ECLI:NL:RBROT:2018:3257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
C/10/546871 / FT EA 18/472 – C/10/546872 / FT EA 18/473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op verzoek van een schuldenaar

In deze zaak heeft verzoekster op 15 maart 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. Dit verzoek volgde op een eerder vonnis van de rechtbank van 2 februari 2018, waarin de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis was opgeschort voor de duur van twee maanden. Verzoekster vroeg nu om een verlenging van deze opschorting met vier maanden. Tijdens de zitting op 5 april 2018 was de verweerder niet aanwezig, maar had wel een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster zich inmiddels had aangemeld bij een beschermingsbewindvoerder en dat de huur voor de maanden februari en maart 2018 was voldaan. De verweerder had echter het beheer van de huurwoning overgedragen aan een derde partij, wat leidde tot een terugboeking van de huurbetaling voor april 2018.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis had overgelegd en voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een dreigende ontruiming was, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in de huurwoning wilde blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wilde doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de verweerder, die het vonnis van 10 november 2017 ten uitvoer wilde leggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen en heeft zij de gevraagde voorziening toegewezen, met voorwaarden. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van vier maanden, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. De rechtbank heeft ook bepaald dat SHV, die de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, verslag moet uitbrengen over de voortgang van de regeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 13 april 2018
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 15 maart 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepingsbrief van 19 maart 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 5 april 2018.
Ter zitting van 5 april 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , vergezeld door haar collega de heer [naam 3] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
De heer mr. P.A.J. Stevens, werkzaam bij Stevens & Partners, heeft namens de heer
[verweerder] (hierna: verweerder) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Tevens heeft hij aangekondigd dat namens verweerder niemand ter terechtzitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Bij vonnis van deze rechtbank van 2 februari 2018 is, op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, voor de duur van twee maanden de tenuitvoerlegging van het op 10 november 2017 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van de rechtbank Rotterdam tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster opgeschort. Het onderhavige verzoek strekt er toe, bij wege van een voorlopige voorziening, de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2017 voor nog eens vier maanden te verbieden.
SHV heeft ter terechtzitting verklaard dat verzoekster zich inmiddels heeft aangemeld bij een beschermingsbewindvoerder (New Care for You Bewindvoering). Op 9 maart 2018 heeft het intakegesprek plaatsgevonden. De huur voor de maanden februari en maart 2018 is voldaan. De verweerder heeft het beheer per 1 april 2018 overgedragen aan Elly Vastgoed B.V. In de brief van verweerder aan SHV waarin melding is gemaakt van deze overdracht, staat een onjuist nieuw rekeningnummer. De huurbetaling voor april die SHV op 28 maart 2018 heeft verricht, is daarom teruggeboekt. SHV heeft verweerder gevraagd om het juiste rekeningnummer door te geven en heeft in afwachting van en reactie van verweerder het geld voor de huur gereserveerd.
SHV heeft per email van 5 april 2018 aan de rechtbank laten weten dat het verzoek tot onderbewindstelling op 20 maart 2018 bij de rechtbank Rotterdam is ingediend en dat het minnelijk traject op 9 maart 2018 is opgestart.

3.Het verweer

In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat verzoekster reeds langere tijd de door haar verschuldigde huurtermijnen niet (tijdig) heeft voldaan. Verzoekster heeft nog immer geen uitvoering gegeven aan het vonnis tot betaling van de achterstallige huurpenningen en proceskosten. Daarnaast blijkt uit niets dat de stabilisatiefase is aangevangen, laat staan afgerond, noch dat er een aanvang is gemaakt met het minnelijke traject. Tevens heeft verweerder gesteld dat het onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster zich naar behoren zal inspannen om het minnelijk traject te doorlopen. De kans op slagen van het minnelijk traject acht verweerder nihil.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 10 november 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster heeft overgelegd en voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dreigende ontruiming, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 10 november 2017 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. SHV heeft onweersproken en met overlegging van bewijsstukken gesteld dat zij namens verzoekster de huur voor de maanden februari en maart 2018 heeft voldaan. De huurbetaling voor de maand april 2018 is teruggeboekt omdat namens verweerder een onjuist rekeningnummer is doorgegeven. Zodra verweerder het juiste rekeningnummer aan SHV doorgeeft, zal de huur alsnog worden overgemaakt. Daarnaast zal verzoekster naar verwachting op korte termijn onder beschermingsbewind worden gesteld. Het is ook om die reden aannemelijk dat de betaling van de huur gewaarborgd is.
SHV heeft onweersproken gesteld dat het minnelijk traject op 9 maart 2018 is gestart. Verweerder heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster zich naar behoren zal inspannen om dit te doorlopen, maar bij gebreke van enige onderbouwing van die stelling gaat de rechtbank daaraan voorbij.
Dat de kans van slagen van het minnelijk traject in de visie van verweerder nihil is (kennelijk bedoelt verweerder dat hij niet zal instemmen met enig voorstel), staat niet in de weg aan toewijzing van de gevraagde voorziening. Verzoekster kan immers, na een niet geslaagd minnelijk traject, mogelijk een verzoek bij de rechtbank indienen om verweerder te dwingen in te stemmen met het aanbod (een verzoek dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Fw). Verweerder heeft weliswaar gesteld dat hij zich zal verzetten tegen een verzoek dwangakkoord, maar dit is onvoldoende om thans te kunnen aannemen dat dit (eventuele) verzoek geen kans van slagen heeft.
Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 10 november 2017 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen (indien en zodra verweerder het correcte bankrekeningnummer aan SHV/de beschermingsbewindvoerder van verzoekster heeft doorgegeven) gedurende deze periode tijdig, dat wil zeggen voor de 1e van de maand, worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.