ECLI:NL:RBROT:2018:3117

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
546544 / HA RK 18-242
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.G.L. de Vette, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 8 februari 2018, terwijl de verzoeker op 16 januari 2018 op de hoogte was gesteld van de zitting op 23 februari 2018. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker niet onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden tot wraking had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat verzoeker geen verklaring had gegeven voor de vertraging in het indienen van het verzoek. Hierdoor werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard.

De zaak betreft een cluster van negen zaken die op de zitting van 23 februari 2018 gepland stonden, waarbij de verzoeker stelde dat de vereiste dossiers niet compleet waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen andere uitlatingen of gedragingen van de rechter waren die aanleiding hadden kunnen geven voor het indienen van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking van de rechter. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 546544 / HA RK 18-242
Beslissing van 12 april 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.G.L. de Vette, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur I (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van 16 januari 2018 is verzoeker uitgenodigd voor de zitting van 23 februari 2018 waarop een negental zaken van verzoeker tegen het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V (rechtsopvolger van het Zorginstituut Nederland, hierna te noemen: CAK) als cluster gepland staan voor een behandeling door de rechter. Verzoeker is op de zitting niet verschenen. De zitting heeft op 23 februari 2018 plaats gevonden.
Ter gelegenheid van het schrijven van de uitspraken in die negen zaken, na afloop van genoemde zitting, heeft de rechter pas kennis genomen van de brief van 8 februari 2018 van verzoeker. In deze brief heeft verzoeker aangekondigd de rechter bij voorbaat te wraken als de op 23 februari 2018 geplande zitting doorgaat.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de dossiers met zaaknummers:
- ROT 16/2829, ROT 16/2830, ROT 16/3056, ROT 16/3428, ROT 16/3947,
ROT 17/3059, ROT 17/3337, ROT 17/3338, ROT 17/3339;
- de brieven van verzoeker van 11 en 20 maart 2018.
Verzoeker, de rechter, alsmede het CAK, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren.
De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 maart 2018.
Ter zitting van 29 maart 2018 is het wrakingsverzoek behandeld. De rechter was daarbij niet aanwezig, zoals al aangekondigd in haar schriftelijke reactie. Verzoeker is zonder
bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De rechtbank behandelt de zaken op basis van de onjuiste en ongefundeerde voorstelling van zaken achteraf van Zorginstituut Nederland /CAK/CJIB en bepaalt opnieuw een zitting alsof de daarvoor vereiste stukken er zijn, terwijl die ontbreken. De bewijslast ligt bij Zorginstituut Nederland en niet bij verzoeker. De rechtbank Rotterdam blijft bedoeld of onbedoeld ruimte bieden en verleent medewerking aan de schijnconstructie en schijnvertoning van Zorginstituut Nederland/CAK/CJIB. Verzoeker tekent hier fundamenteel verzet, protest en bezwaar tegen aan. De rechtbank dient de zaak terug te verwijzen naar Zorginstituut Nederland en haar duidelijk te maken dat zij eerst de vereiste stukken dient te overleggen. Aan de voorwaarden voor behandeling van de zaak en dus behandeling ter zitting is nog steeds niet voldaan. De werkelijke kwestie en het werkelijke oorspronkelijke dossier zijn door toedoen van Zorginstituut Nederland en de rechtspraak onbehandeld gebleven. Dit is in strijd met de grondrechten van verzoeker. De rechten van verzoeker zijn structureel geschonden en dat moet niet nog eens gebeuren. Verzoeker heeft recht op een eerlijk en zorgvuldig proces, een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang, waarin hij in staat wordt gesteld zijn zaak te verdedigen en te bepleiten, over het vereiste dossier dient te kunnen beschikken en zijn rechten moet kunnen uitoefenen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
In het wrakingsverzoek van 8 februari 2018 heeft verzoeker in totaal elf zaaknummers genoemd. De zaak 16/3056 betreft niet een zaak van verzoeker. De zaak 17/4962 betreft wel een zaak van verzoeker, maar deze stond niet gepland op de zitting van 23 februari 2018. De wrakingskamer heeft derhalve het wrakingsverzoek van 8 februari 2018 niet opgevat als een wraking tegen de rechter die de zaak 17/4962 in behandeling heeft, maar alleen tegen de negen geplande zaken op de zitting van 23 februari 2018. Bij brief van 14 maart 2018 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer aan verzoeker gevraagd of hij in de zaak 17/4962 ook een wrakingsverzoek wil doen. Verzoeker heeft bij brief van 20 maart 2018 gereageerd maar op die vraag geen antwoord gegeven.
Omdat het wrakingsverzoek zich met name richt op het doorgaan van de zitting van
23 februari 2018 wordt het verzoek opgevat als alleen te zijn gedaan in de zaken die op die zitting gepland stonden. De zaken 16/3056 en 17/4962 worden derhalve verder onbesproken gelaten.
3.2
De wrakingskamer zal hierna overgaan tot de beoordeling van het wrakingsverzoek van verzoeker in de negen zaken die op de zitting van 23 februari 2018 van de rechter waren gepland.
3.3
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond, aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht –
vereist.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.5
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de zaken op de zitting van 23 februari 2018 van de rechter zijn gepland, terwijl de vereiste dossiers nog niet compleet waren. De wrakingskamer gaat er van uit dat verzoeker tot die conclusie is gekomen toen hij de oproeping voor de mondelinge behandeling ontving. Immers is niet gebleken van (andere) uitlatingen, gedragingen en beslissingen van of namens de rechter in de periode tussen die oproeping en de indiening van het verzoek tot wraking, die aanleiding gegeven zouden kunnen hebben voor indiening van een verzoek tot wraking.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent, dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De oproepingsbrief, waarin de naam van de behandelend rechter en de zittingsdatum zijn vermeld, welke brief voor verzoeker kennelijk aanleiding vormde voor zijn verzoek tot wraking van de rechter, dateert immers van 16 januari 2018, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 8 februari 2018. Het pas indienen van het wrakingsverzoek op 8 februari 2018 kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten omstandigheden bekend zijn geworden”.
Nu verzoeker geen verklaring heeft gegeven waarom het zo lang heeft geduurd voordat hij zijn verzoek tot wraking heeft gedaan, is deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
3.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. M.G.L. de Vette.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Fiege, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en
mr. M. de Geus, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 april 2018 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-