ECLI:NL:RBROT:2018:3122
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. de Gans
- M.G.L. de Vette
- I.S. Vreken-Westra
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van het WIA-dagloon en referteperiode
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als glaszetter/kassenbouwer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had zich op 18 maart 2015 ziekgemeld en op 15 december 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het UWV kende hem een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) toe met een dagloon van € 103,78, gebaseerd op de referteperiode van 12 juni 2014 tot 23 februari 2015. Eiser betwistte de hoogte van dit dagloon en stelde dat de referteperiode van 1 januari 2015 tot en met 25 januari 2015 had moeten gelden, wat zou resulteren in een dagloon van € 145,82.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV de referteperiode correct had vastgesteld en dat de berekening van het dagloon in overeenstemming was met de geldende regelgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen onjuistheden waren in de berekening van het dagloon en dat de door eiser overgelegde brief van het administratiekantoor niet kon leiden tot een andere conclusie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.