ECLI:NL:RBROT:2018:3166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
546257 / HA RK 18-227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2018 een wrakingsverzoek toegewezen van verzoeker tegen mr. L.J. van Die, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. De wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter. Verzoeker had in een procedure tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de indruk gekregen dat de rechter, na een eerdere beslissing om vonnis te wijzen, zonder zijn aanwezigheid en zonder hem te horen, terugkwam op deze beslissing en de gedaagden alsnog de gelegenheid bood om getuigen te horen. Dit leidde tot de schijn van partijdigheid, vooral omdat verzoeker in persoon procedeerde, terwijl de gedaagden werden bijgestaan door gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de gang van zaken onvoldoende de schijn van partijdigheid had kunnen wegnemen en dat de rechter niet in de gelegenheid was gesteld om verzoeker te horen voordat hij zijn beslissing wijzigde. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was, en heeft het verzoek tot wraking gegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 546257 / HA RK 18-227
Beslissing van 12 april 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. L.J. van Die, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij exploten van 24 juni 2016 heeft verzoeker mevrouw [naam gedaagde 1] respectievelijk de heer [naam gedaagde 2] gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2016. De procedure tegen [naam gedaagde 1] draagt het zaaknummer 5205505 CV EXPL 16-27652. De procedure tegen [naam gedaagde 2] heeft het zaaknummer 5205526 CV EXPL 16-27653. In deze procedures heeft op 10 augustus 2016 ten overstaan van de rechter tegelijkertijd een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van [naam gedaagde 1], mede namens de gemachtigde van [naam gedaagde 2], de wraking van de rechter verzocht. Bij beschikkingen van
9 september 2016 heeft de wrakingskamer de wrakingsverzoeken van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] afgewezen.
Bij tussenvonnis van 29 september 2016 is wederom een comparitie van partijen in beide bovengenoemde procedures bepaald. De comparitie van partijen heeft op 22 november 2016 plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens hebben verzoeker, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] nog schriftelijke stukken ingediend. De rechter heeft op 14 juli 2017 in beide procedures een tussenvonnis gewezen en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dezelfde bewijsopdracht gegeven. Bij afzonderlijke aktes hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] aangegeven een tweetal getuigen te willen horen. De rechter heeft het getuigenverhoor bepaald op 17 november 2017. Omdat de getuigen niet verschenen heeft de rechter een nieuwe datum bepaald voor het getuigenverhoor, te weten 26 februari 2018. De getuigen zijn toen opnieuw niet verschenen.
Bij brief van 2 maart 2018 heeft verzoeker een wrakingsverzoek tegen de rechter in beide bovengenoemde procedures ingediend.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de dossiers met zaaknummers 5205505 CV EXPL 16-27652 en 5205526 CV EXPL 16-27653, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van 26 februari 2018 van het (niet)-gehouden getuigenverhoor.
Verzoeker, de rechter, alsmede [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en hun gemachtigden, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 29 maart 2018 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker en de rechter zijn verschenen. Beiden hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Op 26 februari 2018 was er voor de tweede keer een enquête bepaald. Er zouden aan de zijde van gedaagden twee getuigen worden gehoord. Deze getuigen waren wederom niet ter zitting verschenen. De rechter heeft ter zitting aan de gemachtigden van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de gelegenheid geboden om een nieuwe zittingsdatum te bepalen met eventueel een bevel tot medebrenging van de getuigen. De gemachtigden van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben daarvan afgezien. De rechter heeft vervolgens bepaald dat er op 13 april 2018 vonnis zou worden gewezen. Nadat de zitting door de rechter was afgesloten heeft verzoeker de zittingszaal verlaten.
De volgende dag heeft verzoeker per e-mail het verzoek van de tegenpartij gekregen om opgave te doen van zijn verhinderdata. Naar aanleiding van een gesprek, dat kennelijk gevoerd is tussen de getuigen en de advocaten, en tussen de advocaten en de rechter, is na mijn vertrek alsnog besloten om wederom een enquête te houden.
Deze gang van zaken heeft trekken van partijdigheid, omdat er buiten aanwezigheid van mij als verzoeker, door de wederpartij overleg is gevoerd met de rechter en er toen een andere beslissing is genomen dan die de rechter in aanwezigheid van beide partijen had genomen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daartoe heeft de rechter - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De rechter heeft de zaak op 26 februari 2018 gesloten, omdat de getuigen wederom niet aanwezig waren en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] afzagen van een derde gelegenheid voor getuigenverhoor in combinatie met een bevel medebrenging. Nadat iedereen de zittingszaal had verlaten, kwam de gemachtigde van [naam gedaagde 2] na een halve minuut de zaal weer binnen met de mededeling dat de getuigen onderweg waren en in de file stonden. De rechter heeft samen met de griffier toen op internet gekeken en geconstateerd dat er inderdaad een file was in het centrum van Rotterdam. De rechter heeft toen aangegeven dat zij verzoeker weer binnen moesten roepen, maar dat bleek niet meer mogelijk. Verzoeker was al weg. De rechter wilde de getuigen toch horen. Hij heeft toen direct besloten om de getuigen alsnog te horen op een nieuw te bepalen tijdstip. De rechter geeft toe dat hij, alvorens die beslissing te nemen, aan verzoeker eerst had moeten voorleggen of deze hiermee kon instemmen.
Het is echter de vraag of deze gemaakte fout grond is voor wraking van de rechter. Het zijn twee bijzondere zaken waarin sprake is van vorderingen die bijna verjaard waren. Er is ook door gedaagden eerder om wraking van de rechter verzocht. De bewijsopdracht is bij gedaagden gelegd. De rechter behandelt deze zaken zorgvuldig, zoals in alle andere zaken. Er is geen sprake van vooringenomenheid van de rechter.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door een verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van een rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Van een subjectieve vooringenomenheid bij de rechter is niet gebleken.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
In het proces-verbaal van het (niet)-gehouden getuigenverhoor van 26 februari 2018 staat het volgende: “
Na het uitroepen van de zaak blijkt dat de getuigen, die zijn opgeroepen bij exploot, niet zijn verschenen. De gemachtigden van gedaagden maken geen gebruik van de mogelijkheid om een bevel tot medebrenging te vragen. Nadat de behandeling van de zaak is afgesloten en nadat partij [naam verzoeker] al is vertrokken delen de advocaten van gedaagden mee dat de getuigen telefonisch contact hebben gezocht omdat zij in de file zouden staan. Nu blijkt dat de getuigen toch bereid zijn te getuigen wensen de advocaten de getuigen toch nog een keer te horen. De kantonrechter bepaalt om die reden dat partijen binnen één week na heden verhinderdata kunnen doorgeven waarna toch nog een nieuwe datum voor een getuigenverhoor zal worden bepaald”.
De rechter heeft niet weersproken dat hij aan het eind van de zitting de dag heeft bepaald waarop hij uitspraak zal doen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 februari 2018 blijkt dat de rechter in afwezigheid van verzoeker en op verzoek van en in aanwezigheid van gedaagden is teruggekomen op zijn beslissing vonnis te wijzen en heeft besloten om in plaats daarvan gedaagden alsnog gelegenheid te bieden om de opgegeven getuigen te horen. De rechter heeft, voordat hij op zijn beslissing om vonnis te wijzen terugkwam, verzoeker niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over zijn voornemen dit te doen.
In de onderhavige procedures lag de bewijslast bij [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], en deze partijen wilden het bewijs leveren door het horen van getuigen. Vervolgens werd geen getuigenbewijs geleverd. Verzoeker kon er in deze situatie redelijkerwijs van uit gaan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de procedure zouden verliezen, en dat hij deze zou winnen. Hij is ook in die veronderstelling naar huis gegaan, omdat op de zitting van 26 februari 2018 was beslist dat vonnis zou worden gewezen. Verzoeker werd echter – zonder door de rechter in kennis te zijn gesteld c.q. te worden gehoord – vervolgens geconfronteerd met een gewijzigde beslissing die voor hem nadelig was en als in het voordeel van de gedaagden kan worden gezien. Gedaagden kregen immers nogmaals de gelegenheid om getuigen te doen horen, zodat gedaagden alsnog in de bewijsopdracht zouden kunnen slagen.
3.6
Door de beschreven gang van zaken is onvoldoende vermeden dat de schijn van partijdigheid kon ontstaan, en valt niet uit te sluiten dat de rechter bij verzoeker de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Bij dit oordeel is meegewogen dat verzoeker in persoon procedeert, terwijl [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ieder afzonderlijk worden bijgestaan door een gemachtigde.
3.7
De slotsom luidt dat het verzoek gegrond is en moet worden toegewezen.

4.De beslissing

- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. L.J. van Die.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Fiege, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en
mr. M. de Geus, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2018 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-