In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling en de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan hun schuldeisers. Dit verzoek is gedaan in het kader van de Faillissementswet, artikel 287a. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers een schuld van in totaal € 185.234,51 hebben, verdeeld over 33 schuldeisers, waarvan twee preferente en 31 concurrente. De verzoekers hebben een regeling aangeboden waarbij zij 1,86% aan de preferente en 0,93% aan de concurrente schuldeisers zouden betalen.
Tijdens de zitting op 20 maart 2018 zijn de verzoekers en enkele schuldeisers gehoord. De meerderheid van de schuldeisers heeft ingestemd met de regeling, maar enkele belangrijke schuldeisers, waaronder [naam 3], ICMA, [naam 4], Damlaan en de Gemeente Den Haag, hebben geweigerd in te stemmen. De rechtbank heeft de belangen van deze weigerende schuldeisers afgewogen tegen die van de verzoekers. De rechtbank concludeert dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met de regeling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de verduistering van auto’s door de verzoeker en het niet voldoen aan huurverplichtingen.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de aangeboden regeling afgewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de overige weigerende schuldeisers niet gedwongen kunnen worden om in te stemmen met de regeling, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldeisers om hun belangen te beschermen en de verantwoordelijkheden van de verzoekers in het kader van hun financiële verplichtingen.