ECLI:NL:RBROT:2018:3179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
547603 / HA RK 18-292
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek met misbruik van wrakingsmiddel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter de verzoeker onheus had bejegend en dat er sprake was van een onevenredige verdeling van spreektijd tijdens een zitting op 28 maart 2018. De verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat op 21 maart 2018 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen zwaarwegende aanwijzingen had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief konden rechtvaardigen. De rechter had de zitting naar behoren geleid en de tijdsverdeling was evenredig. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel, aangezien hij het middel had aangewend voor een doel waarvoor het niet bedoeld was. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze procedure niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 547603 / HA RK 18-292
Beslissing van 4 april 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team Handel en Haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker is door ASR Schadeverzekeringen N.V., Achmea Schadeverzekeringen N.V., Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en Kennedy van der Laan N.V. als eiseressen in kort geding gedagvaard om te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter op 28 maart 2018 ter zake van vorderingen tot (kort samengevat):
een contactverbod met genoemde eiseressen;
een gebod tot het staken en gestaakt houden van het uiten van beledigingen, verdachtmakingen, beledigingen en dreigementen aan het adres van eiseressen.
Deze procedure draagt als kenmerk C/10/544173 / KG ZA 18-131.
Bij brief van 6 maart 2018 heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
Bij beschikking van 21 maart 2018 is voormeld wrakingsverzoek afgewezen.
Ter zitting van 28 maart 2018 is door de rechter in haar hoedanigheid van voorzieningen-rechter behandeld het hiervoor omschreven kort geding. Aan het slot van de mondelinge behandeling ter zitting heeft de rechter bepaald dat op 11 april 2018 een vonnis gewezen zal worden.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2018 heeft verzoeker andermaal wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven kort gedingprocedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 28 maart 2018.
Verzoeker, de rechter, alsmede de advocaat van eiseressen zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 28 maart 2018.
Ter zitting van 4 april 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, de rechter en mr. K. Ertürk, die waarnam voor mr. E.W. Jurjens , de advocaat van eiseressen. Verzoeker en de rechter hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • het e-mailbericht van verzoeker, gedateerd 29 maart 2018;
  • het e-mailbericht van verzoeker, gedateerd 3 april 2018 (13.15 uur) en
  • het e-mailbericht van de rechter, gedateerd 3 april 2017 (17.00 uur).

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
in zijn schriftelijk wrakingsverzoek
2.1.1
Mevrouw [naam] werd tijdens de behandeling van het 28 maart 2018 gehouden kort geding weggezet als oud vuil en werd derhalve niet serieus genomen. Bovendien is het volkomen duidelijk dat haar belangen tot nu toe op zeer ernstige wijze zijn beschadigd. Daarnaast eist zij eveneens schadevergoeding te ontvangen sowieso voor het nodeloos laten verschijnen bij de rechtbank.
2.1.2
Ter zitting van 28 maart 2018 zijn zaken aan de orde gekomen die absoluut niet door de beugel kunnen. Zo stond de rechter toe dat mr. Jurjens van Kennedy van der Laan de ernstige gezondheidsklachten van verzoeker bagatelliseerde en feitelijk nog net niet kon afdoen als onzin.
2.1.3
Het is de zoveelste negatieve ervaring met de rechters van uw rechtbank. Verzoeker is dan ook genoodzaakt om de rechter opnieuw te wraken, omdat zij de tijdsverdeling van de rechtszaak niet evenredig heeft verdeeld, hetgeen onacceptabel is.
Verzoeker stelt de rechtbank nogmaals aansprakelijk voor hetgeen hem is aangedaan en eist dat de door hem voorgelegde aansprakelijkheid wordt aangenomen.
in zijn mondelinge toelichting van het wrakingsverzoek ter zitting:
2.1.4
In het proces-verbaal van de zitting van 28 maart 2018 ontbreken een aantal dingen. Zo is niet opgenomen wat er door verzoeker is gezegd over de authenticiteit van een bepaalde productie en over de RBS Bank. Het proces-verbaal is doorspekt met partijdigheid en er zijn dingen opzettelijk weggelaten. Over de getuige van verzoeker is niets vermeld, terwijl er van mr. Chris van Dijk, die deel uitmaakt van het gezelschap van eiseressen, een hele alinea is opgenomen. Mr. Van Dijk is ook plaatsvervangend rechter en raadsheer. Overal waar hij kwaad kan, zit hij erbij. Verzoeker heeft vooraf aan de rechter verteld: als mr. Van Dijk niets had gezegd op zitting, had het al een heel andere zitting geweest.
Ondanks mijn daartoe strekkende, schriftelijke verzoek aan de president zijn niet geanonimiseerde stukken door de rechter niet buiten beschouwing gelaten en ook niet geanonimiseerd.
Dit alles wist de verzoeker al tijdens de zitting, maar het is niet opgenomen in het wrakingsverzoek vanwege mijn gezondheidstoestand. Het ging ook eigenlijk niet om de wraking, maar om heel iets anders. Verzoeker moest iets genoteerd hebben wat eerder niet en wat nu wel genoteerd is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De zitting verliep naar de indruk van de rechter rustig en naar behoren.
Mevrouw [naam] was ter zitting aanwezig op initiatief van verzoeker. De bode had de rechter dat medegedeeld en de rechter heeft bij aanvang van de zitting daarom ook benoemd dat zij er was. Zij was geen partij in de procedure en heeft daarom ook niet het woord gevoerd. Zij heeft ook niet verzocht het woord te mogen voeren. Voor het overige heeft de rechter op enig moment gevraagd of het juist is dat mevrouw [naam] meerderjarig is; verzoeker heeft dat bevestigd. Ook heeft de rechter opgemerkt dat mevrouw [naam] geen partij is in de zaak, maar dat zij natuurlijk, als zij dat wil, zelf actie kan ondernemen. De rechter weet dan ook niet waaraan verzoeker de indruk heeft overgehouden dat zij niet serieus werd genomen; de rechter heeft haar in elk geval niet “weggezet als oud vuil”.
2.2.2
De gezondheid van verzoeker is aan het begin van de zitting aan de orde geweest omdat de rechter van de parketpolitie had vernomen dat hij op 26 maart 2018 met een hevige bloeding naar het ziekenhuis was gebracht. De rechter heeft tegen verzoeker gezegd dat hij op elk moment kon vragen om schorsing of uitstel, als hij zich niet goed voelde. Mr. Jurjens heeft daarop niet gereageerd. Hij heeft wel, in aanvulling op zijn pleitnota, op enig moment gezegd dat hij niet wist hoe het met de gezondheid van verzoeker gesteld was en dat hij zich daarover ook geen oordeel wilde aanmatigen. Bagatelliserende opmerkingen over de gezondheidsklachten van verzoeker heeft de rechter mr. Jurjens niet horen maken.
2.2.3
Wat de tijdsverdeling betreft heeft de rechter aan het begin van de zitting gezegd dat eerst mr. Jurjens een half uur de tijd had om zijn vordering toe te lichten en dat daarna verzoeker ook een half uur de tijd had om zijn verweer toe te lichten. Zij hebben beiden ongeveer die tijd benut. Verzoeker had geen pleitnota, maar heeft wel zijn verweerschrift nader toegelicht en is specifiek op een aantal producties ingegaan. Ook heeft hij gereageerd op enkele opmerkingen van mr. Jurjens. Voorts heeft de rechter zowel verzoeker als mr. Jurjen aanvullende vragen gesteld. In dat kader heeft de rechter met partijen besproken of mediation een oplossing zou kunnen zijn.
2.2.4
Daarna hebben beide partijen elk kort de gelegenheid gekregen om nog te reageren, die ze ook hebben gebruikt. Verzoeker was het laatst aan het woord. De rechter heeft hem aan het slot gevraagd of hij was uitgesproken en dat bevestigde hij. Beide partijen hebben (ongeveer) evenveel spreektijd gekregen. Dat de tijdsverdeling niet evenredig was is in de visie van de rechter onjuist.
2.2.5
Naar de stellige overtuiging van de rechter is door haar optreden ter zitting niet in objectieve zin de schijn gewekt dat zij niet onafhankelijk of onpartijdig zou zijn. Voor de goede orde benadrukt de rechter dat van enige (subjectieve) partijdigheid of gebrek aan onafhankelijkheid bij haar geen sprake is.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Vooropgesteld wordt dat hetgeen verzoeker in het schriftelijke wrakingsverzoek ter zake van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd als grondslag van dat verzoek wordt aangemerkt. Krachtens artikel 37 lid 3 Rv moeten alle feiten en omstandigheden immers tegelijk worden voorgedragen. Dit betekent dat hetgeen verzoeker in zijn e-mailberichten van 29 maart 2018 en 3 april 2018, alsmede ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek als niet eerder aangevoerde feiten en omstandigheden aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, buiten beschouwing wordt gelaten.
3.6
Voor zover verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gegrond op de stelling dat mevrouw [naam] ter zitting van de rechter onheus is bejegend, is voor die stelling geen houvast te vinden in het proces-verbaal van de zitting van 28 maart 2018. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet wat de processuele positie was van mevrouw [naam] tijdens die zitting en op welke wijze de contacten tussen de rechter en mevrouw [naam] zich op die zitting hebben afgespeeld. Die uiteenzetting is door verzoeker inhoudelijk verder niet weersproken. In die gang van zaken is geen aanwijzing te vinden voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.
3.7
Voor de stelling van verzoeker dat de rechter ter zitting van 28 maart 2018 heeft toegelaten dat zijn gezondheidsklachten door de advocaat van eiseressen werden gebagatelliseerd, is evenmin houvast te vinden in het proces-verbaal van die zitting. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie toegelicht in hoeverre en door welke procesdeelnemers de medische gesteldheid van verzoeker ter zitting aan de orde is gekomen, welke toelichting verzoeker inhoudelijk verder niet heeft weersproken, zodat de wrakingskamer van die beschrijving van de rechter uitgaat. Aan die gang van zaken valt geen aanwijzing te ontlenen voor een – naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor – gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.
3.8
Ten slotte heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat er op de zitting van 28 maart 2018 sprake is geweest van een onevenredige verdeling van spreektijd ten gunste van eiseressen en ten nadele van hemzelf. Het proces-verbaal van de zitting biedt voor deze stelling geen aanknopingspunten, terwijl de rechter nauwkeurig heeft toegelicht – welke toelichting door verzoeker inhoudelijk niet is weersproken – op welke wijze zij partijen ter zitting aan het woord heeft gelaten en heeft bevraagd. Nu verzoeker zijn stelling ook niet nog op andere wijze heeft onderbouwd, vindt de rechtbank in dit alles geen houvast voor het oordeel dat sprake is van een zwaarwegende aanwijzing dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.9
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
3.1
De wrakingskamer voegt hier het volgende aan toe.
Uit hetgeen verzoeker ter zitting heeft meegedeeld leidt de wrakingskamer af dat verzoeker het middel van wraking heeft aangewend voor een doel, waarvoor dit middel niet is bedoeld; immers, verzoeker deelde mee dat het hem eigenlijk niet ging om wraking van de rechter, maar om iets dat niet eerder zou zijn opgenomen in de processtukken en dat nu wel genoteerd zou zijn.
Voorts is de wrakingskamer ambtshalve op de hoogte van haar uitspraak van 21 maart 2018, waarbij een eerder verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter – gegrond op de beslissing van de rechter tot afwijzing van zijn verzoek om uitstel – in het onderhavige kort geding werd afgewezen. Uit die uitspraak blijkt dat verzoeker destijds ter zitting van de wrakingskamer heeft erkend dat de beslissing van de rechter niet zodanig onbegrijpelijk was dat hierdoor blijkt van een vooringenomenheid die het wrakingsverzoek kon doen slagen.
Dit alles leidt tot het oordeel dat verzoeker het middel van wraking nu tweemaal heeft aangewend op een wijze waarvoor het middel niet is bedoeld en dat verzoeker aldus misbruik maakt van het middel van wraking. Dit rechtvaardigt thans de beslissing dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter in het onderhavige kort geding niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige kort gedingprocedure niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. drs. J. van den Bos, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten
- mr. E.W. Jurjens