ECLI:NL:RBROT:2018:3366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
10/996605-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsheid in geschrift en oplichting door apotheekketen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, een apotheekketen, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de apotheekketen valse declaraties heeft ingediend bij zorgverzekeraars, waarbij werd voorgewend dat preferente geneesmiddelen waren verstrekt, terwijl in werkelijkheid niet-preferente varianten waren afgeleverd. De rechtbank oordeelde dat er geen oorzakelijk verband was tussen de valsheid van de inhoud van de declaraties en de betalingen die de zorgverzekeraars deden, wat leidde tot vrijspraak van oplichting. Echter, de rechtbank heeft de apotheekketen wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrift, omdat de valse declaraties opzettelijk waren ingediend met het doel om betaling te verkrijgen. De rechtbank heeft een geldboete van € 250.000 opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de apotheekketen door haar handelen het vertrouwen in de zorgsector heeft geschaad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996605-16
Datum uitspraak: 26 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd op het adres: [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
raadsman mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26, 27 en 29 maart 2018. Het onderzoek is gesloten op 12 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon ( [naam verdachte rechtspersoon] .) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis openbaar ministerie

De officieren van justitie mrs. H.C Vermaseren en E.C. Nieuwenhuis (hierna gezamenlijk: het openbaar ministerie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (oplichting) en 2 (valsheid in geschrift) ten laste gelegde;
  • veroordeling van [naam verdachte rechtspersoon] tot een geldboete van € 800.000,-.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding onder 1 nietig is wat betreft de term “en/of (een) ander(en)”. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging op dit punt ten onrechte niet een nadere feitelijke omschrijving inhoudt. De uitvoeringshandelingen die in de tenlastelegging zijn genoemd, zien alleen op oplichting van de zorgverzekeraars [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] , en niet ook op “(een) ander(en)”. Hiermee is het voor [naam verdachte rechtspersoon] niet duidelijk waartegen zij zich nog meer moet verdedigen.
4.2.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich niet uitgelaten over de geldigheid van de dagvaarding.
4.3.
Beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moet de dagvaarding een opgave inhouden van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan, zodat de verdachte weet waartegen hij zich moet verdedigen.
[naam verdachte rechtspersoon] wordt onder 1 verweten [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] , [naam zorgverzekeraar 3] en/of “(een) ander(en)” te hebben opgelicht. In de tenlastelegging is voor die drie verzekeraars specifiek omschreven waaruit de oplichting zou bestaan. De gedragingen die op “(een) ander(en)” zien, zijn echter niet uitgewerkt in de tenlastelegging en ook op basis van het dossier kan niet zonder meer worden vastgesteld op welke ander(en) het verwijt nog meer ziet.
De woorden “(een) ander(en)” zijn daarom, ook in onderlinge samenhang bezien met het dossier, onvoldoende feitelijk. De dagvaarding voldoet op dit punt dus niet aan de eisen van artikel 261 Sv.
4.4.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit nietig zal verklaren, voor zover het betreft de woorden “en/of (een) ander(en)”.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
In deze zaak kan het volgende als vaststaand worden aangenomen. Gedurende de periode die door de tenlastelegging wordt bestreken zijn de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en zijn zoon [naam medeverdachte 2] de enig statutair bestuurders van [naam verdachte rechtspersoon]
is op haar beurt gedurende die periode enig bestuurder en enig aandeelhouder van ruim 30 vennootschappen die één of meer apotheken exploiteren, hierna ook wel: de [naam] -apotheken. Daarvan maken onder meer deel uit [naam apotheek 1] , [naam apotheek 2] , [naam apotheek 3] [naam apotheek 4] en [naam apotheek 5] . Daarnaast maakt een groothandel en een centrale bereidingsapotheek deel uit van deze groep vennootschappen, hierna ook wel: de [naam] -groep.
De administratie van declaraties van geneesmiddelen die door apotheken in de [naam] -groep worden afgeleverd, vindt centraal plaats bij [naam verdachte rechtspersoon] De apotheken in de [naam] -groep maken alle gebruik van een centraal door [naam verdachte rechtspersoon] beheerd computersysteem met de naam [naam computersysteem] . In dat systeem wordt onder meer een registratie bijgehouden van afgeleverde medicijnen en de software van dat systeem groepeert gegevens die nodig zijn voor declaratie van afgeleverde geneesmiddelen.
[naam verdachte rechtspersoon] en de [naam] -apotheken zijn met de zorgverzekeraars [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] overeenkomsten aangegaan op grond waarvan [naam verdachte rechtspersoon] rechtstreeks declaraties indient voor geneesmiddelen die [naam] -apotheken verstrekken aan verzekerden van die zorgverzekeraars.
Uit die overeenkomsten met [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] vloeit voort dat van een aantal geneesmiddelen die wat betreft werkzame stof, dosering en toedieningsvorm identiek zijn, uitsluitend één bepaalde, als preferent aangemerkte variant voor vergoeding in aanmerking komt. Naast aanspraak op vergoeding voor materiaalkosten bestaat er aanspraak op een terhandstellingsvergoeding volgens een bepaald vast tarief.
De achtergrond van dit preferentiebeleid is de wens van de overheid de uitgaven aan geneesmiddelen zo laag mogelijk te houden.
Vast staat dat [naam verdachte rechtspersoon] in de ten laste gelegde periode declaraties bij [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] heeft ingediend waarop wordt voorgewend dat een preferent geneesmiddel is verstrekt aan een verzekerde van de betreffende zorgverzekeraar terwijl in werkelijkheid, in strijd met het geldende preferentiebeleid, een niet-preferent geneesmiddel was verstrekt. Met het oog daarop was het eerder genoemde [naam computersysteem] -systeem zo geprogrammeerd, dat automatisch bij aflevering van een niet-preferent geneesmiddel in plaats van dat geneesmiddel in het declaratiebestand de preferente variant van dat middel werd vermeld. Vanuit dat declaratiebestand werden de declaraties voor afgeleverde geneesmiddelen geautomatiseerd opgemaakt en via een daarvoor bestemd portaal bij de zorgverzekeraars ingediend.
Vast staat ook dat de zorgverzekeraars op zo goed als al die declaraties betalingen hebben gedaan aan [naam verdachte rechtspersoon] , dan wel aan de met haar verbonden apotheken. Onderzoek van de Inspectie SZW wijst uit dat het daarbij in een periode van drieënhalf jaar gaat om in totaal ruim 3,6 miljoen receptregels waarin het geneesmiddel dat [naam verdachte rechtspersoon] bij een zorgverzekeraar heeft gedeclareerd niet gelijk is aan de variant daarvan die is afgeleverd.
5.2.
Oplichting (feit 1)
[naam verdachte rechtspersoon] wordt onder 1 kort gezegd verweten dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] .
5.2.1.
Standpunt openbaar ministerie
Het kan worden bewezenverklaard dat [naam verdachte rechtspersoon] zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting. Het openbaar ministerie heeft daarvoor aangevoerd dat [naam verdachte rechtspersoon] op grote schaal valse declaraties heeft ingediend bij de zorgverzekeraars [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] , en dat het zonneklaar is dat die zorgverzekeraars daardoor zijn bewogen tot uitbetaling van die declaraties, hoewel er geen enkele aanspraak op vergoeding van die declaraties bestond. [naam verdachte rechtspersoon] is in de loop van het onderzoek gewoon doorgegaan met indiening van valse declaraties en zij heeft [naam zorgverzekeraar 1] zo lang mogelijk in het ongewisse gelaten over de precieze aard en reikwijdte van de omzetting van ‘niet-preferent’ naar ‘preferent’ in haar declaratiebestanden. De stelling dat van oplichting geen sprake kan zijn omdat [naam zorgverzekeraar 1] wist of kon weten dat zij valse declaraties voldeed, gaat daarom niet op.
5.2.2.
Standpunt verdediging
[naam verdachte rechtspersoon] moet worden vrijgesproken, omdat van oplichting in de zin van de wet geen sprake is. De verdediging licht dat naar de kern weergegeven als volgt toe. Er is geen bewijs dat [naam verdachte rechtspersoon] met de gehanteerde methode van declareren heeft gehandeld met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Het belang van therapietrouw bij patiënten - doordat zoveel mogelijk steeds geneesmiddelen van één en dezelfde fabrikant werden afgeleverd - en enig logistiek gemak waren namelijk leidend. Ook kunnen de uitvoeringshandelingen zoals tenlastegelegd niet worden aangemerkt als een of meer van de vier oplichtingsmiddelen waarop artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet. Verder ontbreekt het oorzakelijk verband tussen enerzijds het feit dat in de declaraties een ander middel is opgenomen dan is afgeleverd en anderzijds de betalingen op die declaraties. In ieder geval [naam zorgverzekeraar 1] was voor een groot gedeelte van de ten laste gelegde periode ervan op de hoogte dat [naam verdachte rechtspersoon] in voorkomende gevallen een ander middel op de declaratie vermeldde dan het middel dat daadwerkelijk was afgeleverd. Ook voor [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] geldt dat niet de inhoud van de declaratie leidend was voor de betalingen die zij deden aan [naam verdachte rechtspersoon] ; het enkele feit dat een declaratie werd ingediend was daarvoor al voldoende. Tot slot is er geen bewijs voor oplichting tot het bedrag dat in de tenlastelegging is opgenomen.
5.2.3.
Beoordeling
Het verwijt dat onder 1 aan [naam verdachte rechtspersoon] is gemaakt, is geënt op het bepaalde in artikel 326 lid 1 Sr waarin staat:
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om daarmee alle mogelijke vormen van bedrog strafbaar te stellen. Van strafbaarheid kan pas sprake zijn, wanneer bij dat bedrog gebruik is gemaakt van een of meer van de oplichtingsmiddelen die preciezer in de wet zijn omschreven. Niet iedere vorm van bedrog, bijvoorbeeld een enkele onware mededeling, en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin valt binnen het bereik van het strafrecht als een misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf. Daarvoor is meer nodig.
In ieder geval is vereist dat kan worden vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een of meer van de hiervoor bedoelde oplichtingsmiddelen. Maar, ook als dat kan worden vastgesteld, is daarmee nog niet gegeven dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting in de zin van de wet.
Het is namelijk ook nog vereist dat een ander door zo een oplichtingsmiddel wordt "bewogen" tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Het bestanddeel "beweegt" vereist een causaal verband tussen het gebruikte oplichtingsmiddel en de handeling van het slachtoffer. Dat causale verband bestaat als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer, mede onder invloed van de onjuiste voorstelling van zaken die met het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven is geroepen, is overgegaan tot – in dit geval – betaling van declaraties van [naam verdachte rechtspersoon] in verband met de aflevering van een geneesmiddel aan een verzekerde van de betreffende zorgverzekeraar.
Vast staat dat [naam verdachte rechtspersoon] herhaaldelijk aan verzekerden van [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] niet-preferente varianten van een geneesmiddel heeft afgeleverd en niettemin in die gevallen voor aflevering van het preferente middel een declaratie heeft ingediend. Als gezegd, wijst het dossier uit dat [naam verdachte rechtspersoon] deze manier van declareren, afhankelijk van de verzekeraar waar het in deze zaak om gaat, op grote tot zeer grote schaal heeft toegepast.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat [naam verdachte rechtspersoon] daarmee gebruik heeft gemaakt van een of meer oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr. De verdediging heeft dat gemotiveerd bestreden.
Ervan uitgaande dat met deze manier van doen gebruik is gemaakt van een of meer in de wet genoemde oplichtingsmiddelen, is voor een bewezenverklaring ook nog vereist dat de verzekeraars tot betaling zijn bewogen doordat in die declaraties, ten onrechte, was vermeld dat deze zagen op preferente geneesmiddelen.
Het openbaar ministerie heeft gelijk als zij erop wijst dat de verzekeraars tot betaling zijn bewogen doordat [naam verdachte rechtspersoon] die declaraties heeft ingediend, maar dat is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen. Het gaat er op dit punt nu juist om dat de verzekeraars door het gebruikte oplichtingsmiddel zijn bewogen tot betaling. Dat wil dus zeggen, dat zij door die onjuiste vermelding als zou het gaan om een preferent geneesmiddel over de streep zijn getrokken te betalen. Maar dat kan niet worden vastgesteld. Met recht heeft de verdediging erop gewezen dat de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] nu juist laten zien dat [naam zorgverzekeraar 1] zonder controle vooraf op juiste toepassing van de preferentieregels de declaraties van [naam verdachte rechtspersoon] voldeed en dat hoogstens controle achteraf op dat punt tot correcties leidde. Ook wanneer [naam verdachte rechtspersoon] in deze gevallen met juistheid, maar in strijd met het preferentiebeleid, de afgeleverde niet-preferente geneesmiddelen zou hebben gedeclareerd, zou betaling zijn gevolgd. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende grond om aan te nemen dat [naam zorgverzekeraar 1] door de onware vermelding van een preferent middel tot betaling van die declaraties werd bewogen.
Hoewel [naam verdachte rechtspersoon] welbewust door valsheid in geschrift, zoals hierna wordt toegelicht, het overeengekomen preferentiebeleid van [naam zorgverzekeraar 1] heeft omzeild, levert dat dus geen oplichting in de zin van de wet op. Het kan namelijk niet worden vastgesteld dat [naam zorgverzekeraar 1] de omstreden declaraties voldeed doordat daarin een onwaarheid was opgenomen.
Voor [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] ligt dat niet anders. Vastgesteld kan worden dat [naam verdachte rechtspersoon] ook bij deze zorgverzekeraars ten onrechte declaraties voor aflevering van preferente geneesmiddelen heeft ingediend en dat daarop ook betalingen zijn gevolgd. Maar ook hier kan niet worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de onjuiste vermelding dat het om een preferent geneesmiddel zou gaan en de uitbetalingen op die declaraties die daarop zijn gevolgd.
Daarom is niet bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting. [naam verdachte rechtspersoon] zal daarvan worden vrijgesproken.
5.3.
Valsheid in geschrift (feit 2)
[naam verdachte rechtspersoon] wordt onder 2 kort gezegd verweten dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van geschriften en het gebruik maken daarvan, door valse declaraties op te maken en deze in te dienen bij zorgverzekeraars [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] .
5.3.1.
Standpunt verdediging
[naam verdachte rechtspersoon] dient te worden vrijgesproken van het (doen) gebruik maken van de bij [naam zorgverzekeraar 1] ingediende declaraties die op de tenlastelegging zijn genummerd als 8, 11 en 14. Verondersteld mag worden dat [naam zorgverzekeraar 1] op enig moment, in ieder geval vanaf begin 2014, wist dat declaraties die [naam verdachte rechtspersoon] bij haar indiende onjuist waren. Vanaf dat moment kon [naam zorgverzekeraar 1] niet meer door die declaraties worden misleid en was bij [naam verdachte rechtspersoon] het oogmerk tot misleiding niet meer aanwezig.
5.3.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging heeft bepleit, kan wel worden bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] zich heeft schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van declaraties en het gebruik maken daarvan, ook ten aanzien van [naam zorgverzekeraar 1] . Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat bij zorgverzekeraars [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] met opzet geneesmiddelen zijn gedeclareerd, die niet overeenstemden met de geneesmiddelen die daadwerkelijk aan verzekerden in de apotheken van [naam verdachte rechtspersoon] waren verstrekt. Niet in geschil is dat de gedragingen die hebben geleid tot deze wijze van declareren, hebben plaatsgevonden in de sfeer van [naam verdachte rechtspersoon] , een rechtspersoon, en haar daarom kunnen worden toegerekend.
In de tenlastelegging zijn verwijzingen naar vijftien declaraties opgenomen. Op elk van die declaraties is door [naam verdachte rechtspersoon] met opzet het artikelnummer van een preferent geneesmiddel vermeld, terwijl een niet-preferent geneesmiddel is verstrekt. Dit maakt de declaraties naar hun inhoud vals. Die valse declaraties zijn tegenover de zorgverzekeraars gebruikt met de bedoeling om betaling te verkrijgen van de daarop vermelde, maar niet verstrekte preferente geneesmiddelen. Deze wijze van declareren vond op grote schaal en geheel geautomatiseerd plaats.
[naam zorgverzekeraar 1] is naar aanleiding van een fraudemelding in december 2013 een onderzoek gestart naar het declaratiegedrag van [naam verdachte rechtspersoon] Uit het FACTS-systeem van [naam zorgverzekeraar 1] (een digitaal logboek) blijkt dat in januari 2014 bij [naam zorgverzekeraar 1] een ‘groot vermoeden van fraude’ bestond en dat bekend was dat door [naam verdachte rechtspersoon] ‘niet het preferente medicijn is geleverd, maar wel is gedeclareerd’. [naam zorgverzekeraar 1] heeft [naam verdachte rechtspersoon] eind 2014 met haar bevindingen geconfronteerd. Toen is aan [naam zorgverzekeraar 1] , in strijd met de waarheid, te kennen gegeven dat de onjuiste declaraties het gevolg waren van een fout in het softwaresysteem. In werkelijkheid was een ‘tool’ ontwikkeld om deze wijze van declareren via het automatiseringssysteem mogelijk te maken. [naam verdachte rechtspersoon] was er dus op uit [naam zorgverzekeraar 1] daarmee om de tuin te leiden. Hoewel [naam zorgverzekeraar 1] met het declaratiegedrag van [naam verdachte rechtspersoon] bekend was, weegt dat niet op tegen het feit dat [naam verdachte rechtspersoon] de declaraties ter misleiding heeft gebezigd. Daadwerkelijke misleiding is voor een bewezenverklaring in dit verband niet vereist.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
5.3.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat [naam verdachte rechtspersoon] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij,
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 mei 2016 in Nederland,
telkens een
digitaalgeschrift, te weten:
1.een declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 726478 met een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 31-01-2013 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
2.een declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 1278000 met een
declaratiebedrag van euro 13,59 op afleverdatum 22-02-2013 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
3.een declaratie van artikelnummer 15758052 bij receptnummer 619053 met een
declaratiebedrag van euro 12,89 op afleverdatum 16-04-2013 van [naam apotheek 3]
aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
4.een declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 1556575 met een
declaratiebedrag van euro 12,02 op afleverdatum 03-07-2013 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
5.een declaratie van artikelnummer 15760111 bij receptnummer 2021434 met een
declaratiebedrag van euro 21,48 op afleverdatum 23-10-2013 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en/of
6.een declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1385204 met een
declaratiebedrag van euro 11,73 op afleverdatum 27-02-2014 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
7.een declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 793126 met een
declaratiebedrag van euro 3,47 op afleverdatum 02-05-2014 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
8.een declaratie van artikelnummer 14180413 bij receptnummer 702087 met een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 26-08-2014 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
9.een declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1761280 met een
declaratiebedrag van euro 11,7
3op afleverdatum 12-11-2014 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
10.een declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 2233514 met een declaratiebedrag van euro 9,60 op afleverdatum 01-03-2015 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
11.een declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1514733 met een declaratiebedrag van euro 3,36 op afleverdatum 25-06-2015 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
12.een declaratie van artikelnummer 16053036 bij receptnummer 873635 met een
declaratiebedrag van euro 0,30 op afleverdatum 25-09-2015 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
13.een declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 788224 met een
declaratiebedrag van 3,24 euro op afleverdatum 16-12-2015 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
14.een declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1943302 met een declaratiebedrag van euro 0,39 op afleverdatum 02-01-2016 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
15.een declaratie van artikelnummer 15724506 bij receptnummer 2449134 met
een declaratiebedrag van euro 0,13 op afleverdatum 28-04-2016 van [naam apotheek 5]
aan [naam zorgverzekeraar 2] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt en/of doen (laten) opmaken ,
immers heeft
zij telkens valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde geschriften artikelnummers gedeclareerd die in werkelijkheid niet zijn verstrekt,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en
zij,
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 mei 2016 in Nederland,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of doen maken van een vals
digitaalgeschrift, te weten:
1.een declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 726478 met een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 31-01-2013 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
2.een declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 1278000 met een
declaratiebedrag van euro 13,59 op afleverdatum 22-02-2013 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
3.een declaratie van artikelnummer 15758052 bij receptnummer 619053 met een
declaratiebedrag van euro 12,89 op afleverdatum 16-04-2013 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
4.een declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 1556575 met een
declaratiebedrag van euro 12,02 op afleverdatum 03-07-2013 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
5.een declaratie van artikelnummer 15760111 bij receptnummer 2021434 met een
declaratiebedrag van euro 21,48 op afleverdatum 23-10-2013 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
6.een declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1385204 met een
declaratiebedrag van euro 11,73 op afleverdatum. 27-02-2014 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
7.een declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 793126 met een
declaratiebedrag van euro 3,47 op afleverdatum 02-05-2014 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
8.een declaratie van artikelnummer 14180413 bij receptnummer 702087 roet een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 26-08-2014 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
9.een declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1761280 met een
declaratiebedrag van euro 11,7
3op afleverdatum 12-11-2014 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
10.een declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 2233514 met een declaratiebedrag van euro 9,60 op afleverdatum 01-03-2015 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
11.een declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1514733 met een declaratiebedrag van euro 3,36 op afleverdatum 25-06-2015 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
12.een declaratie van artikelnummer 16053036 bij receptnummer 873635 met een
declaratiebedrag van euro 0,30 op afleverdatum 25-09-2015 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 2] , en
13.een declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 788224 met een
declaratiebedrag van 3,24 euro op afleverdatum 16-12-2015 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 3] , en
14.een declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1943302 met een declaratiebedrag van euro 0,39 op afleverdatum 02-01-2016 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 1] , en
15.een declaratie van artikelnummer 15724506 bij receptnummer 2449134 met een declaratiebedrag van euro 0,13 op afleverdatum 28-04-2016 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 2]
als ware dat geschrift echt en onvervalst,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande de valsheid hierin dat, telkens valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde geschriften artikelnummers zijn gedeclareerd die in werkelijkheid niet zijn verstrekt,
bestaande dat (doen) gebruikmaken telkens hierin dat
zij voornoemde geschriften heeft ingediend en/of heeft (doen) indienen bij [naam zorgverzekeraar 2] of [naam zorgverzekeraar 3] of [naam zorgverzekeraar 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [naam verdachte rechtspersoon] moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
verbeterd. [naam verdachte rechtspersoon] is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezenverklaarde feit levert op:
de voortgezette handeling van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [naam verdachte rechtspersoon] uitsluit. [naam verdachte rechtspersoon] is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan [naam verdachte rechtspersoon] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van [naam verdachte rechtspersoon] Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam verdachte rechtspersoon] heeft zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van een aanzienlijk aantal declaraties. Op deze declaraties zijn andere artikelnummers vermeld dan de nummers van de geneesmiddelen die in werkelijkheid zijn verstrekt. [naam verdachte rechtspersoon] heeft de valse declaraties daarna ingediend bij zorgverzekeraars [naam zorgverzekeraar 1] , [naam zorgverzekeraar 2] en [naam zorgverzekeraar 3] en die valse declaraties daarmee dus ook gebruikt.
Het opmaken en indienen van de valse declaraties gebeurde bewust en weldoordacht, door middel van een aanpassing in de software van het declaratiesysteem. Beoogd werd het
- overigens in bredere kring niet onomstreden - preferentiebeleid waaraan [naam verdachte rechtspersoon] gebonden was, te omzeilen. In een periode van drieënhalf jaar zijn op die manier zo’n
3,6 miljoen declaraties aangepast. Zelfs toen het door [naam zorgverzekeraar 1] ingestelde onderzoek naar de mogelijke fraude al liep, is [naam verdachte rechtspersoon] doorgegaan met deze werkwijze.
[naam verdachte rechtspersoon] heeft door het opmaken en indienen van valse declaraties het vertrouwen geschaad dat de maatschappij in het algemeen, en de zorgsector in het bijzonder, moet kunnen stellen in de juistheid en het gebruik van die geschriften.
De rechtbank kan in deze strafzaak niet vaststellen of de zorgverzekeraars schade hebben geleden als gevolg van de valse declaratie van preferente geneesmiddelen terwijl in plaats daarvan niet-preferente geneesmiddelen zijn afgeleverd, en wat de omvang van de schade dan zou zijn. Ook valt nu niet vast te stellen in hoeverre [naam verdachte rechtspersoon] daarvan enig financieel voordeel heeft genoten. Wel is het op grond van de berekening die de verdediging heeft overgelegd aannemelijk dat [naam verdachte rechtspersoon] enig financieel voordeel heeft genoten. Ook is het aannemelijk dat de gehanteerde onjuiste wijze van declareren op een oneigenlijke manier logistieke- en inkoopvoordelen heeft opgeleverd.
De rechtbank zal een geldboete aan [naam verdachte rechtspersoon] opleggen. De rechtbank komt tot een lagere geldboete dan het openbaar ministerie heeft geëist, mede omdat [naam verdachte rechtspersoon] wordt vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde oplichting en de hoogte van het financiële voordeel voor [naam verdachte rechtspersoon] en de schade voor de zorgverzekeraars in dit geding niet is vast te stellen. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 februari 2018, waaruit blijkt dat [naam verdachte rechtspersoon] niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 23, 51, 56, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit voor zover het betreft de woorden “en/of (een) ander(en)” nietig;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart niet bewezen, dat [naam verdachte rechtspersoon] het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt [naam verdachte rechtspersoon] daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat [naam verdachte rechtspersoon] het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan [naam verdachte rechtspersoon] meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt [naam verdachte rechtspersoon] ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart [naam verdachte rechtspersoon] strafbaar;
veroordeelt [naam verdachte rechtspersoon] tot een
geldboete van € 250.000, - (tweehonderdvijftigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en J.C.M. Persoon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 mei 2016 in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam zorgverzekeraar 1] en/of [naam zorgverzekeraar 2] en/of [naam zorgverzekeraar 3] en/of (een) ander (en) heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van in totaal euro 17.374.120, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) - zakelijk weergegeven -
(telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan [naam zorgverzekeraar 1] en/of [naam zorgverzekeraar 2] en/of [naam zorgverzekeraar 3] ,
een of meer declaraties ingediend en/of doen indienen waarop werd voorgewend dat een preferent geneesmiddel was verstrekt, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was,
waardoor [naam zorgverzekeraar 1] en/of [naam zorgverzekeraar 2] en/of [naam zorgverzekeraar 3] en/of (een) ander(en) zijn bewogen tot bovenomschreven afgifte
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij,
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 mei 2016 te Maastricht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) één of meer (digitale) geschriften, te weten:
1.(een) declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 726478 met een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 31-01-2013 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-050-01, p. 3826), en/of
2.(een) declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 1278000 met een
declaratiebedrag van euro 13,59 op afleverdatum 22-02-2013 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-051-02, p. 3828 ), en/of
3.(een) declaratie van artikelnummer 15758052 bij receptnummer 619053 met een
declaratiebedrag van euro 12,89 op afleverdatum 16-04-2013 van [naam apotheek 3]
aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-52-03, p. 3830), en/of
4.(een) declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 1556575 met een
declaratiebedrag van euro 12,02 op afleverdatum 03-07-2013 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-053-02, p. 3832), en/of
5.(een) declaratie van artikelnummer 15760111 bij receptnummer 2021434 met een
declaratiebedrag van euro 21,48 op afleverdatum 23-10-2013 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-054-03, p. 3834), en/of
6.(een) declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1385204 met een
declaratiebedrag van euro 11,73 op afleverdatum 27-02-2014 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-055-01, p. 3836), en/of
7.(een) declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 793126 met een
declaratiebedrag van euro 3,47 op afleverdatum 02-05-2014 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-056-02, p. 3838), en/of
8.(een) declaratie van artikelnummer 14180413 bij receptnummer 702087 met een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 26-08-2014 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-057-03, p. 3840), en/of
9.(een) declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1761280 met een
declaratiebedrag van euro 11,75 op afleverdatum 12-11-2014 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-058-01, p. 3842), en/of
10.(een) declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 2233514 met een declaratiebedrag van euro 9,60 op afleverdatum 01-03-2015 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-059-01, p. 3843), en/of
11.(een) declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1514733 met een declaratiebedrag van euro 3,36 op afleverdatum 25-06-2015 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-060-03, p. 3845), en/of
12.(een) declaratie van artikelnummer 16053036 bij receptnummer 873635 met een
declaratiebedrag van euro 0,30 op afleverdatum 25-09-2015 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-061-03, p. 3847), en/of
13.(een) declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 788224 met een
declaratiebedrag van 3,24 euro op afleverdatum 16-12-2015 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-062-02, p. 3849), en/of
14.(een) declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1943302 met een declaratiebedrag van euro 0,39 op afleverdatum 02-01-2016 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-063-04, p. 3851), en/of
15.(een) declaratie van artikelnummer 15724506 bij receptnummer 2449134 met
een declaratiebedrag van euro 0,13 op afleverdatum 28-04-2016 van [naam apotheek 5]
aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-064-04, p. 3853),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde geschriften artikelnummers gedeclareerd die in werkelijkheid niet zijn verstrekt,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
(art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij,
op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 mei 2016 te Maastricht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt en/of doen maken van (een) vals(e) (digitale) geschrift(en), te weten:
1.(een) declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 726478 met een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 31-01-2013 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-050-01, p. 3826), en/of
2.(een) declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 1278000 met een
declaratiebedrag van euro 13,59 op afleverdatum 22-02-2013 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-051-02, p. 3828 ), en/of
3.(een) declaratie van artikelnummer 15758052 bij receptnummer 619053 met een
declaratiebedrag van euro 12,89 op afleverdatum 16-04-2013 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-52-03, p, 3830), en/of
4. ( een) declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 1556575 met een
declaratiebedrag van euro 12,02 op afleverdatum 03-07-2013 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-053-02, p. 3832), en/of
5.(een) declaratie van artikelnummer 15760111 bij receptnummer 2021434 met een
declaratiebedrag van euro 21,48 op afleverdatum 23-10-2013 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-054-03, p. 3834), en/of
6. ( een) declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1385204 met een
declaratiebedrag van euro 11,73 op afleverdatum. 27-02-2014 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-055-01, p, 3836), en/of
7.(een) declaratie van artikelnummer 15740552 bij receptnummer 793126 met een
declaratiebedrag van euro 3,47 op afleverdatum 02-05-2014 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-056-02, p. 3838), en/of
8.(een) declaratie van artikelnummer 14180413 bij receptnummer 702087 roet een
declaratiebedrag van euro 10,98 op afleverdatum 26-08-2014 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-057-03, p. 3840), en/of
9.(een) declaratie van artikelnummer 15715639 bij receptnummer 1761280 met een
declaratiebedrag van euro 11,75 op afleverdatum 12-11-2014 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-058-01, p. 3842), en/of
10.(een) declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 2233514 met een declaratiebedrag van euro 9,60 op afleverdatum 01-03-2015 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-059-01, p, 3843), en/of
11.(een) declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1514733 met een declaratiebedrag van euro 3,36 op afleverdatum 25-06-2015 van [naam apotheek 2] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-060-03, p. 3845), en/of
12.(een) declaratie van artikelnummer 16053036 bij receptnummer 873635 met een
declaratiebedrag van euro 0,30 op afleverdatum 25-09-2015 van [naam apotheek 1] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-061-03, p. 3847), en/of
13.(een) declaratie van artikelnummer 14722925 bij receptnummer 788224 met een
declaratiebedrag van 3,24 euro op afleverdatum 16-12-2015 van [naam apotheek 3] aan [naam zorgverzekeraar 3] (DOC-062-02, p. 3849), en/of
14.(een) declaratie van artikelnummer 14734788 bij receptnummer 1943302 met een declaratiebedrag van euro 0,39 op afleverdatum 02-01-2016 van [naam apotheek 4] aan [naam zorgverzekeraar 1] (DOC-063-04, p. 3851), en/of
15.(een) declaratie van artikelnummer 15724506 bij receptnummer 2449134 met een declaratiebedrag van euro 0,13 op afleverdatum 28-04-2016 van [naam apotheek 5] aan [naam zorgverzekeraar 2] (DOC-064-04, p. 3853),
als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande de valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) hierin dat, (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde geschriften artikelnummers zijn gedeclareerd die in werkelijkheid niet zijn verstrekt,
bestaande dat (doen) gebruikmaken (telkens) hierin dat [naam verdachte rechtspersoon] en/of zijn mededaders voornoemde geschrift(en) heeft/hebben ingediend en/of heeft/hebben (doen) indienen bij [naam zorgverzekeraar 2] en/of [naam zorgverzekeraar 3] en/of [naam zorgverzekeraar 1] ,
(art. 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht)