ECLI:NL:RBROT:2018:2831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
10/750086-17 vonnis ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ontneming in mensenhandel door de Rechtbank Rotterdam

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij mensenhandel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, mr. M. Blom, tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 1999 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, had eerder een veroordeling gekregen voor mensenhandel, waarbij slachtoffers onder de 18 jaar betrokken waren. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 19.046,67, gebaseerd op de inkomsten van de slachtoffers uit prostitutiewerkzaamheden en de kosten die zij maakten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar verklaarde de officier niet-ontvankelijk voor een deel van de vordering dat betrekking had op afpersing, omdat de veroordeelde daarvoor was vrijgesproken. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om het geschatte bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de persoonlijke situatie van de veroordeelde in aanmerking is genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/750086-17
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Tegenspraak

VONNIS (ontneming) (mk)

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Hartelborgt Opvang te Spijkenisse,
raadsvrouw mr. C. van de Kuilen, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 18 en 22 januari 2018.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 5 februari 2018 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie als bijlage A aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. M. Blom, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel en na wijziging ter terechtzitting tot een maximum van
€ 25.709,--.
Het bedrag van de ontnemingsvordering was eerder voorlopig geschat op € 31.055,--, maar is naar aanleiding van de verklaring van slachtoffer [naam slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris door de officier van justitie herberekend, zoals ter terechtzitting van 22 januari 2018 uiteengezet in het schriftelijk requisitoir.
De officier van justitie is uitgegaan van inkomsten van de veroordeelde uit de verdiensten van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] ter hoogte van € 43.990,-- (332 klanten in de bewezen verklaarde periode x een gemiddelde prijs per klant van € 132,50).
De kosten heeft de officier van justitie beraamd op € 60,-- per dag x 145 dagen, waarin [naam slachtoffer 1] werkzaam was. In totaal bedragen de kosten € 8.700,--.
De verdiensten ter hoogte van € 43.990,-- verminderd met de kosten ter hoogte van € 8.700,-- resulteren in inkomsten ter hoogte van € 35.290,--. Aangezien de verdiensten werden verdeeld tussen de veroordeelde, de mededader [naam medeverdachte] en [naam slachtoffer 1] , verdiende de veroordeelde aan [naam slachtoffer 1] een derde van dit totaalbedrag, dat wil zeggen
€ 11.763,--.
De officier van justitie is voorts uitgegaan van inkomsten van de veroordeelde uit de verdiensten van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] in de periode waarin [naam slachtoffer 2] voor zowel de veroordeelde als de mededader heeft gewerkt en heeft deze beraamd op € 43.200,-- (8 weken x 45 klanten per week x een gemiddelde prijs per klant van € 120,--).
De kosten heeft de officier van justitie beraamd op (€ 60,-- per dag x 56 dagen =) € 3.360,--.
De verdiensten ter hoogte van € 43.200,-- verminderd met de kosten ter hoogte van € 3.360,-- resulteren in inkomsten ter hoogte van € 39.840,--. Aangezien de verdiensten werden verdeeld tussen de veroordeelde, de mededader [naam medeverdachte] en [naam slachtoffer 2] , verdiende de veroordeelde aan [naam slachtoffer 2] een derde van dit bedrag, dat wil zeggen
€ 13.280,--.
Daarnaast heeft de officier van justitie de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het bedrag dat de veroordeelde heeft verkregen van de afpersing van het slachtoffer [naam slachtoffer 3] (ten laste gelegd onder feit 7 in het vonnis van 5 februari 2018), te weten een bedrag van
€ 666,--(1/3e deel van de opbrengsten van de mobiele telefoons ter hoogte van € 2.000,--).
De officier van justitie vordert in totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel
(€ 11.763,-- + € 13.280,-- + € 666,-- =)
€ 25.709,--.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
VERWEREN
De raadsvrouw heeft, in haar pleitnota uitgebreid en hier verkort weergegeven, afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het, met de voorhanden zijnde informatie, onmogelijk is om een deugdelijke schatting te maken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten aanzien van het deel dat ziet op feit 7 heeft de raadsvrouw afwijzing bepleit, in het verlengde van de bepleite vrijspraak ten aanzien van dit feit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat in geval van toewijzing van de door [naam slachtoffer 1] gevorderde schade het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden gesteld, dan wel verminderd moet worden met een bedrag ter hoogte van de toegewezen schadevergoeding.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het ontbreken van draagkracht aan de zijde van de verdachte om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens het vonnis van 5 februari 2018 is de veroordeelde veroordeeld
voor zover hier van belangter zake van:

1.

mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;

2.

mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 2º, 5º en 8º omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;

In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op
€ 19.046,67.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zijn in de aan dit vonnis gehechte bijlage B opgenomen.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
De rechtbank is voor de berekening van het geschatte voordeel uitgegaan van de inhoud van het ontnemingsdossier, nu dit is gebaseerd op de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat daarbij, nu niet meer exact is vast te stellen wanneer welke seksuele handelingen werden verricht en welke bedragen daarvoor zijn betaald, uit van de volgende uitgangspunten bij het begroten van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Slachtoffer [naam slachtoffer 1]
Uit het ontnemingsdossier (pagina 153) leidt de rechtbank af dat [naam slachtoffer 1] in de bewezen verklaarde periode 332 klanten heeft gehad. De rechtbank begroot de gemiddelde prijs voor de verrichte prostitutiewerkzaamheden op een bedrag van € 100,-- per klant, gelet op de verklaringen van de slachtoffers over de verrichte seksuele handelingen en de verschillende genoemde tarieven in dit dossier.
Uit het ontnemingsdossier leidt de rechtbank voorts af dat [naam slachtoffer 1] in totaal 145 dagen prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Voorts gaat de rechtbank uit van de herberekening van de gemaakte kosten, zoals de officier van justitie bij requisitoir heeft beraamd op € 60,-- per dag, naar aanleiding van de verklaring van [naam slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris van 16 januari 2018, waarin zij heeft verklaard dat van de totale verdiensten eerst de kosten werden afgetrokken voordat een verdeling plaatsvond. De rechtbank begroot de gemaakte kosten gelet daarop op (€ 60,-- x 145 dagen =) € 8.700,--.
Gelet op het voorgaande bedragen de uit de prostitutiewerkzaamheden genoten opbrengsten van [naam slachtoffer 1] (332 klanten x € 100,-- =) € 33.200,-- minus € 8.700,-- aan kosten, ofwel € 24.500,--. Van dit bedrag heeft [naam slachtoffer 1] 1/3e deel aan de veroordeelde moeten afstaan, te weten € 8.166,67.
Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot [naam slachtoffer 1] bedraagt op basis van het vorenstaande
€ 8.166,67.
Slachtoffer [naam slachtoffer 2]
Uit het ontnemingsdossier (pagina 152) leidt de rechtbank af dat [naam slachtoffer 2] een deel van de bewezen verklaarde periode voor de veroordeelde en de mededader heeft gewerkt en een deel van die periode alleen voor de mededader.
Periode samen met de mededader
Uit het ontnemingsdossier (pagina 152) leidt de rechtbank af dat [naam slachtoffer 2] in deze periode
(8 weken x 45 klanten per week) in totaal 360 klanten heeft gehad. De rechtbank begroot de gemiddelde prijs voor de verrichte prostitutiewerkzaamheden ook hier op een bedrag van
€ 100,-- per klant, gelet op de verklaringen van de slachtoffers over de verrichte seksuele handelingen en de verschillende genoemde tarieven in dit dossier.
In deze periode heeft [naam slachtoffer 2] 56 dagen prostitutiewerkzaamheden verricht. Voorts gaat de rechtbank ook hier uit van de herberekening van de gemaakte kosten, zoals de officier van justitie bij requisitoir heeft beraamd op € 60,-- per dag, naar aanleiding van de verklaring van [naam slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris van 16 januari 2018, waarin zij heeft verklaard dat van de totale verdiensten eerst de kosten werden afgetrokken voordat een verdeling plaatsvond.
De rechtbank begroot de gemaakte kosten gelet daarop op (€ 60,-- per dag x 56 dagen =)
€ 3.360,--.
Gelet op het voorgaande bedragen de uit de prostitutiewerkzaamheden van [naam slachtoffer 2] genoten opbrengsten in deze periode (360 klanten x € 100,-- =) € 36.000,-- minus € 3.360,-- aan kosten, ofwel € 32.640,--. Van dit bedrag heeft [naam slachtoffer 2] 1/3e deel aan de veroordeelde moeten afstaan, te weten € 10.880,--.
Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot [naam slachtoffer 2] bedraagt op basis van het vorenstaande
€ 10.880,--.
Samenloop met in de hoofdzaak toegewezen vordering benadeelde partij
In de hoofdzaak is de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, mede ten laste van de veroordeelde. Namens hem is bepleit dat dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op het vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal hiertoe niet overgaan, omdat op grond van artikel 36e lid 9 van het Wetboek van Strafrecht bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen slechts in mindering worden gebracht voor zover die zijn voldaan. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Hierbij is overigens van belang dat de veroordeelde op basis van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter die de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel heeft opgelegd, schriftelijk en gemotiveerd kan verzoeken het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag te verminderen met door hem betaalde bedragen ter zake van schadevergoeding.
Niet-ontvankelijkheid met betrekking tot deel van de vordering
De rechtbank is voorts van oordeel dat de officier van justitie niet ontvangen kan worden voor wat betreft dat deel van de vordering dat betrekking heeft op de afpersing van [naam slachtoffer 3] , nu de veroordeelde voor dit feit bij voormeld vonnis van 5 februari 2018 is vrijgesproken.
(HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).
Resumerend schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bedrag:
€ 8.166,67 (slachtoffer [naam slachtoffer 1] )
€ 10.880,00(slachtoffer [naam slachtoffer 2] )
€ 19.046,67 in totaal.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze vordering betrekking heeft op vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel uit de afpersing van [naam slachtoffer 3] ;
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 19.046,67 (zegge: negentienduizend zesenveertig euro en zevenenzestig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 19.046,67 (zegge: negentienduizend zesenveertig euro en zevenenzestig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. Aukema-Hartog, voorzitter,
en mrs. A.A.J. de Nijs en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.