Uitspraak
VONNIS
[naam veroordeelde] ,
€ 64.151,68.
Rechtbank Rotterdam
Dit vonnis betreft een ontnemingsvordering in een hennepzaak, gewezen door de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2018. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. C. de Bruijn, en strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde voordeel had genoten van een eerdere kweekcyclus van hennepplanten. De officier van justitie had een bedrag van € 64.151,68 gevorderd, gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde voordeel had genoten van de hennepkwekerij. Echter, de rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de verdediging waren aangevoerd, zoals de mogelijkheid dat de aangetroffen stof op apparatuur afkomstig was van de bouw van de kwekerij, niet konden worden uitgesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kweekcyclus van hennepplanten ongeveer 10 weken bedraagt en dat de aangetroffen planten op het moment van ontmanteling ongeveer 60 dagen oud waren. Dit leidde tot de conclusie dat er geen eerdere oogst had plaatsgevonden waaruit de veroordeelde voordeel had kunnen genieten. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, met verwijzing naar artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.