ECLI:NL:RBROT:2018:3613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
6080584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde woning wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vestia, eiseres, en Stichting Beheer Cliëntengelden Albrandswaard, gedaagde, in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende]. De procedure volgde op een vordering van Vestia tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, gelegen in een seniorencomplex, wegens ernstige en structurele overlast veroorzaakt door de huurder, [rechthebbende]. De huurovereenkomst was op 13 februari 2017 aangegaan en de maandelijkse huurprijs bedroeg € 640,87.

Vestia stelde dat [rechthebbende] niet alleen zelf overlast veroorzaakte, maar ook dat zijn vriendin, mevrouw [Y.], bijdroeg aan de overlast. Ondanks een laatste schriftelijke waarschuwing in mei 2017, ontving Vestia meldingen van overlast van omwonenden. De bewindvoerder betwistte de vordering en stelde dat de overlast niet uitsluitend aan [rechthebbende] kon worden toegeschreven en dat hij verbeteracties had ondernomen.

Tijdens de comparitie van partijen oordeelde de kantonrechter dat Vestia niet voldoende bewijs had geleverd van de gestelde overlast. De kantonrechter wees de vorderingen van Vestia af, oordeelde dat de bewindvoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overlast en veroordeelde Vestia in de proceskosten van de bewindvoerder. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6080584 / CV EXPL 17-21670
uitspraak: 4 mei 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 13 juni 2017,
gemachtigde: mr. M.S.H.M. van Woerkom,
tegen
de stichting
Stichting Beheer Cliëntengelden Albrandswaard, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende],
gevestigd te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. Plet.
Partijen worden hierna (ook) aangeduid als “Vestia” en “de bewindvoerder” en de onder bewind gestelde [rechthebbende]

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 13 juni 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties van de bewindvoerder;
  • het vonnis van 19 juli 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van 17 augustus 2017, met 22 aanvullende stukken van Vestia ten behoeve van de comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van de op 12 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen;
  • de akte uitlaten, met producties van de kant van Vestia van 6 december 2017;
  • de antwoordakte van 3 januari 2018 van de kant van de bewindvoerder;
  • de rolbeslissing van 2 februari 2018;
  • de faxbrief van 28 februari 2018 van de gemachtigde van Vestia, waarin deze uitstel verzoekt voor het indienen van een akte uitlaten.
Vestia heeft, na verkregen uitstel, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd op de rolzitting van 28 maart 2018.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Vestia als verhuurder en [rechthebbende] als huurder bestaat sedert 13 februari 2017 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De maandelijkse huurprijs bedraagt
€ 640,87, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van Vestia van toepassing.
Op grond van artikel 13 van deze voorwaarden dient de huurder het gehuurde als een goed huurder te gebruiken (lid 1) en aan omwonenden geen overlast of hinder te veroorzaken, hetgeen tevens geldt voor huisgenoten of derden die zich met toestemming van de huurder in het gehuurde bevinden (lid 4).
2.3
Het gehuurde bevindt zich in een seniorencomplex waarbij Vestia, vanwege het niet goed kunnen verhuren, de leeftijdsgrens naar 45 jaar heeft teruggebracht.
2.4
Bij beschikking van 21 juni 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam zijn de goederen van [rechthebbende] onder bewind gesteld en is tot bewindvoerder benoemd Stichting Beheer Cliëntengelden Albrandswaard.
2.5
Bij e-mail van 7 juni 2017 heeft Vestia de bewindvoerder gesommeerd om de huurovereenkomst uiterlijk 12 juni 2017 op te zeggen tegen uiterlijk 30 juni 2017. Bij
e-mail van 9 juni 2017 heeft de bewindvoerder Vestia bericht daartoe niet te zullen overgaan.

3.De vordering

3.1
Vestia heeft gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad -verkort weergegeven- :
de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
de bewindvoerder althans [rechthebbende] te veroordelen het gehuurde te ontruimen;
de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Vestia, naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1
[rechthebbende] veroorzaakt ernstige en structurele (geluids)overlast, gebruikt het gehuurde, maar ook het trappenhuis als opslagplaats en vervuilt de algemene ruimten. Ook de vriendin van [rechthebbende] veroorzaakt overlast; hiervoor is [rechthebbende] verantwoordelijk.
3.2.2
Ook na een laatste schriftelijke waarschuwing per brief van 8 mei 2017 heeft Vestia meldingen (per emailbericht van 11,18,19 en 20 mei 2017) van omwonenden ontvangen van (geluids)overlast, zowel overdag als ’s nachts van of vanwege [rechthebbende].
3.2.3
[rechthebbende] gedraagt zich niet als goed huurder en handelt jegens Vestia onrechtmatig en schiet te kort in de nakoming van zijn verplichtingen die voortvloeien uit de wet en uit de huurovereenkomst. Ontbinding is gelet op de tekortkomingen van [rechthebbende] op basis van artikel 6:265 BW gerechtvaardigd.

4.Het verweer

4.1
De bewindvoerder heeft de vordering betwist en daartoe het volgende -verkort en zakelijk weergegeven- aangevoerd.
4.1.1
[rechthebbende] wordt ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor alle overlast die zich in het complex afspeelt. De klachten hebben (gedeeltelijk) betrekking op andere bewoners. Indien en voor zover [rechthebbende] enige overlast heeft veroorzaakt (door de verhuizing en inrichting van het gehuurde, hetgeen hij ook aan Vestia heeft uitgelegd), kon hij daar op worden aangesproken en heeft hij er lering uit getrokken en zijn gedrag aangepast. De relatie met zijn toenmalige vriendin, mevrouw [Y.] is verbroken, zodat zij geen overlast meer kan veroorzaken.
4.1.2
De gevorderde ontbinding en ontruiming zijn niet gerechtvaardigd c.q. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en /of disproportioneel, nu [rechthebbende] verbeteracties heeft ingezet en de (geluids)overlast die in het verleden in een beperkte periode heeft plaats gevonden niet meer actueel is. De bewindvoerder doet (namens [rechthebbende]) een beroep op “terme de grâce” ex artikel 7:280 BW.

5.De beoordeling

5.1
Tijdens de comparitie van partijen is de zaak met partijen en de tevens aanwezige [rechthebbende] besproken. In dat kader zijn tevens aan de orde geweest de bij brief van
17 augustus 2017 door Vestia in het geding gebrachte overlastmeldingen van bewoners van het complex waarin het gehuurde is gelegen.
5.2
De kantonrechter heeft tijdens de comparitie geoordeeld dat op basis van hetgeen zich op dat moment in het procesdossier bevindt, het bewijs van ernstige en structurele overlast door [rechthebbende] niet geleverd is door Vestia, omdat die gestelde overlast door de bewindvoerder / [rechthebbende] wordt betwist en uit de overlastmeldingen die bij de brief van
17 augustus 2017 door Vestia in het geding zijn gebracht niet kan worden afgeleid op welke periode de meldingen zien.
5.3
De kantonrechter heeft Vestia direct, overeenkomstig haar aanbod, toegelaten tot bewijslevering van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van ernstige en structurele overlast door [rechthebbende] en/of personen die zich vanwege [rechthebbende] in of nabij het gehuurde bevinden. De procedure is naar de rolzitting van 8 november 2017 verwezen opdat Vestia zich bij akte kon uitlaten of en zo ja op welke wijze zij het bewijs wenste te leveren.
5.4
Bij akte heeft Vestia aanvullende verklaringen in het geding gebracht en gesteld dat uit de vele door haar overgelegde (aanvullende) verklaringen en uit hetgeen [rechthebbende] zelf, zonder enige onderbouwing stelt over dat hij geen overlast meer veroorzaakt omdat mevrouw [Y.] niet meer bij hem komt, blijkt dat er nog steeds sprake is van zodanige overlast dat de huurovereenkomst dient te eindigen en het gehuurde ontruimd dient te worden. Vestia biedt “zonodig” bewijs aan door het laten horen van nader door haar aangeduide getuigen en geeft, voor het geval de door haar overgelegde bewijsstukken door de kantonrechter niet afdoende worden geoordeeld verhinderdata voor een getuigenverhoor op.
5.5
Naar aanleiding van de onder 5.4 bedoelde stellingen van Vestia heeft de kantonrechter op 2 februari 2018 een rolbeslissing gegeven en daarin overwogen dat het niet aan de kantonrechter is om op voorhand een oordeel te geven over het bewijs dat zich in het dossier bevindt en dat Vestia zich uit dient te laten over de vraag of zij
ookbewijs wenst te leveren door het laten horen van getuigen, en zo ja opgave te doen van aantal en namen van getuige(n). De zaak is naar de rolzitting van 28 februari 2018 verwezen waar Vestia zich schriftelijk kon uitlaten. Op haar verzoek is Vestia uitstel daarvoor verleend tot de rolzitting van 28 maart 2018. Op die rolzitting heeft Vestia, hoewel daartoe deugdelijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
5.6
De kantonrechter zal daarom op basis van het procesdossier en de in het geding gebrachte stukken beoordelen of Vestia geslaagd is in het leveren van het bewijs waartoe zij tijdens de comparitie van partijen is toegelaten.
5.7
De bewindvoerder heeft in haar antwoordakte (van 3 januari 2018) herhaald dat de door Vestia gestelde overlast niet meer actueel is en de door haar in het geding gebrachte verklaringen betwist, omdat er geen hoor- en wederhoor heeft plaats gevonden, Bovendien, zo stelt de bewindvoerder, kan aan die verklaringen geen bewijskracht worden toegekend, omdat ze eenzijdig en ten bate van Vestia zijn opgesteld en geen objectieve vastlegging betreffen. De bewindvoerder wijst er voorts op dat Vestia geen rapportage van de wijkagent of de politie in het geding heeft gebracht.
5.8
Met betrekking tot het procesdossier en de bij brief van 17 augustus 2017 overgelegde overlastmeldingen heeft de kantonrechter op de comparitie van partijen al geoordeeld dat het bewijs van ernstige en structurele overlast door en vanwege [rechthebbende] op dat moment niet geleverd was. Dat bewijs heeft Vestia evenmin geleverd door de aanvullende verklaringen die zij nadien bij akte uitlaten in het geding heeft gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat deze verklaringen afkomstig zijn van bewoners van de [straat- en plaatsnaam], maar van wie ze afkomstig zijn is niet herleidbaar, nu de namen zijn doorgestreept. De verklaringen zijn geen van alle gedateerd en ondertekend. Verder zijn de verklaringen niet specifiek ten aanzien van het moment waarop hetgeen ze beschrijven zich heeft voorgedaan en of dat is gebaseerd op eigen waarneming of informatie van horen zeggen betreft. Alleen in productie 12 meldt bewoner L dat zij heel veel lawaai van buiten heeft gehoord, maar verklaart verder niet of dat afkomstig was van [rechthebbende] of bezoek van [rechthebbende].
Vestia is bij herhaalde rolverwijzing in de gelegenheid gesteld om het door haar in het geding gebrachte schriftelijke bewijs aan te vullen met het bewijs door middel van het doen horen van getuigen. Kennelijk heeft zij hiervan om haar moverende redenen afgezien.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Vestia niet geslaagd is in het bewijs en dat de vorderingen afgewezen dienen te worden.
5.9
Vestia heeft, voor het geval de vorderingen tot ontbinding en ontruiming zouden worden afgewezen, verzocht de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten, dan wel deze kosten te compenseren. Vestia heeft in dat verband gewezen op de door haar geschetste omstandigheden waardoor zij zich genoodzaakt zag deze procedure aanhangig te maken.
De kantonrechter ziet hiertoe, gelet op de door Vestia gekozen procesvoering, geen redenen.
Als de partij die ongelijk krijgt wordt Vestia veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde van de bewindvoerder.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Vestia in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder vastgesteld op € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
362