ECLI:NL:RBROT:2018:3174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
547300 / HA RK 18-279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en gebrek aan zelfstandige wrakingsgrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet gehoord voelde door de rechter tijdens een zitting op 27 februari 2018. De verzoeker, die gedaagde was in een procedure voor de kantonrechter, heeft zijn wrakingsverzoek ingediend op 22 maart 2018, bijna drie weken na de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gebaseerd, bekend waren op de zitting zelf. De rechtbank benadrukte dat het indienen van een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten vereist is, en dat een termijn van bijna drie weken niet als 'onmiddellijk' kan worden beschouwd.

Daarnaast werd opgemerkt dat de verzoeker ook had geklaagd over de inhoud van het proces-verbaal van de zitting, maar deze klacht werd niet als zelfstandige grond voor wraking erkend. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking van de rechter, mr. R. Kruisdijk. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 547300 / HA RK 18-279
Beslissing van 12 april 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. R. Kruisdijk, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2
(hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker is gedaagde in een procedure voor de kantonrechter in deze rechtbank. Deze procedure draagt het zaaknummer 6542844 CV EXPL 17-43956. In die zaak heeft op
27 februari 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Aansluitend op de comparitie van partijen heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. Van de comparitie en het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 1 maart 2018 heeft verzoeker de rechter verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van de comparitie van partijen alsmede van het getuigenverhoor. Verzoeker heeft bij brief van 8 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen onder meer de inhoud van het proces-verbaal van 27 februari 2018 en de rechter verzocht om de aangegeven punten te wijzigen en aan te vullen.
Op 9 maart 2018 is een klachtbrief van verzoeker ontvangen. De president van de rechtbank heeft bij brief van 20 maart 2018 de klacht van verzoeker ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 maart 2018 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het dossier van de hiervoor omschreven procedure;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, de rechter, alsmede [naam eiseres] en haar gemachtigde, mr. B.J.M. Vernooij, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren.
De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 27 maart 2018.
Ter zitting van 29 maart 2018 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen en mr. Vernooij is als toehoorder verschenen. De rechter was daarbij niet aanwezig, zoals al aangekondigd in zijn schriftelijke reactie.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Verzoeker merkt allereerst op dat hij als rechtzoekende burger het recht heeft op een onpartijdige rechter. In artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is bovendien opgenomen dat de burger recht heeft op een eerlijk proces.
De rechter heeft zich tijdens de comparitie van partijen op 27 februari 2018 niet onpartijdig en onafhankelijk opgesteld. Verzoeker is in zijn recht niet gekend en voelt zich tevens gekleineerd. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen geeft op bepaalde punten een onvolledig beeld van het verloop van de comparitie. Verzoeker werd tevens niet volledig in de gelegenheid gesteld om op enkele punten te reageren. Voorts heeft de rechter onvoldoende rekening gehouden met het bezwaar van verzoeker tegen een aansluitend aan de comparitie te houden getuigenverhoor.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – vereist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 27 februari 2018 ten grondslag gelegd. Verzoeker was op die zitting aanwezig en heeft bij die gelegenheid kennisgenomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van 27 februari 2018, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 22 maart 2018.
3.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is en verwijst daarbij naar het recht op een onpartijdige rechter en een eerlijk proces, zoals geregeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Naar het oordeel van de wrakingskamer laat het recht op een onpartijdige rechter en een eerlijk proces onverlet dat van verzoeker verwacht had mogen worden dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na de zitting van 27 februari 2018 zou doen. Het indienen van het verzoek bijna drie weken nadien kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
3.4
Verzoeker verwijst in zijn verzoek ook naar het bezwaar dat hij schriftelijk heeft kenbaar gemaakt tegen de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie van partijen dat hij pas enige tijd later heeft ontvangen. In essentie heeft ook dit bezwaar betrekking op de gang van zaken op de zitting van 27 februari 2018. De betreffende passage in het wrakingsverzoek kan dan ook bezwaarlijk anders worden gelezen, dan als een toelichting op het standpunt dat de gang van zaken op de zitting van 27 februari 2018 op partijdigheid van de rechter duidt. De klacht over de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie van partijen behelst geen zelfstandige wrakingsgrond. Daarom komt de wrakingskamer bij de beoordeling van het wrakingsverzoek niet toe aan een afzonderlijke bespreking van die klacht.
3.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. R. Kruisdijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. M. de Geus, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2018 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-