ECLI:NL:RBROT:2018:3000
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 12 januari 2016 was uitgesproken, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling verzocht. De rechtbank heeft op 19 maart 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 13 maart 2018, waar zowel verzoekster als de curator zijn gehoord. De curator had in een eerder faxbericht van 11 december 2017 negatief geadviseerd over het verzoek, maar kon niet uitsluiten dat de psychische gesteldheid van verzoekster een rol speelde.
De rechtbank heeft beoordeeld of verzoekster een beroep kan doen op artikel 15b van de Faillissementswet (Fw). Dit artikel stelt dat de gefailleerde niet-ontvankelijk kan worden verklaard als zij niet tijdig een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend door omstandigheden die haar niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op correcte wijze is opgeroepen voor de behandeling van het faillissementsverzoek en dat zij geen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend voordat zij failliet werd verklaard.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat verzoekster niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend door omstandigheden die haar niet kunnen worden toegerekend. Daarom heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster kan zich na afwikkeling van het faillissement opnieuw tot de gemeente wenden voor schuldhulpverlening en eventueel een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling indienen.