In deze bestuursrechtelijke procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde N.G.A. Voorbach, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik Ido Ambacht, vertegenwoordigd door mr. Y. Spiele en O. Baya. De zaak betreft een verzoek van eiser om een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser had verweerder op 15 januari 2016 in gebreke gesteld, omdat de beslistermijn was verstreken en hij geen bericht had ontvangen over zijn bezwaar. Verweerder had pas na de ingebrekestelling meegedeeld dat het bezwaar door een externe commissie werd behandeld en dat de beslistermijn werd opgeschort.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet tijdig op het bezwaar van eiser had beslist, waardoor de in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde maximumtermijn van 42 dagen was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de verbeurde dwangsom € 1.260,- bedraagt. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij geen misbruik van recht maakte, en dat het niet verschijnen op de hoorzitting geen zwaarwichtige reden was voor verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank volgde dit standpunt en verklaarde het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en stelde de dwangsom vast. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,00 diende te vergoeden, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.