In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een loonvordering tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap Van der Linde Party Productions B.V. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die per 1 april 2016 was aangegaan en met zes maanden was verlengd. De arbeidsovereenkomst eindigde op 1 augustus 2017, maar de werknemer stelde dat zij recht had op achterstallig loon, vakantiegeld en niet genoten vakantie-uren. De werkgever betwistte de vordering en voerde aan dat de werknemer in juli 2017 niet had gewerkt en dat er geen recht op loon bestond.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd per 1 augustus 2017. De rechter concludeerde dat de werkgever in de periode van 26 juli tot 1 augustus 2017 loon verschuldigd was, omdat de oorzaak van het niet werken in redelijkheid voor rekening van de werkgever kwam. De kantonrechter verwierp het verweer van de werkgever dat de werknemer geen recht had op loon en vakantiegeld, en oordeelde dat de werknemer recht had op een bedrag van € 319,28 bruto aan loon en € 173,89 bruto aan vakantiegeld. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van niet genoten vakantie-uren ter waarde van € 827,35 bruto.
De kantonrechter oordeelde verder dat de werkgever geen beroep kon doen op verrekening van min-uren, omdat de cao waarnaar verwezen werd, niet meer van toepassing was. De vordering tot wettelijke verhoging en wettelijke rente werd toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.W. Langeler.