ECLI:NL:RBROT:2018:2965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
10/660414-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met geweld in Rotterdam

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en diefstal. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 mei 2017, waarbij de aangever, [naam slachtoffer], door twee mannen werd gedwongen om zijn pinpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een ander, geweld heeft gebruikt en de aangever heeft bedreigd. De aangever werd geslagen en onder druk gezet om zijn pinpas af te geven. Na de afpersing is er met de pinpas van de aangever een bedrag van 250 euro opgenomen bij een geldautomaat in de nabijheid van de plaats delict. De verdachte werd herkend door vier verbalisanten op basis van camerabeelden van de pinautomaat. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor zowel afpersing als diefstal. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en verplichtingen tot behandeling. De rechtbank volgde de eis van de officier van justitie en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660414-17
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden de meldplicht, de verplichting tot ambulante behandeling en een inspanningsverplichting tot het nakomen van afspraken die nodig zijn om een inkomen te realiseren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard op grond van de inhoud van het dossier.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet is geïdentificeerd als één van de daders van het onder 1 ten laste gelegde. Zijn eventuele betrokkenheid bij dit feit is slechts gebaseerd op de screenshots die zijn gemaakt bij de pinautomaat van de bank waar met de weggenomen pinpas van de aangever is gepind. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat aan de verklaring van de getuige [naam getuige] geen bewijswaarde moet worden toegekend omdat de getuige pas vier maanden na het incident is gehoord en er in de tussentijd voldoende tijd is geweest om haar verklaring te kunnen afstemmen met de verklaring van de aangever. Bij een bewijsuitsluiting van deze verklaring komt de verklaring van de aangever op zich te staan en is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van feit 1.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is aangevoerd dat de verdachte zichzelf niet herkent op de screenshots/stills van de camerabeelden die zijn gemaakt tijdens het pinnen met de van diefstal afkomstige pinpas van de aangever [naam slachtoffer] . De verdachte is weliswaar door meerdere verbalisanten herkend van deze screenshots/stills, maar ook verbalisanten kunnen zich vergissen. De verdachte dient, bij gebrek aan overtuigend bewijs, ook van het onder 2 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier is het volgende gebleken.
De aangifte
Op 8 mei 2017 is de aangever [naam slachtoffer] op de [plaats delict ] te Rotterdam door twee mannen gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas en de daarbij behorende pincode.Tegen aangever werd geweld gebruikt en hij werd met woorden bedreigd. De aangever heeft verklaard dat hij omstreeks 00:00 uur die nacht op de [plaats delict ] liep en dat hij werd aangesproken door twee mannen. Zij kwamen naar hem toe en zijn dicht bij hem gaan staan. De mannen hebben tegen zijn lichaam geduwd. Een van de mannen heeft hem met een vuist meerdere malen in het gezicht geslagen. De andere man heeft bij de aangever de indruk gewekt dat hij een wapen onder zijn jas had zitten. Ook door deze man is de aangever in het gezicht geslagen. De aangever moest zijn pinpas en zijn pincode afgeven. Een van de mannen is met de pinpas weggelopen om te gaan pinnen en de andere man is bij de aangever gebleven. Tijdens het pinnen hielden de daders contact met elkaar. Blijkens het dossier is van de rekening van de aangever een geldbedrag van 250 euro opgenomen door een pintransactie op 8 mei 2017 omstreeks 00:08 uur bij de Rabobank op de [straatnaam 1] te Rotterdam. Deze pinautomaat bevindt zich in de directe omgeving van de [plaats delict ] . De aangever heeft een signalement gegeven van de daders. Hij heeft verklaard dat beiden een donker gekleurde jas met een capuchon droegen. Als gevolg van de klappen die hij van de daders heeft gehad, heeft de aangever in elk geval nog enige tijd oorsuizen en gehooruitval gehad.
De verklaring van de getuige
De getuige [naam getuige] , de vriendin van de aangever, heeft verklaard dat zij op 8 mei 2017 op de [plaats delict ] fietste om zich bij haar vriend [naam slachtoffer] te voegen. Zij hoorde een soort ruzie. Toen zij keek zag zij de aangever staan met twee jongens. Zij zag dat hij werd geduwd door een van de jongens en dat beiden intimiderend voor [naam slachtoffer] stonden terwijl zij op een dreigende toon tegen hem spraken. De getuige heeft gehoord dat er iets werd gezegd over geld en een pinpas. [naam slachtoffer] schreeuwde tegen haar dat zij moest doorfietsen en op het moment dat zij weg fietste zag zij dat [naam slachtoffer] door een van de daders met de vuist in het gezicht werd. Beide daders waren donker gekleed en hadden hun capuchon op. Zij heeft de daders niet in het gelaat gezien.
Bewijsuitsluiting
Deze verklaring van de getuige omtrent het signalement van beide daders en van het door hen gebezigde geweld past in hoofdlijnen op hetgeen de aangever hierover heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van de getuige niet voor het bewijs te bezigen. Uit niets blijkt dat er sprake is van een afgestemd verhaal. De inhoud van de verklaring van de getuige past bij iemand die de gebeurtenis van enige afstand heeft gezien. Het verweer tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.
Dader van de afpersing pint geld
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat er zeer kort nadat [naam slachtoffer] op de [plaats delict ] is gedwongen tot afgifte van zijn pinpas en pincode, een geldbedrag van 250 euro is opgenomen bij de Rabobank op de [straatnaam 1] te Rotterdam. Gezien de omstandigheid dat zeer kort en in de onmiddellijke omgeving na deze afpersing is gepind met de pinpas van het slachtoffer van die afpersing, kan het niet anders zijn dan dat het geld is gepind door een van de daders van die afpersing.
Is de verdachte ook de dader?
Op last van de officier van justitie zijn de camerabeelden van de Rabobank gevorderd. Op de zitting van 22 februari 2018 is een screenshot getoond van deze camerabeelden van de pinpasopname. Hierop is een manspersoon te zien met een capuchon op. Als bijschrift bij de foto's staat de datum 08 mei 2017 en als tijdstip 00:08:11 uur. Op deze beelden is de verdachte door vier verbalisanten afzonderlijk herkend. Zij hebben allen hun bevindingen gerelateerd in een proces-verbaal. Daarin geven zij concreet aan op grond waarvan zij de verdachte kennen en aan welke gezichtskenmerken zij hem herkennen, zoals de stand van zijn wenkbrauwen, brede neusgaten en de lijnen van zijn gezichtsbeharing. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die processen-verbaal. Ook de eigen waarneming van de rechtbank van de op de zitting getoonde beelden sluit aan bij de waarneming van de verbalisanten. Er is een opvallende gelijkenis tussen verdachte en de man op de beelden. Hiermee is komen vast te staan dat de verdachte de persoon is die op 8 mei 2017 om 00:08:11 uur heeft gepind met van de pinpas van aangever.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 08 mei 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander ,
op de openbare weg, te weten de [plaats delict ] ,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een pinpas en bijbehorende pincode, welk geweld en welke
bedreiging met geweld bestonden uit het
- met zijn tweeën dicht bij die [naam slachtoffer] gaan staan en
- tegen die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, zeggen van de woorden "We
gaan Hollanders pakken" en "Dan kleden wij je uit" en" Als het niet
klopt, dan doen we je wat" en" We gaan je in je kont neuken" en "Ik ga
je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- te duwen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en
- met kracht slaan tegen het oor en kaak, althans
het hoofd, en tegen de schouder en tegen de kaak van die
[naam slachtoffer] en
- geven van een klap op zijn, medeverdachtes, eigen borst en daarbij tegen die
[naam slachtoffer] zeggen van de woorden "Ik heb hier iets", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking en
- trekken aan de arm van die [naam slachtoffer] ;
2.
hij op 08 mei 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
250 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer] , zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen 250 euro onder zijn bereik had gebracht door middel
van een valse sleutel, te weten het halen van genoemd geldbedrag uit een
geldautomaat met een ontvreemde bankpas en de daarbij horende ontvreemde
pincode.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

2. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander, op de openbare weg, het [naam slachtoffer] gedwongen tot de afgifte van zijn pinpas en de daarbij behorende pincode. Zowel de verdachte als zijn mededader hebben het slachtoffer geslagen en bedreigd. Het slachtoffer is in het gezicht en op de schouder geslagen. Ook is hij aan een arm getrokken. Bij het slachtoffer is de indruk gewekt dat één van de daders een wapen onder zijn jas had. Door deze gedragingen is het slachtoffer gedwongen tot afgifte van zijn pinpas en pincode.
Een dergelijk gewelddadig, intimiderend en brutaal feit, gepleegd op de openbare weg, is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid. Niet alleen bij het slachtoffer, en bij zijn vriendin die getuige is geweest van deze brutale straatroof, maar ook bij mensen in het algemeen die direct of indirect geconfronteerd worden met dit soort feiten.
Vervolgens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag door met de pinpas en pincode van het slachtoffer € 250,- bij een geldautomaat op te nemen.
De verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die dit voor het slachtoffer had. De verdachte heeft zich alleen laten leiden door geldelijk gewin voor hem en zijn mededader.
Dit alles, maar ook de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid blijkt te willen nemen voor zijn handelen, neemt de rechtbank de verdachte ook zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensmisdrijven.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
Op alle levensgebieden is sprake van een forse problematiek. De verdachte heeft nooit een (legaal) inkomen gehad. Hij heeft geen werkervaring en zijn opleidingsachtergrond beperkt zich tot een vmbo opleiding (beroepsgericht). Alcoholgebruik heeft meermaals tot justitiële contacten geleid. De verdachte heeft tot nu toe op geen enkele wijze verantwoording genomen om zaken in zijn leven te veranderen. Hij heeft zich niet gehouden aan de afspraken met de reclassering tijdens eerdere toezichten en hij is afspraken met andere instanties niet nagekomen. Op basis van de justitiële voorgeschiedenis zijn er veel zorgen omtrent de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte. De problematiek speelt reeds langdurig en vanaf jonge leeftijd. Er lijkt mogelijk sprake van cognitieve problematiek bij de verdachte. Het lijkt wenselijk dat er onderzoek wordt gedaan hiernaar terwijl daarnaast de persoonlijkheidsontwikkeling en gewetensontwikkeling wordt onderzocht. De haalbaarheid van een dergelijk onderzoek is vanwege de houding van de verdachte in het algemeen discutabel. Het advies om aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen is een overweging geweest, maar gelet op het voorgaande en het voortdurende risico voor de maatschappij, wil de reclassering nog een poging wagen om de verdachte te begeleiden. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen Hierbij wordt oplegging van de bijzondere voorwaarden van meldplicht, behandelverplichting – ambulante behandeling, andere voorwaarden het gedrag betreffende geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die, uitgaande van de oriëntatiepunten voor straftoemeting, in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft aanvankelijk overwogen om, ter bescherming van de maatschappij en ter duidelijke afstraffing, aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur op te leggen, een straf hoger dan de eis van de officier van justitie. Gelet op de inhoud van de rapportage heeft de rechtbank uiteindelijk toch gekozen voor de door de officier van justitie geëiste straf.
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (grotendeels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Door de reclassering wordt een zorgelijk toekomstbeeld over de verdachte geschetst waarbij tevens is vermeld dat de verdachte inmiddels de negatieve “status van veelpleger” heeft. Desondanks is de reclassering bereid om een
allerlaatstepoging te wagen om de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden te begeleiden. De rechtbank zal, in lijn met de eis van de officier van justitie, het advies van de reclassering volgen en aan de verdachte een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er niet alleen toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, maar tevens om behandeling en begeleiding door de reclassering mogelijk te maken. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook de in het dictum nader omschreven bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 8 februari 2018.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd (onder meer) aan deze voorwaarden houdt. De rechtbank ziet in de ernst van de problemen van verdachte aanleiding tot het opleggen van een proeftijd van drie jaren. Wellicht zal de verdachte met oplegging van deze maximale proeftijd- als stok achter de deur - worden gestimuleerd om de voorwaarden dit keer wel na te komen.
De rechtbank acht het van belang om de verdachte ervan te doordringen dat, indien hij doorgaat in zijn afwijzing van hulp- en interventieaanbiedingen en hij weer delicten gaat plegen, er weinig anders op zal zitten dan verdachte door middel van een strenge, onvoorwaardelijke, gevangenisstraf voor langere tijd op te sluiten. Dit om er in dat geval voor te zorgen dat de samenleving voor langere tijd geen last zal hebben van de criminele en ontwrichtende gedragingen van de verdachte. Uiteindelijk is het vanaf nu aan verdachte zelf om een keuze te maken of hij zijn leven een andere wending wenst te geven en dus de hem in het kader van de bijzondere voorwaarden geboden hulp en steun aan te nemen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland en zich binnen de proeftijd blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dit nodig acht;
2. de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft -voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde -, met name aan de nadere aanwijzingen en afspraken die verband houden met de bijzondere voorwaarden;
3. de veroordeelde moet, na aanmelding bij een forensische polikliniek zoals De Waag of soortgelijke instantie voor diagnostiek -en indien geïndiceerd behandeling - meewerken aan een onderzoek en een behandeling, mits die wordt voorgesteld, Hij dient dit onderzoek/deze behandeling te volgen en af te ronden;
4. de veroordeelde wordt verplicht zich in te spannen om afspraken na te komen die nodig zijn om een inkomen te realiseren;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en J. van Dort, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 mei 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op de openbare weg, te weten de [plaats delict ] en/of de [straatnaam 2] ,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een pinpas en bijbehorende pincode, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met zijn tweeën dicht bij die [naam slachtoffer] gaan staan en/of
- tegen die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, zeggen van de woorden "We
gaan Hollanders pakken" en/of "Dan kleden wij je uit" en/of "Als het niet
klopt, dan doen we je wat" en/of "We gaan je in je kont neuken" en/of "Ik ga
je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- te duwen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- met kracht stompen/slaan tegen het rechteroor en/of de rechterkaak, althans
het hoofd, en/of tegen de rechterschouder en/of tegen de linkerkaak van die
[naam slachtoffer] en/of
- geven van een klap op zijn, medeverdachtes, eigen borst en daarbij tegen die
[naam slachtoffer] zeggen van de woorden "Ik heb hier iets", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking en/of
- trekken aan de arm van die [naam slachtoffer] ;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 08 mei 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
250 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
die weg te nemen 250 euro onder hun/zijn bereik had(den) gebracht door middel
van een valse sleutel, te weten het halen van genoemd geldbedrag uit een
geldautomaat met een ontvreemde bankpas en de daarbij horende ontvreemde
pincode;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht