ECLI:NL:RBROT:2018:3379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
10/660123-17, 99-000256-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, vrijheidsberoving en pogingen tot afpersing en diefstal met geweld door recidivist met gevangenisstraf en TBS

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting, vrijheidsberoving, en pogingen tot afpersing en diefstal met geweld. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, had in maart 2017 twee jonge vrouwen in Rotterdam bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een eerdere gevangenisstraf, opnieuw ernstige misdrijven heeft gepleegd in een kort tijdsbestek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn slachtoffers met geweld en bedreiging heeft gedwongen tot seksuele handelingen en hen heeft vastgehouden in hun woningen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de recidive en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade, en is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660123-17
VI-nummer: 99-000256-37
Datum uitspraak: 26 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. T. Urbanus, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 juni 2017, 7 september 2017, 29 november 2017, 15 februari 2018 en 12 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaar en 4 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede tot de ter beschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak met VI-nummer 99-000256-37.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft de onder 1 en 2 ten last gelegde feiten bekend, met uitzondering van het brengen van zijn vinger in de vagina en/of anus van de aangeefster en het binden van een veter om de pols van de aangeefster. Nu de verklaring van aangeefster op die punten geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, dient de verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Voorop gesteld wordt dat in een verkrachtingszaak, zoals hier aan de orde, waarbij er naast het slachtoffer en de dader geen getuigen aanwezig zijn, aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is voldaan als de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Naar vaste jurisprudentie geldt daarbij dat dit steunbewijs niet zo ver hoeft te gaan dat het de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit op
alleonderdelen moet bevestigen.
De aangeefster is kort nadat zij door de politie uit haar woning was bevrijd verhoord. Zij heeft daarbij gedetailleerd en consistent verklaard over de wijze waarop de verdachte haar woning is binnengedrongen, haar met een mes heeft bedreigd en haar in haar eigen woning heeft vastgehouden. Ook heeft aangeefster uitvoerig verklaard over de seksuele handelingen waartoe zij is gedwongen en over het geweld dat de verdachte daarbij tegen haar heeft gebruikt. Haar verklaring wordt op verschillende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen, onder meer door de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster naar haar woning is gevolgd en haar – onder dreiging van een mes – enkele uren in haar woning heeft opgesloten en haar meermalen heeft verkracht. De verdachte bekent daarbij in grote lijnen de geweldshandelingen waarover aangeefster heeft verklaard. De verklaring van aangeefster vindt daarnaast op essentiële onderdelen steun in een aantal objectieve bevindingen in haar woning, zoals de omstandigheid dat de politie naast haar bed twee losse veters heeft aangetroffen. Ook werden op een door aangeefster aangegeven plaats in de woning twee schoenen zonder veter aangetroffen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de volledige verklaring van aangeefster. Dat brengt mee dat de rechtbank eveneens bewezen acht dat de verdachte zijn vingers in de vagina en/of de anus van het slachtoffer heeft gebracht alsmede dat hij veters om haar pols heeft gebonden. Nu de verklaring van aangeefster op essentiële punten steun vindt in andere bewijsmiddelen is van schending van artikel 342, tweede lid, Sv geen sprake.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 4 maart 2017 te Rotterdam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond en vagina en het brengen van zijn vinger in haar vagina en anus;
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en de bedreiging met geweld en de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) hebben bestaan uit het
- tonen en voorhouden van een mes, en
- het meermalen zetten/duwen van een mes, op/tegen haar keel en
- aan die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de woorden: "Ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen haar zeggen dat ze haar broek uit moet doen en zich uit moet kleden en dat hij haar dood gaat maken als zij dat niet doet en
- dichtknijpen van de keel en meermalen aan de haren trekken van die [naam slachtoffer 1] en
- binden van veters om haar pols,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op 4 maart 2017 te Rotterdam
opzettelijk [naam slachtoffer 1] in haar woning gelegen aan de [plaats delict] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
- die [naam slachtoffer 1] meermalen een mes op haar keel gezet en vastgepakt en getoond en
- meermalen op/tegen het hoofd en het lichaam geslagen en
- de deuren op slot gedaan en laten doen en
- de telefoon van die [naam slachtoffer 1] kapot gegooid en
- de keel van die [naam slachtoffer 1] dichtgeknepen en aan haar haren getrokken en
- veters om haar pols gebonden en
- tegen haar gezegd: "Ik ga je gevangen houden, jij bent mijn slaafje. Je gaat morgen niet werken. Je gaat je ziek melden.", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en
- sleutels van (de woning van) die [naam slachtoffer 1] in zijn zak
gestopt, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij op 4 maart 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld,
toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , een mes op de keel van die [naam slachtoffer 1] gezet en de woorden
toegevoegd: "Ik maak je dood, je weet wel wat er gebeurt als je geen geld hebt. Ik wil alleen cash.", althans woorden van gelijk aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4.
hij op 1 maart 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, te weten een portemonnee, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[naam slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken
- de deur van de woning van die [naam slachtoffer 2] met kracht open heeft geduwd en
- die [naam slachtoffer 2] woordelijk heeft toegevoegd dat hij haar portemonnee wilde hebben en
- die [naam slachtoffer 2] heeft gekrab
den aan haar haren heeft getrokken en
- aan de tas van die [naam slachtoffer 2] heeft getrokken en
- die [naam slachtoffer 2] , terwijl zij op de grond lag, heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging van de feiten 2 en 4 zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
verkrachting, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan;
2.
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstaf heeft ondergaan;
3.
poging tot afpersing, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan;
4.
poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf, die gelijk is aan de maximale straf die voor dit feitencomplex kan worden opgelegd, te hoog is, zeker in combinatie met de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
In de eis is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en daarmee verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het onderzoek van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) onvoldoende basis biedt om op grond daarvan aan de verdachte de tbs-maatregel op te leggen. In het rapport worden conclusies getrokken op basis van conclusies uit oude rapportages, marginale eigen observaties en gesprekken die de deskundigen met de verdachte hebben gevoerd. Vervolgens wordt (slechts) in algemene zin geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, terwijl het voor de deskundigen onmogelijk is gebleken om een specifieke diagnose te stellen.
Mocht de rechtbank de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging opleggen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om in het vonnis het advies op te nemen dat de tbs na ommekomst van een derde van de op te leggen gevangenisstraf zal aanvangen.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verdachte strafbaar en zal daarom in de eerste plaats aan hem voor de bewezen verklaarde feiten een straf opleggen. De rechtbank heeft die straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast heeft de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nadat de verdachte op 28 februari 2017 na een langdurige gevangenisstraf op vrije voeten is gesteld, heeft hij in een zeer kort tijdsbestek opnieuw een aantal ernstige strafbare feiten gepleegd. Op 1 maart 2017 maakt hij zich schuldig aan poging tot diefstal met geweld. Op 4 maart 2017 maakt hij zich schuldig aan verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing.
Op 1 maart 2017 volgt de verdachte een jonge vrouw op straat naar haar woning, duwt hij met geweld de deur van de woning van het slachtoffer open en roept hij dat hij haar portemonnee wil hebben. Er ontstaat een worsteling waarbij het slachtoffer door de verdachte wordt gekrabd, aan haar haren wordt getrokken en wordt geschopt. Op het moment dat huisgenoten van het slachtoffer op het gegil van het slachtoffer afkomen, slaat de verdachte op de vlucht.
Slechts drie dagen later volgt de verdachte wederom een jonge vrouw tot bij haar huis om haar te beroven. Ook hier dringt de verdachte met geweld de woning van het slachtoffer binnen en probeert hij het slachtoffer onder bedreiging van een mes geld afhandig te maken. Als blijkt dat het slachtoffer (nagenoeg) geen contant geld in huis heeft, houdt de verdachte het slachtoffer gedurende enkele uren vast in haar woning. In die tijd wordt het slachtoffer door de verdachte mishandeld, met de dood bedreigd en meermalen verkracht. De verdachte noemt het slachtoffer zijn slaafje en dwingt haar alcohol te drinken, zichzelf te douchen en te scheren en sexy kleding aan te trekken. Pas nadat de politie, dankzij slim, daadkrachtig en doortastend optreden van het slachtoffer, wordt gealarmeerd en ter plaatse komt, staakt de verdachte de vrijheidsberoving en ontvlucht hij via een raam de woning van het slachtoffer. Bij die ontvluchting breekt hij zijn beide enkels en een pols.
Het is evident dat de verdachte met deze feiten ernstige en grove inbreuken heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit en de persoonlijke levenssfeer van zijn slachtoffers. De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de mate, de aard en grofheid van het (seksueel) geweld dat jegens de ogenschijnlijk volstrekt willekeurig gekozen slachtoffers is toegepast. De verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om het lot van zijn slachtoffers en vooral aan zijn eigen gerief gedacht. De feiten vonden bovendien steeds plaats in of zeer nabij de woning van de slachtoffers, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Het lijdt geen twijfel dat dit voor de slachtoffers buitengewoon schokkende en beangstigende gebeurtenissen zijn geweest met mogelijk (langdurige) psychische en emotionele gevolgen. In haar verklaring beschrijft één van de slachtoffers op indringende wijze deze gevolgen voor haar.
De feiten hebben ook heftige emoties in de familie- en vriendenkring van dit slachtoffer veroorzaakt. Ook ver buiten de directe omgeving van het slachtoffer is sprake van heftige beroering in de samenleving, als gevolg van de feiten. Een basaal rechtsgoed, te weten het in vrijheid, zonder gevoelens van onveiligheid op straat kunnen lopen, is ernstig geschonden.
Op deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de hoogte van deze straf houdt de rechtbank naast de hiervoor genoemde omstandigheden, ook rekening met de omstandigheid dat de verdachte vaker is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen wegens soortgelijke misdrijven. De rechtbank constateert dat de feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld daarbij in de loop der tijd in ernst toenemen. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij zich daags na zijn vrijlating uit detentie wederom schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waarbij hij een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de slachtoffers heeft gemaakt. In beide gevallen heeft hij deze inbreuk slechts gestaakt als gevolg van van buiten komende omstandigheden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden. Het samenstel van factoren (ernst van het feit, persoon van de verdachte, recidive) maakt dat de rechtbank de in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht genoemde strafmaat in dit specifieke geval niet toereikend acht, zodat zij komt tot een gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur. In hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding om tot een (nog) hogere strafoplegging te komen.
7.2.1.
Rapportages en tbs-maatregel
De rechtbank stelt voorop dat voor de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging op grond van artikel 37, tweede en derde lid en 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan vier voorwaarden moet zijn voldaan. Allereerst dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Daarnaast dienen de bewezen verklaarde feiten misdrijven te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Bij de beantwoording van de vraag of een last tot tbs als bedoeld in artikel 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte gelet op het rapport van het
Leger des Heils,afdeling jeugdbescherming en reclassering, gedateerd 19 januari 2018. Dit rapport houdt, kort weergegeven, het volgende in.
De reclassering concludeert dat zij te weinig aanknopingspunten heeft om voor de verdachte een plan van aanpak op te stellen. Zij meent evenwel dat de praktijk heeft uitgewezen dat behandeling van de verdachte in een voorwaardelijk kader ernstig tekort schiet om de kans op (gewelds)delicten te reduceren. De reclassering wijst in dit verband op de niet meewerkende houding van de verdachte en het feit dat hij kort na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw wordt verdacht van ernstige (gewelds)delicten. De reclassering meent dat, gezien de ernst van de aan de verdachte verweten delicten, het hoge recidiverisico, zijn niet meewerkende houding en de noodzaak tot behandeling, een tbs met dwangverpleging wellicht passend zou kunnen zijn.
De rechtbank heeft gelet op het rapport van
het PBC, opgemaakt door T. van den Hazel, klinisch psycholoog, en C.J. Kerssens, psychiater en gedateerd 18 december 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft gezegd te zullen weigeren om mee te werken aan het onderzoek. Desondanks ging hij gesprekken niet volledig uit de weg. In deze gesprekken liet hij het achterste van zijn tong niet zien en wilde hij niets kwijt over de ten laste gelegde feiten, zijn motieven hierbij en zijn seksuele belevingswereld. Hij weigerde (neuro)psychologisch en intelligentieonderzoek te ondergaan en wilde tevens geen toestemming geven om de verslagen van eerder verrichte psychologische onderzoeken en medische informatie op te kunnen vragen. Zijn familieleden weigerden met de milieuonderzoeker in gesprek te gaan of reageerden niet op oproepen. Desondanks bleek het voor de onderzoekers wel mogelijk om op grond van gesprekken, observaties en schriftelijke informatie, een redelijk helder beeld van verdachtes functioneren te verkrijgen.
Op grond van eigen klinisch, observationeel onderzoek en dossieronderzoek concluderen de onderzoekers dat bij de verdachte een duurzaam patroon zichtbaar is van gedragsproblemen (emotionele instabiliteit, krenkbaarheid, gestoorde frustratietolerantie, verminderde sociale afstemming, in mindere mate impulscontrolestoornissen) en beperkt cognitief, intellectueel en sociaal functioneren, die passend zijn bij een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel sommige gedragingen te classificeren zijn als trekken van een cluster-B persoonlijkheid (antisociaal, borderline en narcistisch), komen in het onderhavige onderzoek zoveel andere mogelijke etiologische factoren naar voren dat de onderzoekers deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet verder kunnen specificeren. De onderscheiden invloed van emotionele tekorten in de jeugd, een mogelijke verstandelijke beperking, cognitieve functiestoornissen als gevolg van een mogelijk hersentrauma, cognitieve functiestoornissen als gevolg van vroeg en excessief cannabisgebruik kon echter als gevolg van de weigerende houding van de verdachte niet psychologisch nader worden onderzocht. De weigerachtige houding van de verdachte heeft er tevens toe geleid dat niet meer zicht is verkregen op de onderliggende factoren en de eventuele wisselwerking die tot het structureel disfunctioneren hebben geleid. Evenmin kon zicht worden verkregen op de seksualiteitsbeleving, zodat een stoornis op dit vlak niet kon worden vastgesteld of uitgesloten.
De onderzoekers concluderen dat de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Zij onthouden zich echter van een uitspraak over de mate van toerekeningsvatbaarheid, nu een eventuele doorwerking van de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de ten laste gelegde feiten vanwege de weigerachtige houding van de verdachte niet nader kan worden onderbouwd.
Over de inschatting van de kans op herhaling van een zedendelict beschrijven de onderzoekers dat deze in de regel wordt bepaald aan de hand van de test, genaamd “Static 99”, die de statische risicofactoren in kaart brengt, in combinatie met de test, genaamd “Stable 2007” waarmee de stabiel dynamische factoren worden gescoord. In dit geval was de test “Stable 2007” gemankeerd door een aantal missende items doordat de verdachte niet had meegewerkt. Als gevolg hiervan hebben de onderzoekers geen zicht gekregen op de
items die te maken hebben met de seksuele zelfregulatie. Zo hebben zij van de verdachte geen informatie verkregen over zijn seksuele driften/preoccupaties. Daarnaast hebben zij ook geen informatie verkregen over of hij seks als coping strategie gebruikt en of er bij de verdachte sprake is van overig seksueel deviant gedrag. Het uitoefenen van dwang, geweld, vernedering en machtsuitingen gedurende de uitvoering van het ten laste gelegde en eerdere delict zouden volgens de gedragsdeskundigen evenwel op een seksuele deviatie kunnen wijzen. Op grond van de risicofactoren die wel gescoord konden worden, concluderen de onderzoekers evenwel dat de verdachte, statistisch gezien, een hoge recidivekans scoort. Daarnaast schatten de onderzoekers op grond van statische (onveranderbare) factoren als leeftijd, eerdere veroordelingen en slachtofferkenmerken, de kans op recidive als hoog in.
Doordat het de onderzoekers niet duidelijk is geworden of er een relatie is tussen de ten laste
gelegde feiten en de gebrekkige ontwikkeling/ziekelijke stoornis en indien deze er wel is
hoe de relatie er uitziet, doen zij geen uitlatingen over de interventies die het recidiverisico bij de verdachte zouden kunnen verminderen. Ook onthouden de onderzoekers zich om die reden van een advies over behandeling in een juridisch kader.
De onderzoekers concluderen evenwel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling bij een hoog recidiverisico. Eerdere behandelingen gericht op de gebrekkige emotieregulatie en de verslavingsproblematiek zijn niet van de grond gekomen. Een verdere afstemming op de intellectuele en cognitieve capaciteiten van de verdachte zouden kunnen bijdragen aan een op het individu toegespitste aanpak. Verder zou de verdachte gebaat zijn bij een contextgerichte behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de PBC-rapportage op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies uit het PBC-rapport dan ook over en maakt deze tot de hare.
Het verweer van de raadsvrouw dat de resultaten van het onderzoek van het PBC onvoldoende betrouwbaar zijn omdat mede geput is uit oude rapportages, wordt verworpen. De gedragsdeskundigen hebben ondanks de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek uit gesprekken met de verdachte, observaties en schriftelijke informatie een redelijk helder beeld verkregen van het functioneren van de verdachte en geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat deze stoornis ook aanwezig was in de ten laste gelegde periode.
De gedragsdeskundigen hebben zich onthouden van een advies over de mate waarin de verdachte toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank heeft in de over de verdachte uitgebrachte rapportages en overige dossierstukken echter geen aanknopingspunten gevonden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de bewezen verklaarde feiten niet of in verminderde mate aan de verdachte zouden kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de verdachte voor deze feiten dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, Sr. Daarnaast staat vast dat de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan betreffen de feiten tevens misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr.
Naar het oordeel van de rechtbank is het, gezien de bij de verdachte aanwezige geestelijke stoornis, de noodzaak tot behandeling hiervan, de weigerachtige houding van de verdachte ten opzichte van zo een behandeling, zijn delict verleden en het door de gedragsdeskundigen ingeschatte hoge recidiverisico, vanuit het oogpunt van de algemene veiligheid van personen onverantwoord om de verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. Om die reden zal de rechtbank aan de verachte een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen, naast de eerder genoemde gevangenisstraf.
Nu de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is sprake van een ongemaximeerde tbs als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitbrengen van een advies omtrent het tijdstip waarop de tbs met verpleging dient aan te vangen.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde] , via haar gemachtigde mr. R. Korver, advocaat te Amsterdam, ter zake van de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.523,72 aan materiële schade, een vergoeding van € 35.000,= aan immateriële schade en een vergoeding van
€ 18.184,07 voor kosten rechtsbijstand.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering benadeelde partij, alsmede tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – kort gezegd - bepleit de materiële vordering deels af te wijzen, de immateriële vordering te matigen en de gevraagde vergoeding voor proceskosten te matigen, dan wel af te wijzen. De rechtbank zal haar standpunten hieronder bij de beoordeling van de vordering puntsgewijs weergeven.
8.3.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 1 t/m 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Voor zover deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt of door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
8.3.1.
De gevorderde materiële schade
De gevorderde materiële schade bevat de volgende onderdelen.
Reis- en parkeerkosten
Het gaat om reis- en parkeerkosten gemaakt in verband met het feit van € 433,28, reiskosten gemaakt in verband met therapie van € 194,51, toekomstige reiskosten in verband met therapie van € 115,68, alsmede de reis- en parkeerkosten in het geval van een eventueel hoger beroep van € 100,=.
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de reiskosten met uitzondering van de gedeclareerde reiskosten die door de ouders van de benadeelde partij zijn gemaakt.
Tevens heeft de raadsvrouw bepleit de toekomstige kosten in verband met therapie en een eventueel hoger beroep af te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gehele gevorderde schadevergoeding voor de gemaakte reis- en parkeerkosten niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dit geldt ook voor het deel van de reiskosten die de ouders hebben gemaakt om de benadeelde op te halen. Zoals de raadsman ter terechtzitting onbetwist nader heeft gesteld heeft de benadeelde dit bedrag aan haar ouders terugbetaald. Ook de gevorderde vergoeding voor toekomstige reiskosten in verband met therapie acht de rechtbank toewijsbaar, nu de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting onbetwist heeft gesteld dat de therapie van de benadeelde in 2018 op basis van dezelfde afspraken zal worden voortgezet. Dit deel van de vordering wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van
€ 743,47.
Met betrekking tot de gevorderde toekomstige reiskosten in verband met een eventueel hoger beroep is de rechtbank van oordeel dat te onzeker is dat deze toekomstige kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten in verband met binnentreden woning en sleutels
Gevraagd is om een vergoeding van € 312,48 voor het herstel van de deur die door het politieoptreden op 4 maart 2017 is beschadigd, alsmede € 32,= voor het bijmaken van sleutels.
De raadsvrouw heeft bepleit de kosten voor het vervangen van de deur af te wijzen. De schade is veroorzaakt door politieoptreden en dient in principe te worden vergoed door de Staat. De verhuurder van de woning had aangeefster nooit aansprakelijk mogen stellen voor de schade aan de deur. Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor het bijmaken van de sleutels heeft de raadsvrouw geen opmerkingen.
De rechtbank overweegt dat deze vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en genoegzaam is onderbouwd. De politie heeft het slot van de woning van de benadeelde moeten open breken om haar uit haar benarde situatie te kunnen bevrijden. De door de benadeelde gemaakte kosten ter vervanging van dit slot, zijn daarmee aan te merken als rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook toegewezen voor een bedrag van in totaal
€ 344,48.
Kosten in verband met aanschaf kleding, persoonlijke hygiëne en dekbed
Gevraagd is om een vergoeding van de kleding die de benadeelde heeft aangekocht bij Hema (€ 82,=) en de Bijenkorf (€ 235,=). Daarnaast heeft de benadeelde verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor de aanschaf van een dekbed bij Hema (€ 110,=). Het totaal gevorderde bedrag komt daarmee neer op € 427,=.
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van de aanschaf van de kleding bij Hema, de stapelkorting op de vordering in mindering moet worden gebracht (€ 16,=). Ten aanzien van de kosten van de kleding aangeschaft bij de Bijenkorf heeft de raadsvrouw geen opmerkingen. Omdat de bon voor de aanschaf van het dekbed ontbreekt, stelt de raadsvrouw dat dit onderdeel dient te worden afgewezen.
De raadsman van de benadeelde partij heeft aangegeven dat de stapelkorting abusievelijk niet is doorberekend en heeft de vordering in zoverre aangepast.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en genoegzaam is onderbouwd, ook ten aanzien van het dekbed. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangeefster de door haar gestelde kosten voor het dekbed heeft betaald. Na doorberekening van de stapelkorting op de gemaakte kosten voor de aanschaf van de kleding bij Hema wordt daarom voor dit deel van de vordering een bedrag toegewezen van in totaal
€ 411,=.
Kosten in verband met verhuizing, opslag en herinrichtingskosten.
Gevraagd is om een vergoeding van een bedrag van € 3.594,58 aan kosten die de benadeelde heeft gemaakt in verband met haar verhuizing.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen over de kosten van Wehkamp en Ikea (€ 1.282,60).
De raadsvrouw heeft echter afwijzing bepleit van de gevraagde vergoeding voor de laminaatvloer (€ 759,15), de kosten van Formido (€ 86,99), de kosten van Budget Verhuis Service (€ 353,=), de kosten voor opslag van huisraad (€ 951,99) en de kosten voor Vd Sluijs Autoverhuur (€ 160,85). De raadsvrouw begrijpt dat de benadeelde partij niet in haar woning wilde blijven wonen, maar acht het niet redelijk dat alle kosten voor de verhuizing voor rekening van de verdachte komen.
De rechtbank constateert dat de door de benadeelde gevorderde schade, kosten betreffen die zij heeft gemaakt naar aanleiding van de verhuizing uit haar woning. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten, met uitzondering van de gevorderde kosten van de laminaatvloer, rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde. De vordering is ook genoegzaam onderbouwd en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 2.835,43. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Medische kosten
Gevraagd is om vergoeding van de reeds gemaakte medische kosten en het eigen risico in het jaar 2017 en de medische kosten en het eigen risico dat de benadeelde in 2018 zal moeten voldoen, van in totaal € 856,41.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van dit deel van de vordering.
Nu dit deel van de vordering door de verdachte niet is weersproken en deze de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal de rechtbank deze vordering toewijzen
(€ 856,41).
Gederfd huurgenot.
Gevraagd is om vergoeding van het door de benadeelde gederfde huurgenot dat zij heeft geleden omdat zij na het bewezen verklaarde niet langer in haar woning wilde verblijven. Deze schade heeft de benadeelde begroot op de betaalde huur over de periode maart/april 2017. In totaal gaat het om een bedrag van € 1.224,32.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het begrijpelijk is dat de aangeefster wenste te verhuizen, maar dat de vordering op dit punt dient te worden afgewezen aangezien dit geen schade is in de zin van artikel 6:95 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De rechtbank overweegt dat uit artikel 6:95 BW volgt dat voor vergoeding in aanmerking komt: vermogensschade en ander nadeel, oftewel immateriële schade. Bij vermogensschade gaat het om geleden verlies en gederfde winst, oftewel materiële schade. Daarvan is bij het gederfde huurgenot geen sprake. De door de benadeelde betaalde huurkosten kunnen evenmin worden aangemerkt als schade in de zin van artikel 6:95 BW. De benadeelde had deze kosten immers ook gemaakt indien de schadeveroorzakende feiten niet waren voorgevallen. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Vervanging parfum en broek
Gevraagd is om vergoeding van de door de benadeelde gemaakte kosten voor de vervanging van een parfum (€ 149,=) en een broek (€ 84,10).
De raadsvrouw heeft dit onderdeel van de vordering niet betwist.
Nu dit deel van de vordering door de verdachte niet is weersproken en deze de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal de rechtbank deze vordering toewijzen
(€ 233,10).
Resumé materiële schade
Reis- en parkeerkosten € 743,47
Kosten binnentreden woning en sleutels € 344,84
Kosten kleding, persoonlijke hygiëne en dekbed € 411,00
Kosten i.v.m. verhuizing etc € 2.835,43
Medische kosten € 856,41
Vervanging parfum en broek
€ 233,10 +
Totaal toegewezen materiële schade € 5.424,25
De vordering materiële schade wordt voor wat betreft de gevraagde vergoeding voor gederfd huurgenot afgewezen. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
8.3.2.
De gevorderde immateriële schade
De benadeelde partij verzoekt toewijzing van de door haar geleden immateriële schade tot een bedrag van € 35.000,=.
De raadsvrouw van verdachte heeft, gelet op de inventarisatie van soortgelijke zaken waarin een schadevergoeding is toegewezen, bepleit deze vordering te matigen en voor het overige af te wijzen, dan wel de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Op basis van de richtlijnen van het Schadefonds komt de raadsvrouw tot een uitkering aan immateriële schade van niet hoger dan € 10.000,=.
De rechtbank is van oordeel dat evident is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt deze schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op € 25.000,=. De vordering zal in zoverre worden toegewezen. De vordering wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3.3.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelde heeft een bedrag van € 18.184,07 gevorderd ter vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
De raadsvrouw heeft primair bepleit deze gevorderde proceskosten te matigen tot een bedrag van € 2.006,59, zijnde het bedrag dat de raadsman van de benadeelde partij uitgekeerd had gekregen indien hij haar op basis van gefinancierde rechtsbijstand had bijgestaan. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat bij de begroting van de te vergoeden proceskosten het liquidatietarief wordt gehanteerd en dat de proceskosten voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank stelt voorop dat de door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn aan te merken als proceskosten als bedoeld in artikel 592a Sv. Naar vaste jurisprudentie brengt een redelijke uitleg van artikel 592a Sv mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van die praktijk af te wijken. De rechtbank zal de kosten voor rechtsbijstand daarom vaststellen aan de hand van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Dit betekent dat aan de benadeelde een bedrag moet worden toegekend van € 7.599,=, te weten 8,5 punten in liquidatietarief IV (€ 894,- per punt). Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 7.599,= en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.4.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 maart 2017, de datum waarop de schade is ontstaan.
8.3.5.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toe te wijzen onderdelen van de vordering, met uitzondering van de proceskostenvergoeding, in het belang van de benadeelde als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opleggen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat geen vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd overweegt de rechtbank dat aan de schadevergoedingsmaatregel slechts als voorwaarde is gesteld dat sprake is van een civielrechtelijke aansprakelijkheid. Draagkracht speelt hierbij geen rol. Het verweer van de raadsvrouw hieromtrent vindt dan ook geen steun in het recht en wordt daarom verworpen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.424,25 (materiële schade) en van € 25.000,= (immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en (proces)kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 oktober 2012 is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest en bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 mei 2007 voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 14 september 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 14 september 2015 en bedroeg 1582 dagen.
Daarna is de voorwaardelijke invrijheidstelling driemaal herroepen, namelijk voor een periode van 180 dagen, 150 dagen en 63 dagen.
De verdachte is op 28 februari 2017 wederom voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd bedraagt nu nog 1189 dagen.
9.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering herroeping voor een periode van 1189 dagen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het evident is dat de verdachte de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft overtreden, maar bepleit desondanks afwijzing van de vordering. Dit is gelegen in het feit dat er een initiatief- wetsvoorstel is ingediend tot afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, waarmee er een reële mogelijkheid is dat deze regeling verdwijnt.
9.3.
Beoordeling
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten 1189 dagen, moet worden ondergaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te anticiperen op een eventueel toekomstige wetswijziging met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu op dit moment geenszins valt te voorzien of en, zo ja, in welke vorm dit wetsvoorstel uiteindelijk tot wet zal worden verheven. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 43a, 45, 57, 242, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , bij haar gemachtigde mr. R. Korver, advocaat Amsterdam, te betalen een bedrag van
€ 30.424,25 (zegge: dertig duizend vierhonderdvierentwintig euro en vijfentwintig cent),bestaande uit € 5.424,25 aan materiële schade en € 25.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover het betreft de gevraagde vergoeding voor gederfd huurgenot;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 7.599,=, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 30.424,25(hoofdsom
zegge: dertig duizend vierhonderdvierentwintig euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 30.424,25vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
187 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst toe
de vordering tot herroepingvan de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, groot 1189 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in haar mond en/of vagina en/of het brengen van zijn vinger in haar vagina en/of anus;
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- tonen en/of voorhouden van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- het (meermalen) zetten/duwen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen haar keel en/of
- aan die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de woorden: "Ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen haar zeggen dat ze haar broek uit moet doen en/of zich uit moet kleden en/of dat hij haar dood gaat maken als zij dat niet doet en/of
- ( meermalen) slaan en/of (dicht)knijpen van/in de keel en/of (meermalen) aan de haren trekken van die [naam slachtoffer 1] en/of
- binden van (een) veter(s) om haar pols,

terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam
opzettelijk [naam slachtoffer 1] in haar woning gelegen op/aan de [plaats delict] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
- die [naam slachtoffer 1] (meermalen) een mes op haar keel gezet en/of vastgepakt en/of heeft getoond en/of
- meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of
- de deur(en) op slot gedaan en/of laten doen en/of
- de telefoon van die [naam slachtoffer 1] kapot gegooid en/of
- ( in) de keel van die [naam slachtoffer 1] (dicht)geknepen en/of aan haar haren getrokken en/of
- ( een) veter(s) om haar pols gebonden en/of
- tegen haar gezegd: "Ik ga je gevangen houden, jij bent mijn slaafje. Je gaat morgen niet werken. Je gaat je ziek melden.", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
-sleutels van (de woning van) die [naam slachtoffer 1] in zijn zak te stoppen, althans bij zich
te houden,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een mes op de keel van die [naam slachtoffer 1] gezet en/of (daarbij) de woorden
toegevoegd: "Ik maak je dood, je weet wel wat er gebeurt als je geen geld hebt. Ik wil alleen cash.", althans woorden van gelijk aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 01 maart 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, te weten een portemonnee, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[naam slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- de deur van de woning van die [naam slachtoffer 2] met kracht open heeft geduwd en/of
- die [naam slachtoffer 2] woordelijk heeft toegevoegd dat hij haar portemonnee wilde hebben en/of
- die [naam slachtoffer 2] heeft gekrabt en/of aan haar haren heeft getrokken en/of
- aan de tas van die [naam slachtoffer 2] heeft getrokken en/of
- die [naam slachtoffer 2] , terwijl zij op de grond lag, heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren - welke periode al dan niet is verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 43a Sr, tweede zin - zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht