ECLI:NL:RBROT:2018:2924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
10/652030-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met politieauto door rijden onder invloed en hoge snelheid

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 17 december 2016 te Rotterdam met hoge snelheid en onder invloed van alcohol in botsing is gekomen met een politieauto. De politieagenten probeerden de verdachte te laten stoppen door middel van een stopbord en door voor hem te rijden. De verdachte negeerde deze signalen en reed met een snelheid tussen de 120 en 140 kilometer per uur, wat resulteerde in een aanrijding met de politieauto, die hierdoor tegen de vangrail belandde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op een verkeersongeval had aanvaard door niet te stoppen voor de politie en met hoge snelheid te rijden. De vorderingen van de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding eisten, werden toegewezen, waarbij de verdachte elk € 850,-- moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/652030-17
Datum uitspraak: 12 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.P.J. Heinrici, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 3 tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van € 300,--;
  • toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Standpunt verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen - bepleit dat de verdachte van het onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe heeft de raadsman - kort samengevat - aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte op de politieauto is ingereden, omdat uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat de verbalisanten hebben geremd op het moment dat zij vlak voor de auto van de verdachte reden en de verdachte hen niet meer kon ontwijken. De botsing was, door zo te handelen, aan de politie te wijten.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier een verkeersongeval - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt het volgende.
Beide verbalisanten, die op de A20 tussen Gouda en Rotterdam met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur in een politieauto reden, hebben verklaard dat zij door de Opel van de verdachte werden ingehaald, waarna zij met blauwe zwaailichten naast de Opel zijn gaan rijden. Vervolgens zijn zij voor de Opel van de verdachte gaan rijden met het stopbord aan. Zij reden op dat moment 130 tot 140 kilometer per uur. De verbalisant die de politieauto bestuurde heeft daarop remmend zijn snelheid gelijk gebracht aan de snelheid van de Opel. De verdachte stuurde daarop zijn Opel direct naar de links gelegen rijstrook om van de politieauto, die nog steeds met blauwe zwaailichten en stopbord reed, voorbij te rijden. Daarop is de politieauto opnieuw voor de Opel gaan rijden, waarbij de verbalisant licht heeft geremd om zijn snelheid gelijk aan de Opel te brengen.
De vriendin van de verdachte, die bij hem in de Opel zat, heeft verklaard dat de verdachte veel te hard reed en niet op haar reageerde toen zij hem vroeg om te stoppen. Zij zag aankomen dat de verdachte niet meer zou kunnen remmen toen de politieauto voor hen kwam rijden, omdat hij veel te snel reed en geen vaart minderde.
De verdachte, die onder invloed van alcohol was, heeft verklaard dat hij daarom wilde wegvluchten van de politie. Hij wilde met vol gas langs de politieauto rijden, waarna hij niet meer kon remmen toen het politievoertuig voor hem ging rijden en hiermee in botsing kwam.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verkeersongevallenanalyse voormelde verklaringen en de daaruit voortvloeiende (voorwaardelijk) opzet van de verdachte niet weerlegt.
De politieauto, die met blauwe zwaailichten en stopteken voor de verdachte reed, had op de andere rijstrook al voor hem gereden en had op dat moment ook licht geremd. De verdachte had dan ook kunnen verwachten dat de besturende agent wanneer de verdachte zou wisselen van rijstrook, weer voor hem zou gaan rijden en licht zou remmen. Door desondanks niet te stoppen, maar juist met hoge snelheid het politievoertuig proberen in te halen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij tegen de voor hem rijdende politieauto zou botsen en de agenten hierdoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Het onder 1 primair tenlastegelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. primair
hij op 17 december 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn, verdachtes, auto (met hoge snelheid) tegen de voor hem rijdende en afremmende (herkenbare) politieauto (met blauwe lampen en het stopbord aan), waar die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] op dat moment in reden, is aangereden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 december 2016 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, auto, daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A20, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar
- geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt, immers met dat voertuig een rijstrook heeft gebruikt in strijd met een boven die rijstrook aangebracht rijstrooklicht, dat een rood kruis toonde en
- een voertuig, auto, heeft ingehaald en daarna op korte afstand voor dat ingehaalde voertuig is gaan en rijden en
- over een divergentiepunt via een puntstuk van rijstrook heeft gewisseld en
- heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 120 en 140 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 100 kilometer per uur;
3.
hij op 17 december 2016 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 515 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

Algemene overweging

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte is, terwijl hij onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol en met hoge snelheid in zijn auto reed, in botsing gekomen met een politieauto, terwijl de politieagenten probeerden de verdachte te laten stoppen door het stopbord te tonen, voor hem te gaan rijden en af te remmen. Hierdoor is de politieauto met hoge snelheid tegen de vangrail beland en is de auto van de verdachte tegen een betonnen afscheiding gereden.
Dit zijn ernstige feiten. Kennelijk heeft voor de verdachte de verkeersveiligheid moeten wijken voor zijn wens om aan de politie te ontkomen. Het is een wonder dat bij dit verkeersongeval niemand ernstig gewond is geraakt.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Straffen
Bij de bepaling van strafmodaliteit en de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven dat zijn verkeersgedrag heel ernstige gevolgen had kunnen hebben en dat hij zijn excuses aan de verbalisanten heeft aangeboden. De verdachte heeft spijt betuigd van zijn handelen.
Het voorgaande overwegende acht de rechtbank een taakstraf, conform de door de officier van justitie gevorderde duur van 200 uren, passend en geboden vanwege de impact van het handelen van de verdachte op de beide politieagenten en vanwege de gevolgen die zijn gedrag had kunnen hebben op hen, zijn vriendin en op andere verkeersdeelnemers. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden opleggen. De verdachte heeft na het delict geen strafbare feiten gepleegd en is voor zijn toekomstige werkzaamheden afhankelijk van de beschikbaarheid van een rijbewijs. Daarom zal de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk worden opgelegd. Met deze voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank de verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen en geen strafbare feiten meer te plegen.
Geen straf of maatregel ten aanzien van feit 2
De onder 2 bewezen verklaarde overtreding maakt deels onderdeel uit van het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het onder 1 primair eveneens bewezen verklaarde strafbare feit. Daarnaast heeft de verdachte voor twee van de drie bewezen verklaarde handelingen in 2017 al twee geldboetes opgelegd gekregen wegens overtreding van respectievelijk artikel 62 en 83 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Onder deze omstandigheden - mede gelet op het tijdsverloop sinds de onderhavige bewezen verklaarde strafbare feiten - dient oplegging van een straf of maatregel geen rechtens te rechtvaardigen doel meer. Om die reden acht de rechtbank het raadzaam om ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde 1]en
[naam benadeelde 2]ter zake van het onder 1 (primair) ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen hebben ter terechtzitting hun vordering beperkt en vorderen elk een vergoeding van € 850,-- aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij ten aanzien van feit 1 (een integrale) vrijspraak heeft bepleit.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoedingen namens de verdachte niet gemotiveerd zijn weersproken, zullen de vorderingen worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 17 december 2016.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen elk een schadevergoeding betalen van € 850,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 62 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Ten aanzien van feit 1 primair
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 3
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
198 (honderdachtennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
99 (negenennegentig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 850,--(
zegge: achthonderdvijftig euro) en aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 850,-- (zegge: achthonderdvijftig euro), beide bedragen bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen € 850,-- (hoofdsom, zegge: achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 850,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen € 850,-- (hoofdsom, zegge: achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 850,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn, verdachtes, auto
(met hoge snelheid)tegen de voor hem rijdende en afremmende (herkenbare) politieauto (met blauwe lampen en het stopbord aan), waar die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] op dat moment in reden, is aangereden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
met zijn, verdachtes, auto
(met hoge snelheid)tegen de voor hem rijdende en afremmende (herkenbare) politieauto (met blauwe lampen en het stopbord aan), waar die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] op dat moment in reden, aan te rijden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, auto, daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A20, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar
- meermaal, althans eenmaal, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers met dat voertuig een rijstrook heeft gebruikt in strijd met een boven die rijstrook aangebracht rijstrooklicht, dat een rood kruis toonde en/of
- een voertuig, auto, heeft ingehaald en/of daarna op korte afstand voor dat ingehaalde voertuig is gaan en/of blijven rijden en/of
- over een divergentiepunt via een puntstuk van rijstrook heeft gewisseld en/of
- heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 120 en 140 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 100 kilometer per uur;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
3.
hij op of omstreeks 17 december 2016 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 515 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994