ECLI:NL:RBROT:2018:3490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
6687116 HA VERZ 18-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en verzoek tot instellen ondernemingsraad

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Van Iperen B.V. en [verweerder]. Van Iperen heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de grond van een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van een zodanig verstoorde verhouding dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De werknemer, [verweerder], heeft hiertegen verweer gevoerd en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, alsook een verzoek tot het instellen van een ondernemingsraad (OR). De kantonrechter heeft vastgesteld dat er gedurende de jaren een toenemende kloof is ontstaan tussen [verweerder] en Van Iperen, mede door verschillende reorganisaties en veranderingen binnen het bedrijf. Ondanks pogingen tot mediation en coaching is er geen overeenstemming bereikt. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 augustus 2018, met toekenning van een transitievergoeding van € 88.785,37 en betaling van het maandsalaris tot de einddatum. Het verzoek van [verweerder] tot het instellen van een OR wordt afgewezen wegens onvoldoende connexiteit met het verzoek tot ontbinding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6687116 HA VERZ 18-23
uitspraak: 26 april 2018 (bij vervroeging)
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Iperen B.V.,
gevestigd te Westmaas,
verzoekster in de hoofdzaak,
verweerster in het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.O. Voogt,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder in de hoofdzaak,
verzoeker in het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.J. Nauta.
Partijen worden hierna aangeduid als “Van Iperen” respectievelijk “[verweerder]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 28 februari 2018;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift strekkende tot het gelasten een ondernemingsraad (hierna: OR) in te stellen, alsmede inhoudende een (deels voorwaardelijk) tegenverzoek ex artikel 671c BW, althans artikel 7:686 BW, met producties, ontvangen op 23 maart 2018;
  • de brief van mr. S.J. Nauta van 30 maart 2018 met producties 20 tot en met 25.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2018, waarbij beide partij pleitaantekeningen hebben overgelegd. Van Iperen is verschenen bij haar algemeen directeur, [B.], bijgestaan door de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.3.
De datum van de uitspraak van de beschikking is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Van Iperen is een groothandel in bestrijdingsmiddelen, kunstmeststoffen, poot- en plantgoed, granen en zaden.
2.2.
[verweerder], geboren op [geboortedatum] 1964 (thans 53 jaar), is op 1 juli 1988 bij Van Iperen in dienst getreden in de functie van vertegenwoordiger. Sinds 2014 is [verweerder] werkzaam als Senior Technisch Specialist op het gebied van bemesting. Het salaris van [verweerder] is in de loop der jaren steeds verhoogd, tot 2017, en bedraagt thans € 4.325,55 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, 13e maand en bonus.
2.3.
Toen [verweerder] bij Van Iperen in dienst trad, was sprake van een relatief kleine onderneming. [verweerder] heeft gedurende zijn dienstverband steeds goede beoordelingen gehad. In de loop der tijd is Van Iperen sterk gegroeid en hebben er verschillende reorganisaties plaatsgevonden en is er een meer gelaagde onderneming ontstaan.
2.4.
Vanaf 2010 zijn er in toenemende mate discussies ontstaan tussen [verweerder] en het management van Van Iperen over verschillende zaken, waaronder het nieuwe autoreglement en het sectorplan.
2.5.
[verweerder] heeft de directeur van Van Iperen, [B.], op 10 juli 2013 een
e-mailbericht (productie 10 bij verzoekschrift) gestuurd waarin hij zijn zorgen uit over het gebrek aan draagvlak op de werkvloer voor het beleid, het nut van het benaderen van de directie, het autobeleid en de belangenbehartiging van hem en zijn collega’s.
2.6.
Naar aanleiding van het gesprek van 10 juli 2013 heeft [B.] een verslag gemaakt van de kritiekpunten van [verweerder] die toen zijn besproken, waaronder, naast de reeds genoemde kritiekpunten over het autobeleid en draagvlak voor het beleid, onvrede over het 25-jarig jubileum van [verweerder], over het niet mogen volgen van een managementcursus en over het niet ingaan op signalen door de directie. Voorts is in het verslag opgenomen dat [verweerder] [B.] heeft gevraagd hoe hij hem in beweging krijgt en dat [verweerder] zich afvraagt of hij sectorhoofd kan worden.
2.7.
[A.] was tot in 2013 leidinggevende van [verweerder]. Vanaf het voorjaar van 2014 is [S.]) de nieuwe leidinggevende van [verweerder] geworden.
2.8.
Per 1 september 2015 is er een nieuwe algemeen directeur bij Van Iperen aangetreden, [D.]. Tussen [verweerder] en [D.] hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden over zaken binnen Van Iperen waar [verweerder] het niet mee eens was. In een e-mailbericht van 1 oktober 2015 (productie 16 bij verzoekschrift) schrijft [D.] – voor zover relevant – het volgende aan [verweerder]:
“[…] Wat ik misschien niet goed heb laten merken is dat ik je pijn wel voel; de beelden, ervaringen en percepties die je met me deelt herken ik; ik heb in het verleden ook wel eens in een dergelijke situatie gezeten. Je ziet van alles gebeuren, zou graag ingrijpen omdat jij vindt dat het anders moet maar je hebt niet de positie om dat te kunnen doen. Onmacht dus. Heel frustrerend. Zeker voor iemand die best wel stevige opvattingen en meningen heeft…☺ (schat ik zo in).
[…]
Als jij intussen werkt om je energie en tijd zo veel mogelijk te richten op die dingen die binnen je cirkel van invloed liggen, dan gebeurt er op beide fronten een heleboel!”
2.9.
Op 10 maart 2016 is [verweerder] voor 50% uitgevallen voor zijn werk, wegens spanningsklachten.
2.10.
Op 8 april 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [S.]. In het verslag dat [S.] hiervan heeft opgesteld (productie 13 bij verzoekschrift) staat onder meer het volgende:
“[…]Daarnaast had ik je gevraagd weer op kantoor te komen, bij de vergaderingen en overleggen weer voor 50% aan te sluiten. Je hebt dit niet gedaan en ik heb mijn teleurstelling daarover uitgesproken omdat het belangrijk is dat je op deze manier laat zien dat je bij het team behoort, en het belangrijk is de aansluiting niet te missen. Ik je hebt gevraagd dit nu echt op te pakken. […] Verder benoem je een aantal zaken die je frustreren en vat dit samen met “flexibiliteit wordt weggestructureerd”. [...]
Ga je meedoen met tuinbouw?
Ik geef je mee dat het plan van het team (sectorplan) hierbij de basis is. Dat staat vast en hier bouwen we verder op. Alle collega’s hebben een voor een hun […] medewerking [hieraan] gegeven. Belangrijk en absoluut noodzakelijk dat je hierbij op korte termijn duidelijk over bent. Ik heb graag dat je meedoet binnen de kaders van dit plan maar dan voor de volle 100%, ook niet “ja zeggen” en “nee doen”. Aangegeven dat je niet moet wachten om aan te haken om niet tussen wal en schip te raken, dan moeten we zien te voorkomen en daarom zitten we er ook voor samen.
Welke andere rol en mogelijkheden zie je voor jezelf binnen VI?
Je geeft aan hier nog niet echt over hebben nagedacht en vraagt je af welke ruimte er ligt. Ik heb je meegegeven dat ook hierbij de bal bij jou ligt, kom met iets wat reëel is, bij je past maar waarmee je ook een wezenlijke bijdrage blijft leveren aan VI waarbij je kennis en kunde worden ingezet. Ik geef je aan dat we hierover nu op korte termijn duidelijkheid van je willen hebben en volgende week hier een overleg ga plannen met een directielid. erbij, zodat we een richting kunnen bepalen.”
2.11.
[verweerder] heeft naar aanleiding van het gespreksverslag op 19 april 2016 een
e-mailbericht aan [S.] (productie 14 bij verzoekschrift) gestuurd waarin hij zich onder andere uit over de gang van zaken ten aanzien van een bepaald product, en het volgens hem niet adequaat ingrijpen door de leidinggevenden hierbij. Voorts heeft [verweerder] aangegeven te zullen gaan nadenken over welke plek en functie voor hem geschikt zouden zijn.
2.12.
[verweerder] is met ingang van 3 mei 2016 gestart met een coachingstraject.
2.13.
[verweerder] heeft [A.] en [S.] op 1 juni 2016 een e-mailbericht (productie 15 bij verzoekschrift) gestuurd met daarin een “wensenlijstje” ten aanzien van condities waaronder hij zijn werk graag wil doen, waaronder sparren op niveau, opleiden van mensen, zelfstandigheid,
out of the boxdenken, waardering krijgen en kunnen groeien.
2.14.
[D.] heeft [verweerder] bij e-mailbericht van 16 juli 2016 (productie 17 bij verzoekschrift) – voor zover relevant – het volgende geschreven:
  • “ De match die vroeger bestond tussen jou en Van Iperen (en andersom) is in de loop van de jaren afgebrokkeld en bestaat vandaag eigenlijk niet meer. Jij bent gebleven die je was en die je vandaag nog bent, terwijl het bedrijf van vandaag in veel opzichten niet meer lijkt op wat het was.
  • Het feit dat jij en het bedrijf uit elkaar zijn gegroeid kun jij maar lastig (concreter gezegd: niet) accepteren; je verzet je tegen nogal wat elementen van de huidige bedrijfsvoering. Daarbij laat je in het gevecht dat je daartegen levert een mate van onverzettelijkheid zien die maar weinig (concreter gezegd: geen) aanleiding geeft om te veronderstellen dat je de bocht richting conformeren aan het beleid van Van Iperen alsnog gaat maken.
  • Doordat je een strijd voert die je niet kunt winnen (hoewel je dat niet aanvaardt) leidt dat tot spanningen in allerlei verbanden […].
  • Als directie vinden we dit niet langer acceptabel; voor jou niet en voor het bedrijf niet. […]
  • We hebben veel waardering voor jou als persoon; wie je bent. Daar willen we niets aan veranderen. We hebben ook veel waardering voor wat je in het verleden voor het bedrijf hebt betekend. Die twee dingen spelen nadrukkelijk mee bij onze inspanningen om te zoeken naar een oplossing.
[…]
[D.] schrijft voorts dat Van Iperen het door haar overgenomen bedrijf De Witte Agro (in Zeeland) opnieuw op de kaart wil gaan zetten, dat [verweerder] de juiste persoon is om hieraan een bijdrage te gaan leveren en dat de doelstelling is [verweerder] na de zomervakantie daarnaar over te plaatsen. [D.] besluit het bericht met het voornemen om hierover een afspraak te maken en de verdere uitwerking op te pakken.
2.15.
[D.] en [verweerder] hebben op 21 juli 2016 een gesprek gevoerd over het voornemen van Van Iperen om [verweerder] over te plaatsen. [verweerder] heeft aangegeven dat zijn motivatie voor een overstap minimaal is. Vervolgens hebben er nog drie gesprekken plaatsgevonden die niet tot toenadering hebben geleid.
2.16.
Per november 2016 is [verweerder] volledig arbeidsongeschikt geraakt.
2.17.
In de periode december 2016 tot en met oktober 2017 heeft mediation plaatsgevonden tussen Van Iperen en [verweerder].
2.18.
De bedrijfsarts heeft op 10 oktober 2017 geadviseerd tot re-integratie in de eigen functie en, conform het advies van de arbeidsdeskundige van 24 maart 2017, om ook een tweede spoor re-integratietraject op te starten.
2.19.
Op 21 november 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [D.],
[H.] (hoofd P&O), [verweerder] en zijn echtgenote. In het gespreksverslag hiervan (productie 21 bij verzoekschrift) staat onder meer dat [verweerder] kan re-integreren in zijn oude functie, in Westmaas, mits [verweerder] zich conformeert aan de bestaande procedures, hiërarchie/structuur, herindeling van taken en het sectorplan, alsmede afscheid neemt van zijn rol als ‘ombudsman’. [verweerder] heeft aangegeven waar hij in het verleden tegenaan is gelopen. Voorts heeft hij zijn twijfels geuit of hij gelukkig wordt onder zijn nieuwe leidinggevende, [W.], die hij niet het kennisniveau toedicht dat hijzelf heeft. Voorts heeft hij gemeld dat hij niet het vertrouwen heeft dat zijn nieuwe leidinggevende voor zijn mensen gaat liggen. In de slotalinea van het gespreksverslag is opgenomen dat [verweerder] nog niet antwoordt op de vraag of hij openstaat voor re-integratie in zijn eigen functie in Westmaas.
2.20.
[verweerder] heeft [H.] op 7 december 2017 een e-mailbericht (productie 23 bij verzoekschrift) gestuurd met daarin – onder meer – het volgende:
“[…] Sectormanager: iedereen was er ontevreden over, de commerciële collega’s worden versneld onder Wouter gehangen om “verlost” te zijn van [een voornaam], en [een voornaam] wordt dan juist onder [een voornaam] gehangen? Leen lost de problemen niet op, waar [een voornaam] tegen aan loopt.
[…]
Wie neemt het voor mijn klanten op als de functionaris binnen het niet doet?
[…]
Ombudsman: ik naam aan dat als er intern zaken fout gaan of mis lopen, dat van iedere enthousiaste betrokken medewerker verlangd wordt dat hij dit meldt? Idem dito, als er zaken mis dreigen te gaan moet dit toch gemeld worden? Als het met collega’s fout dreigt te gaan, hebben wij dan niet een menselijke plicht om er naar te streven dit te voorkomen?
De melding van jou [een voornaam], dat “Ik niet ontslagen ben, en dat dit niet mag en niet kon” was wederom een enorme verrassing voor mij. […] Mij is ontslag aangezegd. Ik moest naar Zeeland en als ik daar niet aan meewerkte zou ik ontslagen worden. Dit zijn gewoon de feiten. […]
Structuren: [een voornaam] heeft geen enkele moeite met structuren en gezagsverhoudingen, zolang als deze doen wat zij moeten doen: “de klant is koning” en macht dienstbaar inzetten binnen de organisatie, waarbij rekening gehouden wordt met de belangen van je collega’s. Als onvermogen, foutief gedrag, manipulatie en machtsmisbruik plaatsvinden, verscholen achter de hiërarchie-vlag, wat verwacht je dan dat de mensen doen?
[…] Is Van Iperen nog een veilige werkplek voor mij? […]”
2.21.
Eveneens op 7 december 2017 heeft [verweerder] een 23 pagina’s en 7 bijlagen tellend conceptmemo gestuurd aan [B.], met een afschrift aan [A.] (producties 8 en 24 bij verzoekschrift). In dit stuk heeft [verweerder] nogmaals op papier gezet wat er volgens hem in het verleden is voorgevallen en heeft hij nogmaals zijn onvrede geuit over (onder meer) de autoregeling, het feit dat er geen OR is binnen Van Iperen, de samenwerking met [S.], de gang van zaken rondom het sectorplan, een door hem ondergaan assessment, de voorgenomen overplaatsing naar Zeeland, de gang van zaken na zijn ziekmelding en in het algemeen de gang van zaken binnen Van Iperen. [verweerder] heeft tevens gemeld dat het vertrouwen zoek is en dat hij de indruk heeft gekregen te zijn weggepest.
2.22.
[D.] heeft [verweerder] bij brief van 15 december 2017 (productie 25 bij verzoekschrift) geantwoord dat uit hetgeen [verweerder] in zijn memo van 7 december 2017 heeft aangevoerd, volgt dat nu volledig moet worden ingezet op het tweede spoor re-integratietraject en dat Van Iperen vanaf 1 januari 2018 gebruik zal maken van haar recht een korting van 30% toe te passen op het door te betalen loon.
2.23.
De bedrijfsarts heeft Van Iperen bij brief van 5 februari 2018 gemeld dat [verweerder] per die datum niet langer arbeidsongeschikt is.

3.Het verzoek

3.1.
Van Iperen heeft verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
Van Iperen heeft primair aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (g-grond). Subsidiair heeft Van Iperen aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er zodanige omstandigheden zijn dat van haar niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond). Bij [verweerder] bestaat grote onvrede en frustratie over de ontwikkelingen die bij Van Iperen hebben plaatsgevonden. Ondanks vele gesprekken met leidinggevenden, coaching en mediation is de kloof tussen [verweerder] en Van Iperen steeds groter geworden, waardoor Van Iperen geen vertrouwen meer heeft dat er nog op een vruchtbare wijze met [verweerder] kan worden samengewerkt.

4.Het verweer, het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek en het nevenverzoek

Het verweer

4.1.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek. Voor zover het verzoek wordt toegewezen, heeft [verweerder] verzocht om de einddatum te stellen op
31 december 2018 en om toekenning van een transitievergoeding van € 88.785,37, een billijke vergoeding van € 177.500,- en/of € 37.500 netto aan schadevergoeding wegens handelen in strijd met artikel 7:611 BW. Tevens heeft [verweerder] verzocht in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst Van Iperen te veroordelen tot betaling van het maandsalaris, de vakantiebijslag, niet opgenomen vakantie- en verlofuren, de indexering en de bonus, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, en om te bepalen dat Van Iperen geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en boetebeding.
4.2.
Op het verweer van [verweerder] gaat de kantonrechter hierna, waar nodig, in.
Het voorwaardelijke tegenverzoek
4.3.
[verweerder] heeft verzocht, bij wege van voorwaardelijk tegenverzoek, de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn, met toekenning van een transitievergoeding van € 88.785,37, een billijke vergoeding van € 177.500,- en/of € 37.500 netto aan schadevergoeding wegens handelen in strijd met artikel 7:611 BW, dan wel een redelijke vergoeding. Tevens heeft [verweerder] verzocht Van Iperen te veroordelen tot betaling van het maandsalaris, de vakantiebijslag, niet opgenomen vakantie- en verlofuren, de indexering en de bonus, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, en om te bepalen dat Van Iperen geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en boetebeding.
4.4.
[verweerder] heeft zijn verzoek gegrond op artikel 7:671c BW en heeft gesteld dat er sprake is van omstandigheden die een dringende reden opleveren ex artikel 7:677 BW of die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verweerder] heeft hiervoor gesteld dat hem voorafgaand aan zijn ziekte geen veilige werkplek is geboden. Tijdens ziekte is hem te verstaan gegeven dat hij overgeplaatst zou worden naar een andere locatie en een andere functie. Toen hij dat weigerde, is hem te verstaan gegeven dat een ontslag dan de enige optie was die resteerde. Ook na te zijn hersteld is er voor [verweerder] geen veilige werkplek bij Van Iperen, zodat er van hem niet kan worden gevergd terug te keren naar de werkplek.
Subsidiair heeft [verweerder] zijn verzoek gegrond op artikel 7:686 BW.
4.5.
Op de stellingen van [verweerder] gaat de kantonrechter hierna, waar nodig, in.
Het tegenverzoek tot het gelasten een OR in te stellen
4.6.
[verweerder] heeft, bij wege van zelfstandig tegenverzoek, verzocht Van Iperen te gelasten een OR in te stellen en in stand te houden, een voorlopig of definitief reglement vast te stellen, de kandidaatstelling voor en de verkiezing van leden van de OR te bewerkstelligen en het (laten) bekendmaken van agenda’s en verslagen van vergaderingen. Voorts heeft [verweerder] verzocht om Van Iperen op te leggen de voorgenomen reorganisatiehandelingen en de voorgenomen opzeggingshandelingen op te schorten totdat de OR is opgericht en deugdelijk heeft kunnen adviseren. [verweerder] heeft verzocht aan de verzochte veroordelingen een dwangsom te verbinden.
4.7.
[verweerder] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat op Van Iperen de wettelijke verplichting rust een OR in te stellen. De afgelopen jaren heeft Van Iperen verschillende wijzigingen/reorganisaties doorgevoerd, waarin de OR gekend had dienen te worden.

5.De beoordeling

Het verzoek aangaande het instellen van een OR
5.1.
Van Iperen heeft tegen het verzoek van [verweerder] ten aanzien van de in te stellen OR het verweer gevoerd dat er onvoldoende connexiteit bestaat tussen dit verzoek en de verzochte beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [verweerder] niet is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 36 lid 1 WOR.
5.2.
Op grond van artikel 7:686a lid 3 BW moeten tegenverzoeken betrekking hebben op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Ratio van dit artikel is, blijkens de toelichting van de regering, dat met elkaar samenhangende geschilpunten die bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst of het herstel daarvan worden ingesteld, in één gerechtelijke procedure worden beslecht.
5.3.
Van een met het einde van de arbeidsovereenkomst samenhangende vordering is in het onderhavige geval echter geen sprake. [verweerder] heeft de afwezigheid van een OR bij Van Iperen weliswaar bij zijn leidinggevenden aan de orde gesteld tijdens zijn dienstverband, maar dat dit er (mede) toe heeft geleid dat Van Iperen het onderhavige verzoek heeft ingediend, is onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft [verweerder] niet gesteld wat zijn belang is bij dit deel van zijn verzoek, aangezien ook hij zich op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst dient te eindigen. De omstandigheid dat [verweerder] zich de positie van zijn collega’s aantrekt en de vordering in hun belang heeft ingesteld, is onvoldoende om hem voldoende belang toe te dichten om deze rechtsvordering in te stellen. Het verzoek voor zover dat betrekking heeft op het instellen van een OR en de daarbij horende nevenvorderingen, zal dan ook worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat Van Iperen, gelet op het aantal werknemers dat inmiddels bij haar in dienst heeft, wettelijk verplicht is een OR in te stellen en haar werknemers op die manier de mogelijkheid tot medezeggenschap dient te bieden.
Het verzoek van Van Iperen
Verstoorde arbeidsrelatie
5.4.
Uit artikel 7:669 aanhef en lid 3 sub g BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan
worden ontbonden als sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het moet dan gaan om een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
5.5.
Het beeld dat uit de overgelegde stukken en de standpunten van beide partijen naar voren komt, is dat [verweerder] gedurende vele jaren naar tevredenheid van Van Iperen zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat hij is aan te merken als een zeer betrokken en kritische werknemer. Voorts komt ook naar voren dat [verweerder] bij herhaling verschillende kritiekpunten bij zijn leidinggevenden naar voren heeft gebracht – onder meer over het autobeleid, het sectorplan en de keuze voor bepaalde leidinggevenden – en dat tussen hem en Van Iperen in de loop van de jaren een toenemend verschil van inzicht is ontstaan over de koers, de structuur, de hiërarchie en de werkwijze van Van Iperen. Van Iperen heeft er in bepaalde gevallen voor gekozen geen wijzigingen aan te brengen in zaken waarmee [verweerder] het niet eens was en dat stond haar ook vrij. Het is immers uiteindelijk Van Iperen die de koers van de onderneming bepaalt en haar werknemers, onder wie [verweerder], dienen zich daar in beginsel bij neer te leggen. Dat er voordat [verweerder] uitviel door ziekte sprake zou zijn van een onveilige werkplek, zoals [verweerder] heeft aangevoerd, kan niet worden afgeleid uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht. Integendeel, uit de stukken is af te leiden dat [verweerder] zich vrij voelde om zaken naar voren te brengen waar hij tegenaan liep. Dat Van Iperen ook begrip kon opbrengen voor de positie van [verweerder], kan worden afgeleid uit de inhoud van het e-mailbericht van [D.] van 1 oktober 2015.
5.6.
Nadat [verweerder] voor 50% was uitgevallen voor de werkzaamheden wegens arbeidsongeschiktheid, heeft zijn leidinggevende [S.] hem aangesproken op het niet verschijnen op vergaderingen. Gelet op de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van [verweerder], had [S.] dit beter achterwege kunnen laten. Dat het voor [S.] een breekpunt was, volgt echter niet uit zijn gespreksverslag van 8 april 2016. [S.] is hierin voorts duidelijk over het standpunt van Van Iperen dat het sectorplan vaststaat en dat ook [verweerder] zich hieraan zal moeten conformeren. Uit het verslag kan voorts worden afgeleid dat Van Iperen heeft getracht [verweerder] binnenboord te houden.
5.7.
Vervolgens heeft Van Iperen [verweerder] in staat gesteld een coachingstraject te volgen. [verweerder] heeft weliswaar gesteld dat met de punten die hieruit kwamen niets is gedaan, maar heeft dit niet nader onderbouwd. In zijn e-mailbericht van 1 juni 2016 heeft [verweerder] slechts in algemene bewoordingen aangegeven wat voor hem belangrijk is in zijn werk. Blijkbaar is dit bericht van [verweerder] niet meer afzonderlijk met hem besproken, voordat [D.] hem op 16 juli 2016 per e-mail berichtte dat Van Iperen van plan was [verweerder] over te plaatsen naar De Witte Agro in Zeeland. Voorstelbaar is dat dit bericht [verweerder] heeft overvallen. Anderzijds is ook voorstelbaar dat Van Iperen uit het
e-mailbericht van 1 juni 2016 afleidde dat [verweerder] in zijn functie in Westmaas wellicht niet meer op zijn plaats was, vanwege de veranderingen die daar in de loop van de tijd hadden plaatsgevonden en de meer ingekaderde omgeving aldaar en dat [verweerder] niet bereid was tot het doen van concessies ten aanzien van deze nieuwe omstandigheden.
5.8.
Het voorgenomen besluit van Van Iperen tot overplaatsing en de gesprekken die hierover hebben plaatsgevonden hebben niet tot overeenstemming tussen partijen geleid. Ook de daarop volgende mediation heeft er niet toe geleid dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. In het gesprek van 21 november 2017 heeft Van Iperen [verweerder] opnieuw de mogelijkheid geboden zijn oude werkzaamheden weer te gaan uitvoeren, op de locatie in Westmaas, mits [verweerder] zich zou kunnen conformeren aan onder meer de bestaande procedures en hiërarchie/structuur. Tijdens dit gesprek heeft [verweerder] zich wederom kritisch uitgelaten, ook over de nieuwe leidinggevende onder wie hij dan zou komen te werken en heeft hij nog niet willen antwoorden op de vraag of hij wilde re-integreren in zijn eigen functie. Uit het e-mailbericht aan [H.] op 7 december 2017 kan opnieuw enige mate van wantrouwen jegens de organisatie van Van Iperen worden afgeleid. Als klap op de vuurpijl heeft [verweerder] dan het memo van 7 december 2012 aan [B.] en [A.] gestuurd. Dit memo, waarin [verweerder] opnieuw alle frustraties en kritiekpunten van de afgelopen jaren uitvoering aan de orde stelt, toont op geen enkele wijze aan dat [verweerder] bereid was het verleden achter zich te laten en op constructieve wijze te gaan werken aan zijn re-integratie bij Van Iperen. Dat dit memo slechts een ‘concept’ was, maakt dit niet anders.
5.9.
Uit de hiervoor genoemde gang van zaken volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Van Iperen niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek wordt dan ook toegewezen op basis van de g-grond.
Datum einde arbeidsovereenkomst
5.10.
Vervolgens dient te worden beoordeeld tegen welke datum de arbeidsovereenkomst behoort te eindigen. Van Iperen heeft ter zitting laten blijken in te kunnen stemmen met een ontbinding per 1 augustus 2018. Nu deze datum niet gelegen is vóór de datum die toepassing van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 onder a BW oplevert, zal de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2018 worden ontbonden. Voor beëindiging per 31 december 2018, zoals [verweerder] heeft verzocht, bestaat geen aanleiding.
Transitievergoeding
5.11.
Van Iperen en [verweerder] zijn het voorts, zo blijkt uit hetgeen ter zitting is besproken, eens over de transitievergoeding die Van Iperen [verweerder] dient te betalen, te weten een bedrag van € 88.785,37. Dit bedrag zal worden toegekend.
Billijke vergoeding/schadevergoeding
5.12.
[verweerder] heeft aanspraak gemaakt op toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671, lid 8, aanhef en onder c BW, ter hoogte van € 177.500,- wegens ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van Van Iperen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
5.13.
Zoals hiervoor overwogen (rechtsoverweging 5.5) kan niet worden vastgesteld dat Van Iperen heeft nagelaten te zorgen voor een veilige werkplek voor [verweerder] voorafgaand aan zijn uitval en aldus ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
5.14.
Tijdens de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van [verweerder] is een aantal zaken voorgevallen die niet de schoonheidsprijs verdienen, zoals het aanspreken van [verweerder] op het niet verschijnen op vergaderingen tijdens zijn (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid (zie rechtsoverweging 5.6) en het toepassen van een – op zichzelf toelaatbare – korting van 30% op het doorbetalen van het salaris na 21 maanden arbeidsongeschiktheid. Dit is echter niet aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen van Van Iperen.
5.15.
Ook het voornemen van Van Iperen om [verweerder] over te plaatsen naar De Witte in Zeeland is niet aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen, gelet op de context waarin dit besluit is genomen en de gesprekken die hierover hebben plaatsgevonden. Zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat het mediationtraject dat hierna is ingezet, is aan te merken als een exit-mediation, valt hierover onder de hiervoor genoemde omstandigheden geen verwijt te maken aan Van Iperen. Van Iperen zag zich immers geconfronteerd met een werknemer die zich niet wilde of kon aanpassen aan een nieuwe bedrijfsstructuur en werkwijze en evenmin bereid was zijn werkzaamheden bij een kleinere, nog verder te ontwikkelen locatie voort te zetten. Dat de overplaatsing feitelijk was aan te merken als een (ontoelaatbare) degradatie, zoals [verweerder] heeft aangevoerd, is onvoldoende onderbouwd. Dat Van Iperen na het e-mailbericht en het memo van 7 december 2017 heeft besloten om vanaf dat moment nog slechts te gaan inzetten op het tweede-spoortraject is onder de hiervoor genoemde omstandigheden evenmin aan te merken als (ernstig) verwijtbaar handelen.
5.16.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan [verweerder] ten laste van Van Iperen een billijke vergoeding toe te kennen. Evenmin bestaat er aanleiding voor toekenning van schadevergoeding, aangezien uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van handelen door Van Iperen in strijd met artikel 7:611 BW.
Betaling salaris
5.17.
Het verzoek van [verweerder] tot betaling van het maandsalaris tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, zal worden toegewezen. Van Iperen heeft niet betwist dat [verweerder] vanaf zijn indiensttreding ieder jaar een salarisverhoging heeft ontvangen, door hem ‘indexering’ genoemd, en dat ook zijn collega’s een dergelijke indexering ontvingen. Eerst per 1 januari 2017 heeft Van Iperen nagelaten deze indexering op het salaris van [verweerder] toe te passen. Van Iperen heeft weliswaar ter zitting aangevoerd dat de indexering afhankelijk is van het presteren van de individuele werknemers, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Gelet op het feit dat [verweerder] gedurende 28 jaren de indexering wel heeft ontvangen, wordt geoordeeld dat de aanspraak hierop deel is gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst, zodat de verzochte en indexering, die als onvoldoende betwist op 2% per 1 januari 2017 en 2% per 1 januari 2018 wordt bepaald, zal worden toegewezen.
5.18.
De uitbetaling van de vakantiebijslag, van de per de einddatum resterende vakantie- en verlofuren en van de gemiddelde bonus van € 2.268,90 per maand zullen eveneens worden toegewezen.
Concurrentie- en boetebeding
5.19.
Van Iperen heeft ter zitting toegezegd geen aanspraak te zullen maken op naleving van het concurrentie- en boetebeding. Het verzoek van [verweerder] kan dan ook worden toegewezen.
Voorwaardelijk tegenverzoek
5.20.
Aangezien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op basis van het verzoek van Van Iperen, wordt aan de beoordeling van het voorwaardelijk ingestelde tegenverzoek niet toegekomen.
Proceskosten
5.21.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2018;
veroordeelt Van Iperen tot betaling aan [verweerder] van:
  • € 88.785,37 aan transitievergoeding;
  • € 4.325,55 bruto aan maandsalaris tot 1 augustus 2018 (onverminderd indexering);
  • de vakantiebijslag over de periode van 31 mei 2017 tot 1 augustus 2018;
  • uitbetaling van de nog resterende vakantie- en verlofuren tot 1 augustus 2018;
  • de gemiddelde indexering van 2% per 1 januari 2017 en 2% per 1 januari 2018 over het/de nadien betaalde en te betalen salaris en vakantiebijslag;
  • € 2.268,90 bruto per maand aan gemiddelde bonus vanaf 1 januari 2017 tot 1 augustus 2018;
  • de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat Van Iperen geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en boetebeding zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424