ECLI:NL:RBROT:2018:3123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
545453 / HA RK 18-184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. A.C. Rop, rechter in team bestuur 1. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet over voldoende deskundigheid beschikte om een inzageverzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) te behandelen. De verzoeker voerde aan dat de rechter tijdens de zitting blijk gaf van vooringenomenheid en onvoldoende inzicht had in de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde echter dat de aangevoerde omstandigheden geen aanwijzingen opleverden voor een vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de vraag of een rechter voldoende deskundig is, niet relevant is voor de beoordeling van een wrakingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die konden leiden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 545453 / HA RK 18-184
Beslissing van 28 maart 2018
op verzoek van
[naam verzoeker],
voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende aan de [gekozen woonplaats], ten kantore van zijn gemachtigde, [gemachtigde],
hierna: verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. A.C. Rop, rechter in team bestuur 1 van de rechtbank Rotterdam,
hierna: de rechter.

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank is in behandeling het door verzoeker ingestelde beroep van 31 augustus 2016 gericht tegen het besluit op bewaar van 25 juli 2016 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: verweerder). Daarbij is beslist op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 2 februari 2016 op een verzoek op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Bij fax van 1 oktober 2016 heeft verzoeker zijn gronden aangevuld. Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2018 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld op de enkelvoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 20 februari 2018 te Rotterdam. De rechter die het beroep op de zitting heeft behandeld is mr. A.C. Rop. Deze procedure draagt als kenmerk ROT 16/5877.
Bij brief van 21 februari 2018 heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven beroepsprocedure, waarin zich onder meer bevinden alle hiervoor genoemde processtukken. Verzoeker, de rechter, alsmede de verweerder, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren.
De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 26 februari 2018.
Ter zitting van 14 maart 2018, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, is de gemachtigde van verzoeker verschenen. Verzoeker, de rechter en verweerder zijn niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Het verzoek
2.1.1.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd:
“De procedure betreft een inzageverzoek op basis van artikel 35 Wbp. Een materiële invulling van dit inzagerecht is fundamenteel voor het functioneren van een
democratische rechtsstaat. Een noodzakelijke waarborg hiervoor is een ter zake deskundige en kritische rechtspraak.
Uit de uitlatingen en vragen ter zitting van de rechter is de indruk ontstaan dat het ontbreekt aan de noodzakelijke deskundigheid in het belang en de mogelijkheid dit recht daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Het ontbreekt niet alleen aan inzicht in de strekking van deze wet doch ook in de in de wet gebruikte termen.
Doorslaggevend voor de gevolgtrekking dat het de rechter aan inzicht in dit recht ontbreekt, is de dialoog die volgt op de opmerking van de gemachtigde van het college dat het verstrekken van een lijst met verwerkte persoonsgegevens, zonder mededeling of inzage te geven aan de inhoud daarvan, voldoende is om invulling te geven aan een op artikel 35 Wbp gebaseerd verzoek:
Pols: Nee, u mag ook een samenvatting van de inhoud geven. Dat is ook prima. Zonder het te verstrekken. Daarmee kan ook tegemoet gekomen worden. Ik kan toch geen gegevens
beoordelen als ik niet de in houd daarvan ken. Hoe kan ik dat dan beoordelen?
Rechter: maar als het u daarom gaat, is het dan nog wel een verzoek op grond van artikel 35 Wbp?
Deze uitlating geeft blijk van een vooringenomenheid tegenover het recht van een burger om kennis te nemen van door de overheid over hem verwerkte gegevens. Een en ander is voor verzoeker reden om aan de onafhankelijkheid van de rechter te twijfelen.”
2.1.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven:
In de onderhavige procedure heb ik gevraagd om een overzicht van de persoonsgegevens van verzoeker en overlegging van de betreffende stukken. Ik heb wel een overzicht gekregen, maar geen stukken. En als ik geen stukken krijg, wil ik graag inzage van de betreffende stukken.
Bij het verzoek op basis van artikel 35 Wbp hoef ik geen belang te stellen. Het is een recht dat de burger heeft. Tijdens de zitting kreeg ik de indruk dat de rechter de essentie van het recht niet begreep. Aan de vraagstelling merkte ik dat de rechter niet wist waar het om gaat. Ook waren er begrippen die de rechter niet begreep. Het ontbrak de rechter duidelijk aan kennis. Ik ben het eens met de stelling dat onafhankelijkheid niet afhangt van deskundigheid. Maar een rechter kan geen onbevooroordeeld oordeel geven zonder de juiste kennis. De bejegening van de rechter was overigens zeer vriendelijk. Dat was in orde.
De reden dat ik de rechter niet meteen heb gewraakt, heeft te maken met het feit dat ik hetgeen is voorgevallen op zitting eerst wilde bespreken met verzoeker, die niet op zitting aanwezig was.
2.2
De reactie van de rechter
2.2.1.
De rechter heeft bij brief van 26 februari 2018 te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust.
2.2.2.
Ter onderbouwing heeft de rechter het volgende aangevoerd:
Uit het verzoek maak ik op dat verzoeker mij onvoldoende deskundig acht ter zake van de
Wbp in het algemeen en ter zake van artikel 35 van die wet in het bijzonder. Het middel van wraking regardeert echter niet de rechterlijke deskundigheid maar de rechterlijke onpartijdigheid. Zelfs als ik onvoldoende deskundig zou zijn, wat ik bestrijd, betekent dat nog niet dat ik niet onpartijdig ben.
Mijn in het verzoek in cursief weergegeven vraag is gesteld in de context van een verkenning van de achtergrond van het geschil en de belangen die partijen nastreven. De vraag werd gesteld nadat ik van de gemachtigde begreep dat zijn cliënt verstrekking van de stukken wenste waarin zijn persoonsgegevens zijn verwerkt. Mogelijk heb ik dat niet goed begrepen. Hoe dat ook zij, uit de vraag blijkt niet van enige vooringenomenheid mijnerzijds. Partijen hebben op die vraag kunnen reageren en vervolgens zijn er nog andere onderwerpen aan bod gekomen voordat het onderzoek, na een laatste termijn voor partijen, is gesloten. Als voormelde vraag werkelijk van vooringenomenheid zou getuigen, valt niet in te zien waarom de gemachtigde van verzoeker niet, conform artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onmiddellijk ter zitting een wrakingsverzoek heeft
ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4.
In het kader van de beoordeling van een wrakingsverzoek is de vraag of sprake is van voldoende deskundigheid niet van belang. De eventuele afwezigheid van voldoende deskundigheid kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de betreffende rechter ook vooringenomen is. Verzoeker heeft uitsluitend argumenten aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat het deze rechter aan de noodzakelijke deskundigheid ontbreekt. Verzoeker heeft echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid.
3.5.
Het verzoek is dus ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beoordeling

De rechtbank:
-
wijst afhet verzoek tot wraking van mr. A.C. Rop.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mrs. M. Fiege en
L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2018 in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier.
Verzonden op:
aan:
- [naam verzoeker]
- mr. A.C. Rop
- Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam