ECLI:NL:RBROT:2018:3000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
15 april 2018
Zaaknummer
RK 15.474
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 12 januari 2016 was uitgesproken, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling verzocht. De rechtbank heeft op 19 maart 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 13 maart 2018, waar zowel verzoekster als de curator zijn gehoord. De curator had in een eerder faxbericht van 11 december 2017 negatief geadviseerd over het verzoek, maar kon niet uitsluiten dat de psychische gesteldheid van verzoekster een rol speelde.

De rechtbank heeft beoordeeld of verzoekster een beroep kan doen op artikel 15b van de Faillissementswet (Fw). Dit artikel stelt dat de gefailleerde niet-ontvankelijk kan worden verklaard als zij niet tijdig een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend door omstandigheden die haar niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op correcte wijze is opgeroepen voor de behandeling van het faillissementsverzoek en dat zij geen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend voordat zij failliet werd verklaard.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat verzoekster niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend door omstandigheden die haar niet kunnen worden toegerekend. Daarom heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster kan zich na afwikkeling van het faillissement opnieuw tot de gemeente wenden voor schuldhulpverlening en eventueel een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 maart 2018
[naam]
[adres]
[woonplaats]
verzoekster,
curator: mr. J.M. van der Wulp.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op 12 januari 2016 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoekster en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 13 maart 2018.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bij faxbericht van 11 december 2017 heeft de curator geadviseerd ten aanzien van het verzoek. De curator heeft in zijn bericht een aantal argumenten uiteengezet die leiden tot een negatief advies. De curator heeft echter ook opgemerkt dat hij niet kan beoordelen of dit eventueel het gevolg zou kunnen zijn van de psychische gesteldheid van verzoekster.
Verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij ten tijde van het uitspreken van het faillissement afhankelijk was van haar toenmalige partner. Haar partner deed de administratie en nam haar alles uit handen. Verzoekster geeft aan dat zij niet meer weet of zij voorafgaand aan het faillissement bij schuldhulpverlening is geweest.

3.De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens haar toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de griffier op 10 augustus 2015 de brief zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw per gewone en aangetekende post heeft verzonden naar het adres, zoals is vermeld op het bij het faillissementsverzoek gevoegde uittreksel van de Basisregistratie Personen. In deze brief heeft de griffier verzoekster erop gewezen dat zij zolang zij niet failliet is verklaard, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 Fw kan indienen.
Uit de “Detailpagina zending” blijkt dat de aangetekende brief op 11 augustus 2015 bij het bovenbedoelde adres is afgeleverd. Verzoekster is voorts op 8 september 2015, vergezeld van haar toenmalige partner, in raadkamer gehoord, waarna de behandeling van het faillissementsrekest is aangehouden tot 12 januari 2016 om verzoekster de gelegenheid te geven haar WSNP-traject bij schuldhulpverlening af te maken. De nieuwe zittingsdatum is op
8 september 2015 ter zitting aangezegd. Op 12 januari 2016 is verzoekster niet in raadkamer verschenen. Evenmin is door haar een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de rechtbank verzoekster op correcte wijze heeft opgeroepen voor de behandeling van het tegen haar gerichte faillissementsverzoek en daarbij in kennis is gesteld van de mogelijkheid om – zolang zij niet failliet is verklaard – een schuldsaneringsverzoek in te dienen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verzoekster voordat zij failliet werd verklaard geen verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 284 Fw heeft ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat in het onderhavige geval omstandigheden zijn die tot het oordeel leiden dat het niet aan verzoekster toe te rekenen is dat zij niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verzoekster voorafgaand aan de zitting van
8 september 2015 uitdrukkelijk heeft verzocht om uitstel voor het inmiddels, per 18 augustus 2015 ingezette, WSNP-traject, onder overlegging van het besluit van de gemeente Goeree-Overflakkee, dat aan verzoekster schuldhulpverlening wordt aangeboden.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn van artikel 3, eerste lid, Fw, zodat verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek tot opheffing van haar faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit alles laat onverlet dat verzoekster zich na afwikkeling van het faillissement opnieuw tot de gemeente kan wenden met een verzoek om schuldhulp te verlenen. Zo nodig kan verzoekster daarna een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling indienen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. S. Verberne, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.