Verzekeraars voeren voorts aan dat de Provincie, doordat de in het bestek juist ter voorkoming van schade als hier aan de orde, voorgeschreven deformatiemetingen niet hebben plaatsgevonden, in strijd heeft gehandeld met art. 10.1.1.Het gaat er om dat voor de Provincie, althans de door haar ingeschakelde [persoon 1] , duidelijk was dat die deformatiemetingen, hoewel voorgeschreven, in feite niet werden uitgevoerd en dat zij op dat punt geen maatregelen heeft genomen om te zorgen dat die alsnog werden verricht.
De Provincie stelt voorop dat het de aannemer was die die metingen had moeten doen. Zij, de Provincie, heeft de vereiste voorzorgsmaatregelen genomen door het bestek te laten vervaardigen door een deskundige partij en in het bestek op te nemen dat deze deformatiemetingen en trillingsmetingen verricht moeten worden. Specifieke voorzorgsmaatregelen hebben Verzekeraars niet voorgeschreven.
4.6
Dit standpunt van de Provincie is juist. Van speciale voorzorgsmaatregelen, waarin art. 10.1.1. voorziet en die in dat geval tussen de Provincie en Verzekeraars vastgelegd zouden hebben kunnen zijn, is geen sprake. Dat betekent dat het gaat om de voorzorgsmaatregelen die een normaal zorgvuldige opdrachtgever moest nemen. Die zijn met het voorschrijven van de metingen genomen.
4.7
Vast staat wel, dat [persoon 1] , hoewel hij wist dat er geen deformatiemetingen werden gedaan, geen maatregelen heeft genomen. Verzekeraars stellen in dit verband dat het toezien door de directie (in het kader van de UAV 1989) op naleving van de besteksvoorwaarden moet worden gezien als een te treffen voorzorgsmaatregel. De Provincie bestrijdt dat. Het komt dus aan op de vraag hoe dit nalaten moet worden gezien in het systeem van de polis.
Tussen partijen staat vast dat het hier een beurspolis betreft waarover niet is onderhandeld, zodat aan de bewoordingen, in de context van de polis als geheel, zeer grote betekenis toekomt.
Onder verzekerden, in 1.3.1.1 (zie 2.7) is naast opdrachtgever apart “en/of bouwdirectie” genoemd. Voorts blijkt uit het slot van art. 24.1 dat het bij de dekking onder sectie III, zoals bij CAR-polissen overigens gebruikelijk, een zuivere
first-partyschadedekking betreft, zonder dat aansprakelijkheid vastgesteld hoeft te worden. Daarbij komt nog dat art. 7.3 een ruime dekking biedt voor fouten van ondergeschikten. De oorzaak van de schade is slechts van belang in die zin dat de schade veroorzaakt moet zijn
als gevolg van dan wel verband houdend met de uitvoering van het verzekerde werk.
Dat aan die eis is voldaan staat vast. Dat [persoon 1] de rol van bouwdirectie onder de UAV 1989 vervulde namens de Provincie maar een zelfstandig ondernemer was eveneens.
In dat licht, en gelet op het systeem van de polis, is de rechtbank van oordeel dat het, in het kader van de sectie III dekking, niet voldoen aan voorzorgsmaatregelen niet tevens omvat de mogelijk tekortschietende controle van [persoon 1] op de door de aannemer te verrichten deformatiemetingen.De Provincie, die als verzekerde aanspraak maakt op dekking, heeft immers geen voorzorgsmaatregelen nagelaten.
4.8
Verzekeraars doen een beroep op de uitsluiting van art. 25, de onafwendbaarheid van de schade.
De stelplicht en bewijslast rust dus op hen. Daaraan hebben zij niet voldaan. Op basis van hetgeen tot dusver is gebleken kan niet worden vastgesteld dat, ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden, duidelijk had moeten zijn dat ook bij correcte uitvoering van het werk deze schade hoe dan ook zou zijn opgetreden. Het rapport van Crux biedt daarvoor onvoldoende basis. Weliswaar blijkt daaruit dat het hier een precair werk betreft, zowel van wege de eigenaardigheden van de bodem ter plaatse als vanwege de onbekende staat van de oude brug en de aard van de (trillings)werkzaamheden, maar dat was tevoren al onder ogen gezien. De bedoeling van de in het bestek voorgeschreven aanpak, trillingsarme techniek aangevuld met zowel trillings- als deformatiemetingen, was dat aan de hand van de resultaten van die metingen in voorkomend geval nadere maatregelen hadden kunnen worden genomen. Uit het rapport van Crux blijkt niet dat, indien de voorgeschreven metingen wel waren verricht, de directie onmogelijk zodanige aanvullende maatregelen had kunnen nemen dat voltooiing van het werk zonder deze schade mogelijk werd. Verzekeraars lijken zelf ook (cva, nr. 54, slot) te onderkennen dat de schade waarschijnlijk wel voorkomen had kunnen worden als de metingen ordentelijk waren verricht en vervolgens maatregelen waren genomen. Er is dus niet gebleken van onafwendbare schade.
Van een ter zake doend bewijsaanbod is geen sprake. Bij dit alles komt overigens nog, dat Verzekeraars met de opname van art. 8 (de bekendheidsclausule) zelf afstand hebben gedaan van de mogelijkheid om achteraf de Provincie tegen te werpen dat het werk als zodanig onverantwoord riskant was.
Anders dan de Provincie in haar akte na comparitie doet leest de rechtbank in dit verweer overigens niet een beroep op het ontbreken van onzekerheid als bedoeld in art. 7:925 BW.
Voor zover Verzekeraars dat wel hebben willen doen wordt dat verworpen, omdat juist is het standpunt van de Provincie dat het in dat verband gaat om de geobjectiveerd subjectieve onzekerheid. Dat die er bij aanvang van het werk niet was is gesteld noch gebleken.
4.9
Verzekeraars hebben nog een beroep gedaan op art. 6:248 lid 2 BW. Zij onderkennen zelf al dat de lat daarbij hoog ligt, doch zij menen dat er in dit geval sprake is van, kort gezegd, misbruik van verzekering doordat de Provincie bewust roekeloos dit werk heeft doen uitvoeren, omdat zij vertrouwde verzekerd te zijn voor eventueel optredende schade.
Dat beroep faalt. Bij de onderhavige afweging spelen alle omstandigheden een rol. Het achterwege laten van de deformatiemetingen door de aannemer was in strijd met de besteksvoorschriften. [persoon 1] had, als bouwdirectie namens de Provincie, dat moeten opmerken en daarop actie moeten ondernemen. Uit het dossier, met name zijn eigen verklaring in 2014 tegenover de expert, valt op te maken dat hij ook inderdaad heeft opgemerkt dat de deformatiemetingen niet werden gedaan. Dat hij toch geen actie heeft ondernomen is in hoge mate onzorgvuldig en verwijtbaar. Van hem zou wellicht kunnen worden volgehouden dat hij, zich bewust van dat risico en de grote kans op schade, het risico op schade op de koop heeft toegenomen door toe te staan dat verder werd gegaan zonder metingen. Dat in die afweging de verzekering een rol heeft gespeeld blijkt echter niet.
Belangrijker is, dat het de Provincie zelf moet zijn die misbruik van verzekering maakt. Elke aanwijzing dat [persoon 1] tijdens het werk zijn kennis en nalaten met de Provincie heeft afgestemd ontbreekt; Verzekeraars stellen dat ook niet behoorlijk gemotiveerd. De brief van de Provincie van 18 augustus 2015, waarnaar Verzekeraars verwijzen, en waarin de Provincie meedeelt dat de aannemer geen tussentijdse deformatiemetingen heeft uitgevoerd is een constatering, 6 maanden na het vastlopen van de brug, van die feiten. Deze houdt evenwel niet in dat dit ook tijdens de werkzaamheden al door [persoon 1] was vastgesteld, laat staan dat de Provincie hiervan op de hoogte was.
De enkele omstandigheid dat [persoon 1] als bouwdirectie in de zin van de UAV 1989 in zoverre gelijkgesteld wordt met de Provincie is onvoldoende voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Provincie een beroep doet op de haar toekomende verzekeringsdekking,. De toerekening van handelen van [persoon 1] in het kader van het werk houdt in dit verband niet mede een toerekening in van zijn -veronderstelde- bewuste roekeloosheid. Daarvoor is enerzijds van belang dat hij niet in dienst was van de Provincie, zodat die toerekening in het kader van deze CAR-polis, waar de bouwdirectie apart als verzekerde geldt, niet vanzelfsprekend is, en anderzijds dat de polis, in art. 7.3, juist op dit punt een voorziening treft. Die voorziening staat eraan in de weg dat Verzekeraars in deze context de bewuste roekeloosheid (in verwijtbaarheid minder zwaar dan de daar genoemde opzet) van [persoon 1] tegenwerpen aan de Provincie.
4.1
Dat betekent, dat de Provincie aanspraak heeft op dekking onder sectie III.
Het debat over de schadeposten was, naar met partijen ter terechtzitting was afgesproken, geparkeerd. Partijen hebben daarover wel iets opgemerkt in hun aktes na comparitie, maar dat debat lijkt niet voltooid. Met name het beroep van Verzekeraars op art. 25.4 en 26 van de polisvoorwaarden en de verweren omtrent de precieze cijfers dient nog gevoerd te worden.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover bij nadere conclusie uit te laten. Indien zij eerst het bereiken van overeenstemming in onderling overleg willen beproeven, mogelijk met gebruikmaking van het in de polis voorziene traject voor schadevaststelling, staat hen dat uiteraard vrij. Denkbaar is ook dat zij de arbitrage willen afwachten.
Om die reden wordt verwezen naar een roldatum in de iets verdere toekomst.