In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2018 een rectificatie uitgesproken van een eerdere uitspraak van 20 februari 2018. De rectificatie was noodzakelijk omdat de eerdere uitspraak een ruimere bespreking van de beroepsgronden bevatte dan strikt noodzakelijk. De rechtbank heeft rechtsoverweging 4 van de eerdere uitspraak laten vervallen, terwijl de rest van de uitspraak ongewijzigd blijft. De zaak betreft een geschil tussen een eiser, die werkzaam was op een Rijnvaartschip, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiser had verzocht om een regularisatieovereenkomst met de bevoegde instantie in Luxemburg voor het jaar 2012, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank op 20 februari 2018 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om het regularisatieverzoek zelf in behandeling te nemen en dat het verzoek doorgezonden moest worden aan de Luxemburgse autoriteiten. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.