan van de strafbare feiten waar hij nu voor wordt veroordeeld in een proeftijd van een twee jaar voorwaardelijke gevangenisstraf, ook vanwege oplichting. Deze frequente en heftige recidive maakt dat het uitganspunt met vijftig procent moet worden verzwaard.
Tevens weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee de geraffineerde en vergaande wijze waarop verdachte te werk is gegaan. Hij heeft bijvoorbeeld niet alleen gepoogd de Belastingdienst op te lichten door een valse aangifte te doen en die met valse stukken te onderbouwen, hij gaat zelfs zo ver dat hij de controlerende ambtenaar ontmoet en zich daarbij voordoet als accountant. Met de vergaande handelwijze van verdachte is op doortrapte wijze getracht om vertrouwen te wekken op grond waarvan (is geprobeerd) de slachtoffers tot afgifte van een fors geldbedrag/goederen te bewegen. De rechtbank merkt daarbij op dat het dossier de indruk wekt dat het verdachte is geweest die bij de uitvoering en voorbereidende handelingen van de strafbare feiten een leidende rol heeft vervuld en de medeverdachte kennelijk heeft meegekregen in het uitvoeren van de delicten. Tot slot is uit het dossier en de onderzoeken ter terechtzitting gebleken dat verdachte zich gedurende het strafproces tot tweemaal toe middels valse stukken een alibi heeft willen verschaffen. Het is zeer kwalijk dat verdachte – tijdens een proces wat ziet op frauduleuze feiten en handelingen – er niet voor terugdeinst om ook te proberen het Openbaar Ministerie en de rechtbank met valse stukken om de tuin te leiden. In voornoemde strafverzwarende omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de strafoplegging met nog eens een kwart te verhogen.
Er zijn geen strafverminderende omstandigheden. De raadsman heeft terecht betoogd dat deels sprake is van voortgezette handelingen, namelijk waar verdachte een valse aangifte heeft gedaan om de Belastingdienst op te lichten en valse jaarstukken heeft opgesteld en gedeponeerd om de Rabobank en BMW op te lichten. Voor de strafmaatbepaling wordt, zoals blijkt uit het voorgaande, met name uitgegaan van de (dreigende) gevolgen van de oplichtingshandelingen, en wordt verdachte dus niet apart gestraft voor de valse aangifte en de vervalste stukken.
De volgens de rechtbank passende straf (uitgangspunt 21 maanden, met drie kwart te verhogen) komt nagenoeg overeen met de door de officier van justitie geëiste drie jaar gevangenisstraf, zodat de rechtbank conform de eis zal straffen. De rechtbank is van oordeel dat de maatschappij voor langere tijd beschermd moet worden tegen de kennelijk onverbeterlijke neiging van verdachte met geraffineerde oplichtingspraktijken in zijn inkomsten te voorzien.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het, behalve zeer vervelend voor de maatschappij, ook voor verdachte zelf buitengewoon triest is dat hij op deze wijze maar in herhaling blijft vervallen. Het achterliggende probleem en de steeds terugkerende neiging tot oplichting, waarbij behandeling op de voorgrond zou moeten staan, is alleen te verhelpen als verdachte erkent dat hij een probleem heeft en voor behandeling openstaat. Dit is niet het geval nu hij de feiten stellig ontkent. Het Nederlandse strafrecht biedt daardoor op dit moment weinig tot geen aanknopingspunten om dit af te dwingen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn in zaak A, blijkens de beslaglijst van 8 februari 2018, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK visitekaartjes [naam 1] uit zwarte agenda;
2. 2.00 STK visitekaartjes [naam 1] uit blauwe agenda;
3. 1.00 STK document: scan rijbewijs met naam [naam 1] ;
4. 1.00 STK document: administratieve bescheiden uit AH tas;
5. 1.00 STK zwarte laptop ASUS incl. adapter;
6. 1.00 STK document: diverse (valse) administratieve bescheiden;
7. 3.00 STK document: 3 valse facturen van GLS aan [naam bedrijf 6] ;
8. 1.00 STK ordner kl: wit: ordner zonder opschrift met valse bescheiden:
9. 1.00 STK document: 1 (valse) factuur van GLS;
10. 1.00 STK document: stapel (valse) administratieve bescheiden;
11. 18.00 STK document; bij het dossier gevoegde documenten pand A.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder nummers 1 t/m 11 inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbeurdverklaring
De onder nummers 1 t/m 11 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan of voorbereid, worden de voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam benadeelde] vordert € 59.864,09 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voornoemde materiele schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- € 24.774,81 ten aanzien van de BMX X5 met kenteken [kentekennummer 2] ;
- € 29.567,49 ten aanzien van de BMX X5 met kenteken [kentekennummer 1] ;
- € 2.521,79 ten aanzien van de voorloopauto;
- € 3.000,00 ten aanzien van arbeidsloon.
9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering, te weten het bedrag € 59.864,09 inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vervangen door 284 dagen hechtenis.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit, de vordering onvoldoende is onderbouwd dan wel omdat een volmacht waaruit de bevoegdheid van de vertegenwoordiger van de benadeelde partij blijkt, ontbreekt. Indien de rechtbank tot toewijzing van de vordering overgaat, verzoekt de verdediging om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdachte heeft geen financiële middelen en om die reden zal toepassing van de schadevergoedingsmaatregel een extra vorm van leedtoevoeging inhouden nu het vast staat dat dan de vervangende hechtenis zal worden toegepast.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [naam benadeelde] tot de volgende beslissingen.
Het verweer van de raadsman dat er een volmacht ontbreekt wordt verworpen. De benadeelde partij heeft bij het indienen van de vordering benadeelde partij een volmacht van 21 juli 2017 en uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 juli 2017 overhandigd. Deze stukken bevinden zich in het dossier. Nadien is de vordering benadeelde partij gewijzigd en is er een nieuw exemplaar aan het dossier toegevoegd. Alhoewel daarbij geen bijlagen met betrekking tot de bevoegdheid zijn overhandigd, acht de rechtbank de eerdere volmacht en uittreksel van de Kamer van Koophandel voldoende om vast te stellen dat de heer [naam vertegenwoordiger benadeelde] bevoegd is namens de benadeelde partij op te treden. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke behandeling van de vordering benadeelde partij.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 van zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is – los van de enkele opmerking dat het een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert – niet op inhoudelijke gronden betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 59.864,09 komt de rechtbank echter niet onrechtmatig of ongegrond voor, is goed onderbouwd en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2017.
Hoofdelijkheid
De rechtbank acht verdachte en de medeverdachte aansprakelijk voor de door de benadeelde partij geleden schade. De toewijzing van schadevergoeding zal daarom gedeeltelijk hoofdelijk worden opgelegd, zodat verdachte wordt bevrijd van deze verplichting als de medeverdachte het haar toegewezen bedrag betaald.
De medeverdachte is partieel is vrijgesproken voor één van de twee auto’s waarop de vordering benadeelde partij betrekking heeft. Dat betekent dat de hoofdelijke toewijzing slechts kan geschieden voor het gedeelte waarvoor de medeverdachte is veroordeeld. De vordering wordt daarom ten behoeve van de hoofdelijke toewijzing gesplitst in de onderstaande twee bedragen:
- een bedrag van € 33.589,28 waar de hoofdelijkheid voor verdachte van toepassing is;
- een bedrag van € 26.274,81 waar de hoofdelijkheid niet voor verdachte van toepassing is.
Conclusie
De rechtbank concludeert daarmee dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 58.864,09 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het toegewezen bedrag zal gedeeltelijk hoofdelijk worden opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een kapitaalkrachtig bedrijf betreft, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met het voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.

11. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

11.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen dan wel dat de proeftijd wordt verlengd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat toewijzing van de vordering onredelijk zou zijn, nu verdachte feitelijk langer in een proeftijd heeft gelopen dan het arrest van het Gerechtshof waarbij de straf is opgelegd legitimeert. Dit wordt verklaard doordat het Gerechtshof in verband met feestdagen later uitspraak heeft gedaan en daarnaast een deel van het arrest, voor zover betrekking op de dadelijke uitvoerbaarheid, door de Hoge Raad is gecasseerd. Verdachte zou de onderhavige feiten buiten, dan wel in de staart, van de proeftijd hebben gepleegd wanneer het Gerechtshof direct uitspraak had gedaan en met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid een juiste uitspraak had gedaan waardoor verdachte geen cassatieberoep had hoeven in te stellen.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich een ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie van 24 mei 2017 van het Functioneel Parket Rotterdam in de zaak met parketnummer 22/001359-13, betreffende het onherroepelijk (bekrachtigd door de Hoge Raad op 17 mei 2016) geworden vonnis d.d. 4 februari 2015 van het Gerechtshof Den Haag, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot twee jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich, zoals blijkt uit de inhoud van dit vonnis, binnen de proeftijd wederom schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten. Verdachte heeft ondanks de eerdere forse waarschuwing, waarbij hem blijkens de strafmotivering bij de strafoplegging een duidelijke kans is geboden, niet aangetoond zich van soortgelijke strafbare feiten te kunnen onthouden. Daarbij heeft hij verdachte wederom zijn persoonlijke gewin vooropgesteld en financiële slachtoffers gemaakt. Hierin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om tot toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging over te gaan.
Het verweer van de raadsman snijdt geen hout. Als een proeftijd als gevolg van een door verdachte ingesteld cassatieberoep later is gaan lopen dan het Hof had beoogd, dan is het nog steeds een proeftijd en heeft hij nog steeds een voor verdachte kenbare begin- en einddatum. Ook in de staart van een proeftijd mag iemand zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Mede gelet op de ernst van de feiten en het verleden van verdachte op het gebied van strafbare feiten houdt de rechtbank dan ook geen rekening met deze aangevoerde omstandigheid.
De vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 45, 47, 57, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
68 en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot oplichting;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van oplichting meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde:
valsheid in geschrift;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK visitekaartjes [naam 1] uit zwarte agenda;
2. 2.00 STK visitekaartjes [naam 1] uit blauwe agenda;
3. 1.00 STK document: scan rijbewijs met naam [naam 1] ;
4. 1.00 STK document: administratieve bescheiden uit AH tas;
5. 1.00 STK zwarte laptop ASUS incl. adapter;
6. 1.00 STK document: diverse (valse) administratieve bescheiden;
7. 3.00 STK document: 3 valse facturen van GLS aan [naam bedrijf 6] ;
8. 1.00 STK ordner kl: wit: ordner zonder opschrift met valse bescheiden:
9. 1.00 STK document: 1 (valse) factuur van GLS;
10. 1.00 STK document: stapel (valse) administratieve bescheiden;
11. 18.00 STK document; bij het dossier gevoegde documenten pand A.
Wijst de vordering van [naam benadeelde] toe, te weten een bedrag van €58.864,09 (achtenvijftigduizend achthonderdvierenzestig euro en negen euro cent), te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 10 februari tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van € 33.589,28 (achtentwintigduizend zevenhonderdzesennegentig euro en zestig eurocent) aan [naam benadeelde] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis onder parketnummer 22/001359-13 van 4 februari 2015, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2018.
Bijlage I
Tenlastelegging [naam verdachte]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In zaak A:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Zoetermeer en/of Rotterdam en/of Apeldoorn althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 1] . over het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2016 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij en/of zijn medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk op het bij de Belastingdienst ingeleverde en/of ingediende aangifte(n) omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak, een te hoog en/of onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een te hoog en/of onjuist bedrag aan terug te vragen omzetbelasting opgegeven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij in of omstreeks de periode tussen 24 oktober 2016 tot en met 20 februari 2017, te Zoetermeer en/of Den Haag, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de Belastingdienst te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 504.074 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- de Belastingdienst een aangifte voor de omzetbelasting op naam van [naam bedrijf 1] heeft toegezonden, waarin is gevraagd om teruggave van een bedrag van 504.074 euro aan voorbelasting (terzake van handel in koeienhuiden) en/of
- aan de Belastingdienst een of meer brieven en/of e-mails heeft geschreven op/uit naam van [naam 1] van [naam accountantkantoor] en/of als op/uit naam van [naam 1] , Registeraccount van [naam accountantkantoor] en/of
- zich tegenover ((een) medewerker(s) van) de Belastingdienst heeft voorgedaan als zijnde [naam 1] van [naam accountantkantoor] en/of als zijnde [naam 1] , Registeraccount van [naam accountantkantoor] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2016 tot en met 10 februari 2017 te Gouda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/ of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] . heeft bewogen tot afgifte van (telkens) een of meer personenauto's (te weten een BMW X5 met kenteken [kentekennummer 2] en/ of een BMW X5 met kenteken [kentekennummer 1] ),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid –zakelijk weergegeven –:
- jegens/bij ((een)medewerker(s) van) [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] . zich voorgedaan als rechtsgeldige vertegenwoordiger(s) van [naam bedrijf 4] . en/of
- zich daarbij voorgedaan als [naam 1] en/of
- ( met [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] .) een operationele leaseovereenkomst afgesloten (ten behoeve van genoemde auto's) en/of
- daarbij als (vaste) contactgegevens opgegeven [naam 1] en/of telefoonnummer [gsm-nummer 1] en/of emailadres [naam e-mailadres] en/of
- daarbij een uittreksel van [naam bedrijf 4] . uit het handelsregister van de KvK en/of een kopie paspoort van [naam 2] via voormeld e-mailadres toegezonden/overgelegd en/of
- een of meer (door [naam medeverdachte] ) (beweerdelijk namens [naam bedrijf 4] .) ondertekende contract(en) met [naam bedrijf 2] overgelegd en/of
- een (door [naam 2] ) ondertekende machtiging overgelegd voor het in ontvangst nemen van voornoemde auto('s) door de heer [naam 1] ,
waardoor [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] . werd(en) bewogen tot voornoemde afgifte(n);
In zaak B:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2016 te Rotterdam en/of Den Haag en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- een jaarrekening van de handelsonderneming [naam bedrijf 1] . over het jaar 2015
(DOC-045), en/of
- een jaarrekening van de handelsonderneming [naam bedrijf 4] . over de jaren 2014 en 2015 (DOC-048),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat:
- de cijfers op die jaarrekening fictief zijn, althans niet overeenkomen met de werkelijkheid, en/of
- op die jaarrekening(en) was vermeld dat deze was/waren opgemaakt door [naam 1] van [naam accountantkantoor] ,
zulks telkens met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een (of meer) ander(en) te doen gebruiken;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2016 te Rotterdam en/of Den Haag en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd,
(een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten:
- een jaarrekening van de handelsonderneming [naam bedrijf 1] . over het jaar 2015
(DOC-045), en/of
- een jaarrekening van de handelsonderneming [naam bedrijf 4] . over de jaren 2014 en 2015 (DOC-048),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat:
- de cijfers op die jaarrekening fictief zijn, althans niet overeenkomen met de werkelijkheid, en/of
- op die jaarrekening(en) was vermeld dat deze was/waren opgemaakt door [naam 1] van [naam accountantkantoor] ,
en bestaande dat gebruik maken en/of voorhanden hebben en/of afleveren hierin dat hij en/of zijn mededader(s) die jaarrekening (digitaal en/of met behulp van de online service 'Zelf deponeren jaarrekening' op www.kvk.nl/zelfdeponeren) heeft/hebben gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel;
terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik als ware het echt en onvervalst;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2016 tot en met 13 december 2016 te Rotterdam en/of Den Haag en/of (elders) in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
een of medewerker(s) van de Rabobank, gelegen aan de [adres] in Den Haag, te bewegen tot de afgifte van 500.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval van enig goed,
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (onder meer):
- zich tegenover (een of meer medewerker(s) van) die Rabobank voorgedaan als/uitgegeven voor de accountant van [naam bedrijf 1] ., terwijl verdachte daartoe niet bevoegd was, en/of als de heer [naam 9] , in dienst van [naam bedrijf 1] , en/of
- ( middels een kredietaanvraag d.d. 9 december 2016 (AMB-017)) aan (een of meer medewerker(s) van) die Rabobank namens [naam bedrijf 1] . verzocht om een geldlening (van 500.000 euro), althans om ter beschikking stellen van (een) geldbedrag(en) aan [naam bedrijf 1] ., en/of
- ( daarbij/ter onderbouwing van dat verzoek/die aanvraag) aan (een of meer medewerker(s) van) die Rabobank een of meer (valse) jaarrekening(en) van de handelsonderneming [naam bedrijf 1] . (DOC-024a), althans documenten bevattende onjuiste informatie, doen toekomen aan een of meer voornoemde medewerker(s);
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt (indien mogelijk) naar de desbetreffende pagina’s in de het dossier.
2.AMB-002, p. 208 en p. 211;
3.AMB-017, p. 306; DOC-024, p. 501
4.AMB-002, p. 188; 3e verhoor [naam 4]
5.OPV 61132-C
6.AMB-002, p. 189; 2e en 3e verhoor [naam 8]
7.AMB-026, p. 332 e.v.; DOC-003c, p. 378
8.AMB-009, p. 257; DOC-012c, p. 465
9.DOC-012d, p. 466; AMB-009, p. 257
10.AMB-007, p. 248
11.DOC-002, p. 372 e.v.
12.DOC-003 t/m DOC-003c, p. 375-378
13.G-001-01, p. 144; DOC-005, p. 382
14.DOC-006 t/m DOC-006c, p. 383-399
15.G-002-01, p. 148
16.G-001-01, p. 145
17.PD-001-10; DOC-006a, p. 384; DOC-008, p. 439; DOC-009, p. 442; DOC-010, p. 445 e.v.; DOC-012 t/m DOC-012d, p. 462-466; DOC-034, p. 610.
18.DOC-035, p.614; DOC-039, p. 621; DOC-040a, p. 624; DOC-040b, p. 625; DOC-040e, p. 645; DOC-040f, p. 646
19.AMB-001, p. 167 e.v.
20.G-003-01, p. 154
21.G-003-01, p. 154; AMB-022, p. 319; DOC-042, p. 655 e.v.
22.G-003-01, p. 154
23.G-003-01, p. 154; DOC-022, p, 497; DOC-023, p. 498
24.V-004-01, p. 135
25.G-003-01, p. 154; AMB-022, p. 319; DOC-043, p. 666 e.v.
26.G-003-01, p. 154; DOC-019, p. 492
27.AMB-016, p. 304; AMB-020, p. 315; AMB-023, p. 321
28.G-003-01, p. 155; DOC-001, p. 371
29.AMB-016, p. 302 e.v.
30.G-003-01, p. 154; V-002-01, p. 104
31.AMB-021, p. 318; DOC-018, p. 491; DOC-021, p. 496; DOC-056, p. 725;
32.AMB-020, p. 315; DOC-045, p.682 e.v.; DOC-048, p. 695 e.v.
33.AMB-107, p. 306 e.v.; DOC-024b, p.567 e.v.; DOC-030, p. 586 e.v.
34.AMB-023, p. 321; DOC-051, p. 708; DOC-054, p. 722.
35.AMB-023, p. 322. DOC-050, p. 698
36.G-003-01, p. 154; G-005-01, p. 162
37.G-004-01, p. 156
38.AMB-017, p.308; DOC-024a, p.520 e.v.
39.G-004-01, p. 158; DOC-001, p. 371.
40.AMB-017, p.306, DOC-024, p. 499 e.v.
41.G-004-01, p. 157.
42.DOC-024a, p.544 e.v.
43.OPV, p. 42-43.
44.G-044-01, p. 158.
45.G-001-01, p. 145