ECLI:NL:RBROT:2018:3231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
10/732021-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij met 710 planten en diefstal van stroom

Op 15 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 1 maart 2018 plaatsvond. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in een woning in Rotterdam, waar op 22 augustus 2016 een hennepkwekerij met 710 planten werd aangetroffen. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij in de periode van 23 juni 2016 tot en met 22 augustus 2016 elektriciteit had gestolen die toebehoorde aan een netbeheerder. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. Daarnaast werd een taakstraf van 120 uren opgelegd.

De benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal van elektriciteit, vorderde een schadevergoeding van € 5.673,41. De rechtbank oordeelde dat deze vordering voldoende was onderbouwd en wees deze toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 juni 2016. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van het bestrijden van hennepteelt en de bijbehorende criminaliteit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/732021-17
Datum uitspraak: 15 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. J.J. Boelaars, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij die is aangetroffen in de kelder. Er zijn diverse omstandigheden die erop wijzen dat medewerkers van de belwinkel die in het pand is gevestigd iets met de hennepkwekerij te maken hebben. Bovendien heeft er op 27 juni 2016 nog een inspectie van de elektriciteitsmeter door een elektricien in de woning van de verdachte plaatsgevonden. Er zijn toen geen illegale activiteiten geconstateerd. De periode van de diefstal van de elektriciteit is vanaf 23 juni 2016 ten laste gelegd. Deze datum en de periode daarvoor kunnen in ieder geval niet bewezen worden verklaard. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.1.2.
Beoordeling
Op 22 augustus 2016 is in de kelder van de woning van de verdachte een hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte was de enige met een sleutel van de algemene toegangsdeur van deze woning. De rechtbank stelt vast dat niet kan worden vastgesteld of, en zo ja wanneer, de elektricien in de woning is geweest en de meterstand heeft gecontroleerd. De elektricien, de heer [naam elektricien] , heeft verklaard dat hem op 27 juni 2016 geen toegang tot de woning is verleend en dat hij toen dus niet de meterstand heeft kunnen controleren. Hiermee is dus ook niet aangetoond dat op 27 juni 2016 geen sprake was van illegale activiteiten in het kader van een aanwezige hennepkwekerij en het aftappen van de elektriciteit. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. De rechtbank gaat ten aanzien van feit 1 uit van een kortere pleegperiode dan ten laste is gelegd. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is niet gebleken van eerdere oogsten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
23 juni 2016tot en met 21 augustus 2016
te Rotterdam, in een (woon)pand aan de [adres delict] , opzettelijk heeft
geteeld, (delen van) hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II;
2.
hij op 22 augustus 2016 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van ongeveer 710 stuks hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 23 juni 2016 tot en met 22 augustus 2016 te
Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [naam netbeheerder] , waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van verbreking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen en voorhanden hebben van een groot aantal hennepplanten. Hennepteelt is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden. Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen/criminele organisaties omdat er veel geld mee te verdienen is. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en mee samenhangen. Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij dit alles op de koop toe heeft genomen. Dit alles maakt dat dergelijke feiten consequent moeten worden bestreden en dat daartegen streng moet worden opgetreden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit die nodig was voor de hennepkwekerij. Daarbij heeft hij alleen gedacht aan zijn eigen mogelijke gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit gegeven in het voordeel van de verdachte mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter gelet op het tijdsverloop, het gegeven dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en bovendien sinds de gepleegde feiten niet meer met justitie in aanraking is gekomen afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de hoeveelheid planten die in de kwekerij hebben gestaan en met de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.673,41 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en toegewezen dient te worden.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat, gelet op het vrijspraakverweer, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij op 24 augustus 2016 reeds een factuur met het gevorderde bedrag naar de verdachte heeft gestuurd en op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair voert de verdediging aan dat de behandeling van de vordering te complex is voor het strafgeding en om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is genoegzaam onderbouwd en door de verdachte niet voldoende gemotiveerd weersproken. De verdediging heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat de factuur van 24 augustus 2016 reeds is betaald door de verdachte. Het staat de benadeelde partij dan ook vrij om betaling van dat bedrag in rechte van de verdachte te vorderen. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 juni 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.673,41, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht
en
de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 5.673,41 (zegge: vijfduizend en zeshonderddrieënzeventig euro en éénenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 april 2016 tot en met 21 augustus 2016
te Rotterdam, in een (woon)pand aan de [adres delict] , opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (delen van) hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2016 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van ongeveer 710 stuks hennepplanten, althans een
(groot) aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 22 augustus 2016 te
Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht