4.2Bewijsoverwegingen feit 1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig de door haar aan de rechtbank overgelegde pleitnotities - bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde (ook) dient te worden vrijgesproken, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verdediging heeft
- samengevat - een alternatief scenario geschetst waarin de verdachte op 17 maart 2016 om 10.01 uur een ‘boete’ van € 230,00 heeft uitgeschreven en door omstandigheden heeft verzuimd om dit bedrag direct bij het politiebureau af te dragen. Later heeft de verdachte dit geld en het bijbehorende ‘witje’ in zijn politiebroek in zijn woning gevonden en alsnog afgedragen. Dit scenario wordt volgens de verdediging onvoldoende door het dossier weerlegd. Daarbij geldt dat de verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] en getuige [naam getuige] niet betrouwbaar zijn. Deze verklaringen wijken op onderdelen af van de verklaring van de verdachte, maar verschillen ook van elkaar en van hun verklaringen zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen. Bovendien mogen de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam getuige] niet voor het bewijs worden gebruikt, nu de verdediging geen reële mogelijkheid heeft gehad om hen te bevragen en hun verklaringen op onderdelen worden betwist.
Ook aan de betrouwbaarheid van de conclusies van de handschriftdeskundigen kan worden getwijfeld. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank oordeelt dat de door de verdediging gestelde inconsistenties in de verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] en getuige [naam getuige] van ondergeschikte aard zijn. Deze inconsistenties zien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Bij dit oordeel wordt de omstandigheid betrokken dat de door genoemde personen afgelegde verklaringen als geheel moeten worden bezien en niet gereduceerd dienen te worden tot losse elementen welke tot in detail vergeleken moeten en kunnen worden. Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen dat er kleine verschillen in die verklaringen kunnen zitten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam getuige] betrouwbaar zijn en derhalve bruikbaar zijn voor het bewijs, mede nu deze verklaringen op essentiële punten worden ondersteund door ander bewijs, zoals de eigen verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting. De verdachte heeft diverse details van de feitelijke gang van zaken rond de staandehouding van [naam slachtoffer 1] bevestigd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte bovendien nog verklaard dat hij op 17 maart 2016 om 10.23.17 uur met zijn BlackBerry de naam van aangever [naam slachtoffer 1] heeft opgezocht en om 10.41.16 uur het kenteken van aangever. Deze tijdstippen passen bij het tijdstip dat op het witte mini proces-verbaal dat aangever in zijn bezit had, was genoteerd, namelijk 10.10 uur.
Deze verklaring van de verdachte komt overigens ook overeen met de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen over de bevragingen die naar aangever [naam slachtoffer 1] en zijn kentekens zijn gedaan. Ook blijkt uit dit proces-verbaal dat de verdachte, volgens zijn leidinggevende, voldoet aan het door [naam slachtoffer 1] en [naam getuige] opgegeven signalement van de agent die een geldbedrag van € 280,-- heeft geïnd en die een wit mini proces-verbaal aan aangever heeft overhandigd.
Pas bij zijn vierde verhoor door de politie op 14 juli 2016 overhandigt de verdachte een plastic zakje met daarin zijn bonnenboekje en de door hem ontvangen bankbiljetten ter waarde van € 230,00, die hij in zijn politiebroek in zijn woning heeft gevonden, en verklaart dat dit het geld betreft dat hij op 17 maart 2016 bij de bekeuring in ontvangst heeft genomen. Uit een onderzoek van De Nederlandsche Bank blijkt echter dat een overhandigd biljet van € 50,00 tussen 17 maart 2016 en 14 juli 2016 in het sorteersysteem op serienummer is gecontroleerd, en zich dus niet kon bevinden in de woning van de verdachte. Ter terechtzitting nuanceert de verdachte zijn eerdere verklaring door te stellen dat het overhandigde biljet mogelijk in zijn portemonnee is verwisseld met een ander € 50,00 biljet. De rechtbank acht het geschetste scenario niet aannemelijk.
Dat het de verdachte is geweest die na ontvangst van € 280,-- het door de aangever overhandigde mini proces-verbaal - voorzien van een niet bestaand personeelsnummer en feitcode - heeft geschreven, vindt verder steun in het handschrift vergelijkend onderzoek. Immers, uit dit onderzoek komt naar voren dat het veel waarschijnlijker is dat de schrijver van het aangetroffen mini proces-verbaal dezelfde schrijver is als de auteur van het referentiemateriaal dan dat een willekeurig ander persoon de schrijver is.
Vaststaat dat de verdediging aangever [naam slachtoffer 1] en getuige [naam getuige] niet als getuigen heeft kunnen horen. De verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam getuige] kunnen in zo’n geval slechts worden gebruikt voor het bewijs indien de inbreuk op het ondervragingsrecht is gerechtvaardigd en geen sprake is van ‘sole and decisive evidence’ (EHRM 10 juli 2012, NJ 2012/649, Vidgen tegen Nederland).
Ten aanzien van de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht heeft de rechter-commissaris in een proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2017 vermeld dat, nu
geen verblijfplaatsen bekend zijn en het in het dossier vermelde feitelijke adres van de getuigen niet (meer) juist lijkt te zijn, zij vooralsnog geen mogelijkheden meer ziet om de getuigen op te roepen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht gegeven.
Vaststaat dat de verdediging niet in de beperking van het ondervragingsrecht is gecompenseerd. De vraag die vervolgens voorligt, is of de betreffende verklaringen het enige of beslissende bewijs zijn. Dat is - zoals hiervoor al is overwogen - niet het geval, aangezien de (betrouwbare) verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] en getuige [naam getuige] ruimschoots steun vinden in (de hiervoor vermelde) andere bewijsmiddelen.
Van ‘sole and decisive’ evidence is dus geen sprake. Het door de verdediging geschetste scenario wordt door de bewijsmiddelen weerlegd. Het door de verdediging gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.