ECLI:NL:RBROT:2018:3001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
15 april 2018
Zaaknummer
C/10/544192 / FT EA 18/218 en C/10/544195 / FT EA 18/220
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gedwongen schuldregeling en toelating tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling en de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan hun schuldeisers. Dit verzoek is gedaan in het kader van de Faillissementswet, artikel 287a. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers een schuld van in totaal € 185.234,51 hebben, verdeeld over 33 schuldeisers, waarvan twee preferente en 31 concurrente. De verzoekers hebben een regeling aangeboden waarbij zij 1,86% aan de preferente en 0,93% aan de concurrente schuldeisers zouden betalen.

Tijdens de zitting op 20 maart 2018 zijn de verzoekers en enkele schuldeisers gehoord. De meerderheid van de schuldeisers heeft ingestemd met de regeling, maar enkele belangrijke schuldeisers, waaronder [naam 3], ICMA, [naam 4], Damlaan en de Gemeente Den Haag, hebben geweigerd in te stemmen. De rechtbank heeft de belangen van deze weigerende schuldeisers afgewogen tegen die van de verzoekers. De rechtbank concludeert dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de regeling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de verduistering van auto’s door de verzoeker en het niet voldoen aan huurverplichtingen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de aangeboden regeling afgewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de overige weigerende schuldeisers niet gedwongen kunnen worden om in te stemmen met de regeling, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldeisers om hun belangen te beschermen en de verantwoordelijkheden van de verzoekers in het kader van hun financiële verplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers] uitspraakdatum: 30 maart 2018 (vervroegd)
in de zaak van:
[naam 1] en [naam 2],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 februari 2018, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een vijftal schuldeisers, te weten:
  • “ [naam 3] ;
  • ICMA 3A B.V. (hierna: ICMA);
  • [naam 4] , vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso (hierna: [naam 4] );
  • Damlaan Advocaten (hierna: Damlaan);
  • Gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso (hierna Gemeente Den Haag);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso heeft namens [naam 4] voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 20 maart 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [naam 5] , werkzaam bij Stroomopwaarts MVS (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 6] , eigenaar van [naam 3] ;
  • de heer [naam 7] , tolk en vriend van verzoekers;
  • mevrouw [naam 8] , dochter van verzoekers.
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift drieëndertig schuldeisers, waarvan twee preferente en éénendertig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 185.234,51 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 14 september 2017 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,86 % aan de preferente schuldeisers en 0,93% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van hun Participatiewet-uitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels door hun budgetbeheerder voldaan.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met twee andere partijen/personen een huurcontract heeft getekend voor vier auto’s van [naam 4] . Deze auto’s zouden worden gebruikt voor een bouwonderneming in België. Verzoeker stelt dat de andere partijen drie auto’s hebben verduisterd. Volgens verzoeker blijkt uit een uitspraak van een Belgische rechter dat verzoeker ten aanzien van misstanden bij deze onderneming geen verwijt kan worden gemaakt. De andere personen zijn volgens verzoeker niet traceerbaar nu één persoon zelfmoord heeft gepleegd en de andere persoon in het buitenland zou verblijven.
Voorts hebben verzoekers ter terechtzitting verklaard dat hun onderneming, een shoarmazaak in Den Haag, met diverse problemen te kampen heeft gehad wat niet aan verzoekers te verwijten was. De omzet ging naar beneden, omdat er regelmatig ongeregeldheden plaatsvonden.
Schuldhulpverlening heeft ter terechtzitting verklaard dat er een levensverzekering van
€ 10.000,- is afgekocht. Het bedrag staat op de beheerrekening en is gereserveerd voor de schuldeisers. Dit bedrag is niet meegenomen in het aanbiedingspercentage aan de schuldeisers.
Achtentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam 3] , ICMA, [naam 4] , Damlaan en Gemeente Den Haag stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van € 32.782,51 op verzoekers, welke 17,71% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

De heer [naam 6] heeft ter terechtzitting verklaard met geen enkel voorstel akkoord te gaan. De heer [naam 6] heeft gesteld dat hij voor ruim € 2.000,- apparatuur heeft geleverd en reparaties uitgevoerd. De heer [naam 6] heeft een eenmanszaak en heeft niet overal een “potje” voor. Het aangeboden percentage staat gelijk aan de vergoeding van de parkeerkosten, aldus de heer [naam 6] .
In zijn verweerschrift heeft de gemachtigde van [naam 4] gesteld dat er vier auto’s aan verzoeker zijn verhuurd. Voor deze auto’s zou maandelijks € 2.250,- afgelost worden, totdat het totaalbedrag ad € 20.000,- zou worden betaald. Na de laatste betaling zou de eigendom van deze vier auto’s overgaan op verzoeker. Verzoeker heeft nagelaten de huurpenningen te voldoen. Dat was voor [naam 4] een financiële strop, omdat [naam 4] een eenmanszaak betreft. Hoewel het niet betalen van de huurpenningen voor [naam 4] verschrikkelijk is, is het voor [naam 4] helemaal een strop geweest dat verzoeker drie van de vier auto’s heeft doorverkocht aan andere partijen. De drie auto’s zijn door verzoeker verduisterd. De vierde auto is door [naam 4] teruggevonden. [naam 4] zal aangifte doen nu drie auto’s zijn geheeld door verzoeker. [naam 4] krijgt een bedrag van € 194,84 aangeboden. Hiertegenover staat dat [naam 4] een drietal auto’s armer is, hetgeen verzoeker aan te rekenen is. Gelet op de gang van zaken acht [naam 4] het gedane voorstel van zijn vordering niet reëel. Verzoeker is nota bene een drietal auto’s rijker. Het doorverkopen van de auto’s is rechtens niet toegestaan, omdat verzoeker niet de eigenaar was. Het had op zijn minst proper geweest de opbrengst van de verkoop van de auto’s aan [naam 4] te betalen. Gelet op de gang van zaken kan [naam 4] niet akkoord gaan met het gedane voorstel. [naam 4] verzoekt de vordering van verzoeker af te wijzen, aldus de gemachtigde van [naam 4] .
In de contacten met schuldhulpverlening heeft ICMA te kennen gegeven dat de preferente vorderingen grotendeels ambtshalve zijn opgelegd. Daarnaast staat volgens ICMA het voorstel niet in verhouding tot de hoogte van de vordering van ICMA.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben ICMA, [naam 4] , Damlaan en Gemeente Den Haag geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam 3] , ICMA, [naam 4] , Damlaan en Gemeente Den Haag bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam 3] , ICMA, [naam 4] , Damlaan en Gemeente Den Haag in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker heeft een bindend contract met [naam 4] ondertekend en nimmer de huurpenningen voldaan. Daarnaast zijn drie van de vier auto’s verduisterd en geheeld. Verzoeker heeft dit ter terechtzitting niet betwist. Verzoeker heeft ter terechtzitting wel verklaard dat hij niets te maken heeft met de verduistering en heling van de auto’s. Ook als dat juist zou zijn doet dat er niet aan af dat verzoeker in zijn relatie tot [naam 4] wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verduistering en heling van de auto’s nu hij het huurcontract mede heeft ondertekend en zich in die zin jegens [naam 4] (samen met twee anderen) mede heeft verbonden de auto’s terug te geven als de huurpenningen niet werden voldaan. Als die verbintenis vervolgens niet wordt nagekomen door het plegen van een strafbaar feit is redelijkerwijs voorstelbaar dat het voor [naam 4] niet opgebracht kan worden in te stemmen met een minnelijke regeling, óók als juist zou zijn dat verzoeker niet feitelijk betrokken is geweest bij de verduistering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam 4] in alle redelijkheid het aangeboden schuldregeling kan en mag weigeren.
Hier staat overigens tegenover dat het belang van verzoekers niet onevenredig wordt geschaad door de weigering, nu zij ook een schuldenvrije toekomst kunnen realiseren door de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het financiële voordeel van een minnelijke regeling (namelijk dat geen bewindvoerderssalaris hoeft te worden betaald) is gelet op het voorgaande daarbij in dit geval geen doorslaggevende factor. Het betreft overigens ten opzichte van de totale schuldenlast een betrekkelijk gering bedrag.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [naam 4] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek om [naam 4] te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de belangen van [naam 4] zwaarder wegen als weigerende schuldeiser dan die van verzoekers en bepaald heeft dat de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt afgewezen kunnen de overige weigerende schuldeisers, te weten [naam 3] , ICMA, Damlaan en Gemeente Den Haag reeds op die grond niet gedwongen worden in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.