ECLI:NL:RBROT:2018:2987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4647
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van tegemoetkoming scholieren na administratieve vergissing van school

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van € 338,54 aan te veel ontvangen tegemoetkoming scholieren door de minister. De eiser was ten onrechte door zijn school uitgeschreven, waardoor hij geen recht meer had op de tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid geen gebruik had kunnen maken van zijn herzieningsbevoegdheid, aangezien de vroegtijdige uitschrijving van de eiser het gevolg was van een administratieve vergissing van de school. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde het primaire besluit, waardoor de eiser recht had op de tegemoetkoming. Tevens werd bepaald dat de minister het door de eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

wettelijk vertegenwoordiger: [naam 1] , de moeder van eiser,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigden: mr. A. Jansen en [naam 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van
€ 338,54 aan te veel ontvangen tegemoetkoming scholieren van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 23 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiser heeft de wettelijk vertegenwoordiger tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser vanaf
25 oktober 2016 niet ingeschreven stond bij een school voor voortgezet onderwijs in Nederland. Eiser heeft daarom per november 2016 geen recht meer op een tegemoetkoming scholieren.
2. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij het niet eerlijk vindt dat hij in november en december 2016 geen recht zou hebben op een tegemoetkoming. Eiser genoot tot
31 december 2016 speciaal onderwijs op VSO De Hoge Brug in Rotterdam. Na een succesvolle stage gaf de HEMA aan eiser een contract aan te willen bieden. In eerste instantie was de streefdatum 1 november 2016. In oktober 2016 bleek dat dit niet haalbaar was en is als startdatum 1 januari 2017 vastgesteld. De school van eiser had hem echter al op 25 oktober 2016 uitgeschreven. Dit heeft eiser ook bij de school aangekaart, maar de school stelt dat zij dit niet meer kunnen rechtzetten. Eiser is in januari 2017 digitaal uitgeschreven door zijn ouders, met als einddatum 1 januari 2017. Via het primaire besluit begrepen zij echter dat eiser al op 25 oktober 2016 door zijn school was uitgeschreven.
3. Op grond van artikel 2.9 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) kan een scholier in aanmerking komen voor een tegemoetkoming die is ingeschreven aan een school genoemd in sub a, b, c, of d.
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, onder c van de Wtos kan verweerder een beschikking herzien waarbij te veel of te weinig tegemoetkoming is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
Op grond van artikel 7.3, eerste lid, van de Wtos, wordt, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de tegemoetkoming dat teveel is uitbetaald, door de aanvrager terugbetaald of met hem verrekend.
4. Niet in geschil is dat eiser vanaf 25 oktober 2016 niet meer stond ingeschreven. Voorts is niet in geschil dat eiser door de school abusievelijk te vroeg is uitgeschreven. Dit is door de school bevestigd in het e-mailbericht van 30 juni 2017 waarin zij eveneens heeft aangegeven dat eiser in de maanden november en december 2016 nog gewoon als leerling is begeleid.
5. Uit artikel 7.1, tweede lid, van de Wtos volgt dat verweerder een beschikking waarbij te veel tegemoetkoming is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens kan herzien. Hij is daartoe dus niet verplicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn herzieningsbevoegdheid, nu het evident is dat eiser als gevolg van een administratieve vergissing van zijn school te vroeg was uitgeschreven. Dat de school – naar zij in de e-mail van 30 juni 2017 heeft gesteld – deze administratieve vergissing niet meer kan herstellen, dient naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van eiser te komen.
6. Het vorenstaande betekent dat het beroep gegrond is, nu verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Miltenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.