ECLI:NL:RBROT:2018:2938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
C/10/521721 / HA ZA 17-203
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis verdeling nalatenschap met bewijsopdracht inzake schenkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2018 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil over de verdeling van de nalatenschap van de vader van de broer en zus, die de enige erfgenamen zijn. De bewindvoerder, Zeker Financiële Zorgverlening B.V., heeft de vordering ingesteld om de verdeling van de nalatenschap nietig te verklaren en de omvang van de nalatenschap vast te stellen. De broer en zus hebben na het overlijden van hun vader bedragen van de bankrekeningen gepind en er zijn schenkingen gedaan, waarvan de bewindvoerder stelt dat deze niet zijn ingebracht in de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdeling van de nalatenschap nog niet heeft plaatsgevonden en dat de broer overbedeeld is. De rechtbank heeft de gedaagden opgedragen te bewijzen dat de vader schenkingen heeft gedaan en dat deze ten laste van de nalatenschap zijn uitgekeerd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn uitgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/521721 / HA ZA 17-203
Vonnis van 11 april 2018
in de zaak van
ZEKER FINANCIËLE ZORGVERLENING B.V., q.q.,
gevestigd te Almere,
in de hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [zus gedaagde sub 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.A. Schippers te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat voorheen mr. F.R. Brouwer te Amsterdam, thans geen advocaat.
Partijen zullen hierna de bewindvoerder en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de brief van 4 juli 2017 waarbij de comparitie is bepaald,
  • de akte overlegging producties van de bewindvoerder van 23 oktober 2017,
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2017.
1.2.
[zus gedaagde sub 1] heeft de dagvaarding uitgebracht. Na het uitbrengen van de dagvaarding, te weten op 21 september 2017, heeft de rechtbank Oost-Brabant [zus gedaagde sub 1] onder beschermingsbewind gesteld met benoeming van Zeker Financiële Zorgverlening B.V. als bewindvoerder. Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder heeft zich ter zitting door de voormalig advocaat van [zus gedaagde sub 1] laten vertegenwoordigen. De bewindvoerder heeft daarmee de procedure overgenomen en heeft als formele procespartij te gelden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde sub 1] (hierna: de broer) en [zus gedaagde sub 1] (hierna: de zus) zijn broer en zus.
2.2.
Op 14 februari 2015 is de vader van de broer en de zus (hierna: de vader) overleden.
2.3.
Op de nalatenschap van de vader is het wettelijk erfrecht van toepassing. De broer en de zus zijn de enige erfgenamen van de vader.
2.4.
De broer is gehuwd met [gedaagde sub 2] .
2.5.
De broer beschikte over de bankpas(sen) behorende bij de bankrekeningen van de vader en heeft na diens overlijden bedragen van de bankrekeningen gepind en overboekingen ten laste van deze bankrekeningen gedaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De bewindvoerder vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • de verdeling van de nalatenschap nietig te verklaren;
  • de omvang van de nalatenschap vast te stellen;
  • te bepalen dat uit de verdeling aan de bewindvoerder nog toekomt een bedrag van € 38.554,00 met rente;
  • [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van dat bedrag;
  • de broer te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 met rente;
  • [gedaagden] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van conservatoire beslagen.
3.2.
De bewindvoerder legt aan zijn vordering ten grondslag dat – indien de rechtbank van oordeel is dat verdeling van de nalatenschap al heeft plaatsgevonden – deze verdeling nietig dient te worden verklaard. De bewindvoerder stelt zich echter primair op het standpunt dat de nalatenschap ex artikel 3:185 BW nog moet worden verdeeld. Gelet op de omvang van de nalatenschap en hetgeen door de zus uit de nalatenschap is ontvangen, komt de bewindvoerder nog een bedrag van € 38.544,00 toe. [gedaagden] hadden feitelijk de toegang tot de nalatenschap zodat zij hoofdelijk dienen te worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast heeft de broer een bedrag van € 20.000,00 dat tot de nalatenschap behoort verzwegen c.q. verborgen gehouden voor de zus/de bewindvoerder, zodat de broer zijn aandeel hierin heeft verbeurd en dit aan de bewindvoerder toekomt. Tot slot stelt de bewindvoerder dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de zus door zich gelden uit de nalatenschap toe te eigenen.
3.3.
[gedaagden] voeren aan dat de verdeling reeds heeft plaatsgevonden. Er zijn schulden van de nalatenschap voldaan en er hebben schenkingen plaatsgevonden in opdracht van de vader. Ook zijn gelden uit de nalatenschap uitgekeerd aan de zus. Voorts voeren [gedaagden] aan dat de vorderingen van de bewindvoerder zijn verjaard.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • het beslag op de woning van [gedaagden] op te heffen;
  • de bewindvoerder te veroordelen het beslag op de woning te doen doorhalen, op straffe van een dwangsom;
  • het ten laste van [gedaagde sub 2] onder de Rabobank gelegde beslag op te heffen;
  • het ten laste van de broer onder Volksbank N.V. gelegde beslag op te heffen;
  • vaststelling van de verdeling op die wijze dat aan de broer € 39.225,40 toekomt;
  • veroordeling van ieder der deelgenoten om medewerking te verlenen aan de door de rechtbank bevolen verdeling op straffe van een dwangsom;
  • te bepalen dat het vonnis zo nodig in de plaats komt van de rechtshandeling(en) die de deelgenoten moeten verrichten om tot de bevolen verdeling te komen;
  • de bewindvoerder te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten, althans de proceskosten waaronder de nakosten en deurwaarderskosten.
3.5.
[gedaagden] stellen dat aan de beslagen geen vordering(en) ten grondslag liggen nu de verdeling van de nalatenschap reeds heeft plaatsgevonden. Aan de zus is uit de nalatenschap een bedrag van € 40.102,02 voldaan, waarmee een bedrag van € 876,62 te veel is uitgekeerd.
3.6.
De bewindvoerder betwist dat de verdeling heeft plaatsgevonden en voert aan dat de helft van de nalatenschap – minus hetgeen reeds aan de zus is betaald – aan hem dient te worden betaald.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid
4.1.
[gedaagden] stellen dat nu de bewindvoerder zich beroept op artikel 3:171 BW de vordering niet ontvankelijk is. Immers, op grond van dit artikel kunnen slechts rechtsvorderingen worden ingesteld jegens derden.
De vordering van de bewindvoerder is echter gebaseerd op artikel 3:185 BW zodat de stelling van [gedaagden] dat de bewindvoerder niet ontvankelijk is wordt gepasseerd.
in conventie en in reconventie
4.2.
Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, worden deze gezamenlijk behandeld. De vorderingen van partijen strekken tot en houden verband met de verdeling van de nalatenschap van de vader.
4.3.
Vaststaat dat beide partijen gerechtigd zijn tot de nalatenschap, ieder voor de helft.
verdeling?
4.4.
Partijen twisten over de vraag of de verdeling van de nalatenschap heeft plaatsgevonden. De bewindvoerder stelt dat geen verdeling heeft plaatsgevonden, er heeft slechts overleg plaatsgevonden op een moment dat de kosten die ten laste dienen te komen van de nalatenschap nog niet bekend waren. Er is echter op geen enkel moment een overzicht gemaakt van de nalatenschap en er is nooit overeenstemming bereikt over de verdeling. [gedaagden] voeren aan dat partijen wel degelijk afspraken met elkaar hebben gemaakt om tot een verdeling te komen en dat feitelijk ook is verdeeld, doordat over een weer bedragen zijn uitgekeerd en aankopen zijn gedaan ten laste van de nalatenschap.
4.5.
Vaststaat dat tussen [gedaagden] en de zus overleg is gevoerd over de (verdeling) van de nalatenschap en dat aan [gedaagden] en de zus bedragen zijn uitgekeerd die zijn opgenomen van bankrekeningen van de vader. Echter, uit deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een definitieve en volledige verdeling van de nalatenschap waarmee beide partijen akkoord zijn gegaan. Feiten waaruit dit wel kan volgen zijn niet gesteld, zodat de rechtbank concludeert dat de verdeling niet heeft plaatsgevonden. De vordering tot vernietiging van de verdeling zal derhalve worden afgewezen en de rechtbank zal overgaan tot het vaststellen van de verdeling.
verjaring
4.6.
[gedaagden] voeren aan dat de vordering van de zus ex artikel 3:195 lid 1 is verjaard. Artikel 3:195 lid 1 BW geeft de verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging van de verdeling. Nu in dit geval de nalatenschap niet is verdeeld en daarom de vordering tot vernietiging van de verdeling wordt afgewezen, is de vraag of die vordering is verjaard niet aan de orde.
omvang nalatenschap: roerende zaken
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de nalatenschap bestaat uit:
  • de inboedel;
  • een scooter;
  • een elektrische fiets;
  • een auto.
Ook is niet in geschil dat de waarde van de inboedel € 100,00 betrof, de waarde van de scooter € 2.000,00 en de waarde van de auto € 3.000,00.
Partijen twisten over de waarde van de elektrische fiets. Volgens de bewindvoerder bedraagt de waarde daarvan € 1.600,00 en volgens [gedaagden] € 500,00 – 800,00. Beide partijen hebben de waarde van de elektrische fiets niet onderbouwd. De rechtbank zal de waarde van de elektrische fiets (bij gebrek aan alternatieve aanknopingspunten) naar redelijkheid vaststellen op € 1.100,00.
De broer en de zus hebben de scooter, auto en elektrische fiets in onderling overleg verdeeld waarbij de scooter aan de zus is toegedeeld en de overige zaken aan de broer. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de broer is overbedeeld voor een bedrag van € 2.100,00. Partijen hebben niets gesteld over de verdeling van de (waarde van de) inboedel, zodat de waarde ervan zal worden betrokken bij de vaststelling van de verdere omvang van de nalatenschap.
omvang nalatenschap: gelden
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de nalatenschap daarnaast bestond uit een uitkering van Generali ter hoogte van € 1.361,00 en de saldi van een betaalrekening en een spaarrekening. Beide partijen hanteren als datum voor de waardering van de nalatenschap 26 januari 2015. De vader was toen in het ziekenhuis opgenomen en gesteld noch gebleken is dat hij na die datum nog uitgaven deed. De rechtbank neemt deze datum dan ook over. Partijen zijn het er over eens dat op 26 januari 2015 het saldo van de betaalrekening € 40.326,63 en het saldo van de spaarrekening € 79.690,56 bedroeg. De rechtbank stelt vast dat het totaal aan te verdelen gelden € 121.478,19 bedraagt (€ 40.326,63 + € 79.690,56 + € 1.361,00 + € 100,00 inboedel).
4.9.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat een aantal uitgaven uit de nalatenschap is voldaan en op de nalatenschap in mindering moeten worden gebracht, te weten:
- kosten begrafenis erflater, in totaal € 13.988,78;
- aanslag IB 2014 € 3.108,00;
- oplevering woning erflater € 1.885,00;
- kosten Livera 124,94;
- overige kosten erflater € 1.742,61.
Deze uitgaven zijn door [gedaagden] onderbouwd en door de bewindvoerder niet betwist. Het totaal van deze bedragen, te weten een bedrag van € 20.849,33 wordt derhalve als uitgaven ten laste van de nalatenschap worden aangemerkt.
De omvang van de nalatenschap bestaat derhalve in beginsel uit de onder 4.6. genoemde roerende zaken en een bedrag van € 100.628,86 (€ 121.478,19 minus € 20.849,33).
schenkingen door erflater?
4.10.
Volgens huidig erfrecht hoeven schenkingen gedaan aan kinderen die erfgenaam zijn in beginsel niet te worden ingebracht in de nalatenschap van de ouder. [gedaagden] voeren aan dat de vader kort voor zijn overlijden schenkingen heeft gedaan voor een totaalbedrag van € 25.311,00 die in mindering moeten worden gebracht op de nalatenschap. De vader zou, in aanwezigheid van de zus en [gedaagden] kenbaar hebben gemaakt dat hij deze schenkingen wilde doen. De vader zou aan de zus, de broer en aan [gedaagde sub 2] ieder een bedrag van € 5.277,00 hebben geschonken. Aan de drie kinderen van de zus en aan de vier kinderen van [gedaagden] ieder een bedrag van € 2.111,00. De vader heeft een door de broer opgestelde verklaring getekend waarin hij opdracht gaf aan de broer tot het uitvoeren van de schenkingen, waarna de broer gelden van de rekening van de vader heeft overgeboekt. De schenkingen aan de zus en haar kinderen zou in contanten zijn gedaan.
De bewindvoerder betwist dat de vader schenkingen zou hebben gedaan en betwist stellig dat de handtekening op de verklaring van de vader is. Daarnaast voert de bewindvoerder aan dat op de verklaring waarop de broer zich beroept, geen bedragen staan vermeld. De bewindvoerder voert aan dat de vader nooit over schenkingen gesproken heeft en betwist dat de zus en haar kinderen in dit verband geld hebben ontvangen.
4.11.
Ingevolge artikel 7:175 BW vereist een schenking een handelen van de schenker waarbij hij ten koste van zijn eigen vermogen, de begiftigde verrijkt. De wil van de schenker is het criterium om te bepalen of aan de bevoordelingsbedoeling is voldaan. Ingevolge artikel 7:177 BW vervalt een schenking die niet bij notariële akte is opgemaakt, met het overlijden van de schenker, indien deze de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd en niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd. [gedaagden] onderbouwen hun stelling onder verwijzing naar de verklaring die door de vader zou zijn ondertekend. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening, door de partij tegen welke zij dwingend bewijs zou opleveren, stellig wordt ontkend geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De bewindvoerder betwist stellig dat de verklaring door de vader is ondertekend en betwist ook anderszins de gestelde schenkingen. Nu op [gedaagden] de stelplicht en bewijslast van de schenkingen rust, dienen [gedaagden] te bewijzen dat de vader de schenkingen heeft gedaan en dat de geschonken bedragen ten laste van de nalatenschap zijn uitgekeerd. Indien [gedaagden] slagen in dit bewijs zal een bedrag van € 30.608,00 (3 x € 5.277,00 en 7 x € 2.111,00) in mindering worden gebracht op de nalatenschap. Indien [gedaagden] niet slagen in dit bewijs staat vast dat door [gedaagden] ten onrechte gelden uit de nalatenschap zijn onttrokken (ten gunste van [gedaagden] en hun kinderen) en zijn [gedaagden] hiervoor aansprakelijk.
door partijen ontvangen gelden uit de nalatenschap
4.12.
De bewindvoerder stelt dat de zus uit de nalatenschap in de maanden april en juli 2015 bedragen van € 20.000,00 en € 5.277,00 heeft ontvangen. Daarnaast stelt de bewindvoerder dat de zus uit de nalatenschap onder meer een huurbetaling (€ 820,00) heeft ontvangen, evenals betalingen ter zake facturen van haar advocaat (€ 24,20), dierenarts (€ 22,04) en Goossens Wonen & Slapen (€ 1206,00). De bewindvoerder stelt dat de zus in totaal een bedrag van € 28.079,00 uit de nalatenschap heeft ontvangen.
4.13.
[gedaagden] stellen dat de zus naast de bedragen als genoemd onder 4.11. nog andere bedragen uit de nalatenschap heeft ontvangen. Zo is in totaal een bedrag € 11.836,50 gepind en aan de zus overhandigd. Hiervan dient een bedrag van € 6.333,00 te worden afgetrokken nu dit de schenkingen van de vader aan de kinderen van de zus betreft. Er resteert een bedrag van € 5.503,50 dat in kleinere bedragen op verschillende momenten cash aan de zus ter hand is gesteld. De zus heeft voor ontvangst van deze bedragen steeds getekend, aldus [gedaagden] stellen daarnaast dat uit de nalatenschap bij de Media Markt zaken voor de zus zijn aangeschaft (ter waarde van € 1.435,03) en bij Okhuizen Slaaptotaal (ter waarde van € 3.539,00). De zus heeft voor ontvangst verklaringen ondertekend.
De bewindvoerder betwist dat deze aankopen voor de zus zijn gedaan en voert aan dat de zus haar handtekening niet op de verklaringen heeft gezet.
4.14.
Nu de bewindvoerder stelt dat de zus een bedrag van € 28.079,00 uit de nalatenschap heeft ontvangen dient dit bedrag in mindering te komen op het aandeel in de nalatenschap dat aan de zus toekomt. [gedaagden] stellen echter dat uit de nalatenschap bedragen zijn uitgekeerd aan de zus die het bedrag van € 28.079,00 te boven gaan. Nu de bewindvoerder dit gemotiveerd betwist, dienen [gedaagden] dit te bewijzen. Indien zij slagen in dit bewijs zal ook het meerdere op het aandeel van de zus in mindering komen.
Misbruik van bevoegdheid
4.15.
De bewindvoerder stelt dat [gedaagden] misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt door oneigenlijk gebruik te maken van het bankpasje van de vader. Nu de bewindvoerder aan deze stelling geen vordering verbindt wordt dit punt onbesproken gelaten.
Vordering 3:194 lid 2
4.16.
De bewindvoerder stelt dat verzocht is om bankafschriften bij brief van 13 mei 2016. Op deze brief is geen reactie gekomen. In mei 2016 is een overzicht van de broer ontvangen dienende voor een aangifte erfbelasting. In augustus 2016 zijn bankafschriften van de SNS-bank ontvangen via de bank zelf. Uit deze bankafschriften blijkt dat de onttrekkingen van de bankrekening veel hoger zijn dan uit de saldovermelding in het overzicht van de broer blijkt. Nu de broer heeft geweigerd bankafschriften te overleggen en zijn opgave afwijkt van hetgeen uit de bankafschriften blijkt, heeft hij de hoogte van de werkelijke saldi verborgen gehouden en verbeurt hij zijn aandeel in dit bedrag aan de zus.
[gedaagden] betwisten dat opzettelijk gelden verborgen zijn gehouden.
4.17.
Uit het feit dat de door de broer heeft nagelaten de gevraagde bankafschriften te overleggen en dat het door hem opgestelde overzicht niet (volledig) correspondeert met de gegevens van de bank, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de broer met opzet – en derhalve om de rechten van zijn zus of de bewindvoerder te verkorten – goederen die tot de gemeenschap behoren heeft verzwegen, verborgen gehouden of zoek gemaakt. De vordering zal op dit punt worden afgewezen.
Conservatoir beslag
4.18.
[gedaagden] stellen dat het door de bewindvoerder gelegde conservatoir beslag ten laste van de broer en [gedaagde sub 2] vexatoir is en dat de bewindvoerder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid. Er is immers geen recht is op enige uitkering uit de nalatenschap.
De bewindvoerder meent dat hij aanspraak heeft op uitkering uit de nalatenschap en stelt dat [gedaagde sub 2] geprofiteerd heeft van de gelden die de broer zich uit de nalatenschap heeft toegeëigend aangezien deze ten goede zijn gekomen aan het gezin. Daarnaast zijn er bedragen ten laste van de nalatenschap aan [gedaagde sub 2] en aan de kinderen van [gedaagde sub 2] uitgekeerd. [gedaagde sub 2] is daarom naast de broer hoofdelijk aansprakelijk voor een vergoedingsplicht aan de nalatenschap en het verhaal geldt hen beiden.
4.19.
Gelet op hetgeen is overwogen kan op dit moment niet worden vastgesteld dat de bewindvoerder geen vordering heeft uit hoofde van de verdeling van de nalatenschap. Nu daarnaast aanwijzingen bestaan dat gelden uit de nalatenschap aan [gedaagde sub 2] zijn uitgekeerd of aan haar ten goede zijn gekomen, kan het gelegde conservatoir beslag niet worden aangemerkt als vexatoir.
Conclusie
4.20.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie:
  • De verdeling van roerende zaken heeft reeds plaatsgevonden. De broer is overbedeeld voor een bedrag van € 2.100,00;
  • De omvang van de nalatenschap bestaat naast de roerende zaken uit een bedrag van € 100.628,86. Indien [gedaagden] slagen in het bewijs van de schenkingen bestaat de nalatenschap naast de roerende zaken uit een bedrag van € 70.020,86 (€ 100.628,86 minus € 30.608,00);
  • Een bedrag van tenminste € 28.079,00 is door de zus ontvangen, dit bedrag komt in mindering op het aandeel van de zus in de nalatenschap. Indien [gedaagden] bewijs levert dat de zus meer heeft ontvangen dient ook het meerdere te worden afgetrokken van het aandeel van de zus in de nalatenschap.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagden] op te bewijzen dat de vader schenkingen heeft gedaan voor een totaalbedrag van € 30.608,00 en dat de geschonken bedragen ten laste van de nalatenschap aan de begiftigden zijn uitgekeerd,
5.2.
draagt [gedaagden] op te bewijzen dat de zus uit de nalatenschap bedragen heeft ontvangen die het bedrag van € € 28.079,00 (zoals nader gespecificeerd onder 4.11.) te boven gaan,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 april 2018 voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.M. den Hollander in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.
Type: 2872
Coll: 2517