Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
de gezamenlijke erven van wijlen [gedaagde sub 3],
[bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van executeur c.q. bewindvoerder in het testament van wijlen [gedaagde sub 5],
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 september 2013, met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 5] ;
- de akte wijziging eis ex artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijdens de curator;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2015;
- de brief van mr. Van de Klift namens de curator van 20 maart 2014 houdende een reactie op het proces-verbaal;
- het tussenvonnis van 22 april 2015 (met rolnummer 13-1211) waarbij, rechtdoende op de gewijzigde eis, de curator is opgedragen te bewijzen dat Bell Marketing, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bell Marketing Holding B.V.(hierna: de Holding) en de bank hebben afgesproken dat Bell Marketing de door de bank aan de Holding verstrekte geldlening zal aflossen en de verschuldigde rentetermijnen zal betalen;
- de doorhaling van de zaak tegen de bank ter rolle van 13 mei 2015;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van de curator inzake [gedaagde sub 5] van 28 januari 2016;
- de conclusie na enquête tevens houdende akte wijziging van eis ex artikel 130 Rv zijdens de curator, met producties;
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde sub 5] , met producties;
- de akte zijdens de curator ter rolle van 10 mei 2017 houdende repliek na enquête, met producties;
- de brief van mr. Van de Klift namens de curator van 13 februari 2018 houdende een reactie op het proces-verbaal;
2.De feiten
Op of omstreeks 1 juli 2000 kocht deze vennootschap de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bell Services Holding B.V.
Bell Marketing verzorgde telemarketing, advies en training van customer services en marketingactiviteiten.
- tot 24 februari 2004 door Bell Services Holding die dan wordt bestuurd door de Holding met [gedaagde sub 5] als bestuurder;
- vanaf 10 november 2004 tot 13 februari 2009 door [persoon] ;
- vanaf 24 februari 2004 tot heden door de Holding die dan wordt bestuurd door
(€ 2.268.901,08) verstrekt aan de Holding ter verwerving van de aandelen in Bell Services Holding. Deze lening diende in 144 maandelijkse termijnen te worden afgelost. De jaarlijkse rente ad 6,5% vermeerderd met de aflossingslast bedroeg € 189.090,24.
[gedaagde sub 3] (vader van [gedaagde sub 5] ) heeft voor deze geldlening aan de bank borgtocht verstrekt.
Daarnaast is in de betreffende kredietovereenkomst een “positieve/negatieve verpandingsbepaling” opgenomen krachtens welke de Holding niet bevoegd was de aandelen zonder toestemming van de bank te bezwaren en de Holding verplicht was de aandelen op eerste verzoek van de bank aan de bank te verpanden.
3.Het geschil
1. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 5] zijn taak als bestuurder van Bell Marketing onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 jo 2:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW), onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Bell Marketing op de voet van artikel 6:162 BW en/of zijn taak als indirect bestuurder van Bell Marketing kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:248 jo 2:2:11 BW en
2. [gedaagde sub 5] te veroordelen om aan de curator te betalen het bedrag van de schulden in het faillissement van Bell Marketing, voor zover die niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, een en ander zoals die bij gelegenheid van de verificatievergadering zijn vastgesteld, vermeerderd met het bedrag van de faillissementskosten, waaronder begrepen het salaris van de curator;
4.De beoordeling
De rechtbank gaat er derhalve met partijen van uit dat geen sprake was van een overeenkomst van geldlening tussen Bell Marketing en de Holding waarbij Bell Marketing zich verbond geld ter leen te verstrekken aan de Holding. Bell Marketing heeft de schuld van de Holding aan de bank dab dus vrijwillig betaald, als bedoeld in artikel 6:30 BW.
De curator heeft in verband daarmee de grondslag van de vordering gewijzigd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de aldus gewijzigde grondslag van de vordering het volgende.
“1. De vennootschap mag niet, met het oog op het nemen of verkrijgen door anderen van aandelen in haar kapitaal (…) zekerheid stellen, een koersgarantie geven, zich op andere wijze sterk maken of zich hoofdelijk of anderszins naast of voor anderen verbinden. (…)
2. Leningen met het oog op het nemen of verkrijgen van aandelen in haar kapitaal (…) mag de vennootschap slechts verstrekken tot ten hoogste het bedrag van de uitkeerbare reserves (…).
Nu zij voor die betalingen een (niet onaanzienlijke) vordering op de Holding in rekening-courant creëerde is dit naar het oordeel van de rechtbank feitelijk “het verstrekken van een geldlening met het oog op het verkrijgen van aandelen in haar kapitaal” als bedoeld in opgemeld artikellid 2. Hieraan doet niet af dat aan het verstrekken van de geldlening geen daartoe verplichtende overeenkomst van geldlening tussen partijen ten grondslag lag.
De geldlening is aldus verstrekt in termijnen. De curator gaat er terecht van uit dat met de zinsnede “met het oog op” ook terugkijkend kan worden geconcludeerd dat met het ter leen verstrekken de verkrijging van aandelen is beoogd.
“In casu heeft Bell Marketing B.V. als dochtervennootschap in strijd met deze bepaling gehandeld door met het oog op de verwerving door [naam B.V.] /Bell Marketing Holding B.V. van de aandelen in haar (destijds) moedervennootschap Bell Services Holding jegens ABN AMRO de verplichting op zich te nemen om de daartoe aan [naam B.V.] / Bell Marketing Holding B.V. verstrekte geldlening af te lossen.… Dit betekent dat de afspraak tussen Bell Marketing Holding B.V. en ABN AMRO dat Bell Marketing de geldlening van ABN AMRO aan Bell Marketing Holding B.V. zou aflossen tegen verkrijging van de rekening-courantvordering op Bell Marketing Holding B.V., nietig is en dat de bedragen die de ABN AMRO iedere maand terzake van de bankrekening van Bell Marketing B.V. heeft afgeschreven, onverschuldigd door Bell Marketing B.V. aan ABN AMRO zijn betaald.”
“Tijdens de bespreking van 26 maart 2012 is u en uw raadsman aangegeven dat de curator meent dat er met de verwerving van de aandelen in strijd is gehandeld met artikel 2:207c BW. (…)Daarnaast zal de curator bij een te entameren procedure jegens ABN AMRO, ook de (feitelijke) bestuurders van curanda dagvaarden, omdat indien er sprake is van handelen ex art. 2:207c BW, er ook sprake is (van) onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur ex artikel 2:9 BW”.Deze mails hebben naar het oordeel van de rechtbank blijkens de bewoordingen onmiskenbaar betrekking op de geldlening door de bank uit 2000 en de – toen door de curator gepretendeerde – betalingsverplichting die Bell Marketing bij het aangaan van die lening door de Holding jegens de bank en/of de Holding zou zijn aangegaan. Dit is een rechtshandeling als bedoeld in artikel 2:207c lid 1 (oud) BW, krachtens dit artikellid mag een vennootschap met het oog op het verkrijgen door anderen van aandelen in haar kapitaal zich immers niet hoofdelijk of anderszins naast of voor anderen verbinden.
Nu de nietigheid van deze geldlening niet – althans niet tijdig – is ingeroepen, is voldaan aan de voorwaarde van artikel 81 lid 3 Ow NBW zodat sprake is van een onaantastbare rechtshandeling.
Dit beroep faalt. Een vordering, als de onderhavige, tot vergoeding van schade, verjaart krachtens het bepaalde in artikel 3:310 BW na verloop van vijf jaar na de dag waarop de curator zowel met de schade als de aansprakelijke persoon bekend is geworden.
Voor de externe aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW krachtens onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers is voorwaarde dat onrechtmatig is gehandeld door de bestuurder. Dit is het geval als hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat zijn handelen tot gevolg zou hebben dat de vennootschap (Bell Marketing) haar verplichtingen jegens de gezamenlijke schuldeisers niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan opgetreden schade. Ook hier moet de bestuurder daarvan een zodanig ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kunnen worden dat dit noopt tot vergoeding van de schade die ten gevolge daarvan wordt geleden.
Voor aansprakelijkheid voor aansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW is naast faillissement van de vennootschap, een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling binnen de 3 jaren voorafgaande aan het faillissement vereist. De kennelijk onbehoorlijke taakvervulling moet een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement. De vraag of het bestuur zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld moet - ook hier - beoordeeld worden naar hetgeen het bestuur voorzag of kon voorzien op het moment dat het die taak vervulde. Daarbij is het niet de bedoeling geweest bestuurders te straffen voor onopzettelijke domheden of beleidsfouten.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat bij (het besluit tot) aankoop van aandelen de te verwachten opbrengst doorgaans bepalend is. Ook bij een aankoop als de onderhavige is [gedaagde sub 5] (evenals kennelijk zijn vader en de bank) er naar moet worden aangenomen vanuit gegaan dat de voor die aankoop door de Holding aangegane kredietverplichtingen uit de opbrengsten van de werkmaatschappij konden worden voldaan. Bezien in dat licht is het bestuursbesluit om deze door Bell Marketing te laten betalen (in de verwachting deze met de aan de Holding toekomende opbrengsten te kunnen verrekenen) noch ongebruikelijk, noch onjuist. De Holding had echter geen andere inkomsten dan die uit Bell Marketing en de revenuen van Bell Marketing bleven achter bij de verwachting. Op enig moment moet dan dus - en zeker voor de bestuurder - wel duidelijk zijn geworden dat Bell Marketing onvoldoende opbrengsten genereerde om de aflossings- en rentetermijnen voor de Holding te (blijven) voldoen.
Bij een directeur eigenaar (als [gedaagde sub 5] ) mag als uitgangspunt gelden dat de directeur ook zelf een te respecteren belang heeft bij het welslagen van zijn onderneming. Dat [gedaagde sub 5] zich in zijn beleid heeft laten leiden door een met die onderneming strijdig eigen belang, is althans noch gesteld noch anderszins uit dit dossier op te maken.
Daar komt bij dat ook uit de eigen stellingen van de curator (dagvaarding, alinea 26) volgt dat zijn vader [gedaagde sub 3] aan Bell Marketing een bedrijfspand verhuurde doch de daarvoor verschuldigde huurpenningen niet inde, althans niet inde zolang Bell Marketing niet tot betaling in staat was naast de betaling van de door de Holding verschuldigde rente- en aflossingstermijnen.
Evenmin is relevant dat [gedaagde sub 3] zijn vordering terzake de huurtermijnen uiteindelijk wel heeft ingediend ter verificatie maar deze vordering in het kader van een schikking heeft laten vervallen.
14.190,00(5,5 punt × tarief € 2.580,00)
5.De beslissing
39
/2504