In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was ingetrokken. De intrekking vond plaats na een opschorting van de uitkering, die was ingesteld omdat verzoeker niet was verschenen op twee gesprekken die waren gepland door de gemeente Rotterdam. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker sinds 2011 een bijstandsuitkering ontving en dat de gemeente hem had uitgenodigd voor een gesprek op 5 december 2017, maar dat hij zonder bericht van verhindering niet was verschenen. De gemeente had vervolgens zijn recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. Verzoeker betoogde dat hij niet op de afspraken was verschenen omdat hij de brieven van de gemeente niet tijdig had gezien. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet voldoende had gedaan om verzoeker te bereiken, aangezien er eerder afspraken waren gemaakt over communicatie per e-mail.
De voorzieningenrechter besloot dat de gemeente de afspraak om ook per e-mail te communiceren niet had nageleefd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een intrekking van de bijstandsuitkering rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd het bestreden besluit geschorst totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.