ECLI:NL:RBROT:2018:346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
ROT 17/7302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met intrekking bijstandsuitkering na opschorting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was ingetrokken. De intrekking vond plaats na een opschorting van de uitkering, die was ingesteld omdat verzoeker niet was verschenen op twee gesprekken die waren gepland door de gemeente Rotterdam. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker sinds 2011 een bijstandsuitkering ontving en dat de gemeente hem had uitgenodigd voor een gesprek op 5 december 2017, maar dat hij zonder bericht van verhindering niet was verschenen. De gemeente had vervolgens zijn recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. Verzoeker betoogde dat hij niet op de afspraken was verschenen omdat hij de brieven van de gemeente niet tijdig had gezien. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet voldoende had gedaan om verzoeker te bereiken, aangezien er eerder afspraken waren gemaakt over communicatie per e-mail.

De voorzieningenrechter besloot dat de gemeente de afspraak om ook per e-mail te communiceren niet had nageleefd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een intrekking van de bijstandsuitkering rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd het bestreden besluit geschorst totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 17/7302
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te Rotterdam, verzoeker,

gemachtigde: mr. H. Martens,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Keijser.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers recht op uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 5 december 2017 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verzoeker ontvangt sinds 2011 een bijstandsuitkering. In verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van verzoekers uitkering heeft verweerder hem bij brief van 1 december 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 5 december 2017. Verzoeker is hier, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Bij besluit van 5 december 2017 heeft verweerder verzoekers recht op uitkering opgeschort. Verzoeker is hierbij tevens in de gelegenheid gesteld zijn verzuim te herstellen door op 8 december 2017 alsnog op een gesprek te verschijnen en daarbij de gevraagde stukken in te leveren. Verzoeker is hier, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat hij niet is verschenen op de gesprekken van 5 en 8 december 2017.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4. Verzoeker betoogt dat verweerder ten onrechte niet op een andere manier dan per post contact met hem heeft proberen op te nemen.
4.1.
In geschil is de vraag of het verzoeker verweten kan worden niet op de afspraken te zijn verschenen omdat hij de brieven van 1 en 5 december 2017 niet (tijdig) heeft gezien. Weliswaar geldt dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van 4 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:BX6677), van een bijstandsgerechtigde in het algemeen verlangd kan worden dat hij regelmatig van ontvangen post kennis neemt en bij onmogelijkheid daarvan een voorziening treft, maar de voorzieningenrechter ziet aanleiding hiervan af te wijken. Tegen de achtergrond van eerder gemaakte afspraken, zo maakt de voorzieningen uit het overzicht Raak op dat op 21 april 2016 vanwege verzoekers postproblemen is afgesproken dat verweerder de per post verzonden brieven mede per e-mail aan verzoeker verzendt, had verweerder niet kunnen volstaan met het enkel per brief uitnodigen van verzoeker. Verweerders ter zitting aangevoerde stelling dat de afspraak om ook per e-mail met verzoeker te communiceren is gemaakt met de afdeling Werk en Inkomen en dat de afdeling Uitkeringen niet op de hoogte was van deze afspraak, maakt het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat uit de stukken niet is gebleken van bijzonderheden op grond waarvan aanleiding bestaat nader onderzoek te doen naar verzoekers recht op bijstand, hetgeen verweerder ter zitting heeft bevestigd. Nu de nieuwe bijstandsaanvraag van verzoeker buiten behandeling is gesteld vanwege het niet verstrekken van alle gevraagde gegevens zodat verzoeker op grond van die aanvraag evenmin een inkomen zal verkrijgen ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit geldt temeer nu verzoeker de gevraagde stukken om zijn recht op bijstand vast te kunnen stellen inmiddels heeft overgelegd.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- aan hem te vergoeden.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker
gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1002,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit totdat op het bezwaar is beslist;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 46,- aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.