ECLI:NL:RBROT:2018:2817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
10/960227-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het aanwezig hebben van 629 kilo harddrugs met voorwaardelijke vrijlating

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 18 juli 2017 in Rotterdam 629 kilo harddrugs aanwezig heeft gehad. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.A. ten Berge. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde feit, namelijk het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen was. Echter, de rechtbank achtte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen, wel bewezen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn bestelbus bewust had aanvaard door na te laten zijn lading te controleren. De verdachte had verklaard dat hij vermoedde dat de inhoud van de dozen hennepgerelateerd was, maar had niet gevraagd of gekeken waar de lading uit bestond. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, die een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf adviseerde. De verdachte werd verplicht om zich te melden bij de reclassering en moest zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich enkel had laten leiden door zijn financiële belang en dat de handel in harddrugs ernstige gevolgen heeft voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960227-17
Datum uitspraak: 20 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.W. van Damme heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Reclassering in het rapport van 30 oktober 2017.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het impliciet primair tenlastegelegde, het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen opzet had op het vervoeren van harddrugs zodat hij moet worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Op 18 juli 2017 heeft, in het kader van de uitvoering van een Australisch rechtshulpverzoek, op een parkeerterrein in Rotterdam een gecontroleerde aflevering plaatsgevonden van een partij verdovende middelen. Vanuit een door de verdachte bestuurde bestelbus zijn 21 dozen met in totaal 629 kilo verdovende middelen overgeheveld naar een bestelbus die door het Team Werken Onder Dekmantel ter beschikking was gesteld aan twee verbalisanten.
De verdachte heeft verklaard dat hij vermoedde dat de inhoud van de 21 dozen hennepgerelateerd was, omdat hij voor dezelfde opdrachtgever eerder spullen had vervoerd die waren gebruikt in/voor een hennepkwekerij. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de bestelbus en de autosleutel heeft opgehaald in Amsterdam en dat de bus toen al geladen was. Hij heeft niet gevraagd of gekeken waar de lading uit bestond. Voor de levering zou hij €1000,- krijgen.
Vast staat dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de bestelbus waarmee hij de verdovende middelen afleverde. De in zijn bus aanwezige verdovende middelen bevonden zich daarmee in zijn machtssfeer. Nu hij verwachtte met verdovende middelen van doen te hebben, heeft hij, door na te laten zijn lading te controleren of hierover bij zijn opdrachtgever navraag te doen, de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van deze verdovende middelen in zijn bestelbus bewust aanvaard.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 juli 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad,
- 498 kilo MDMA, in elk geval hoeveelheden van een
materialen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- 116 kilo cocaïne, in elk geval hoeveelheden van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- 15 kilo metamfetamine, in elk geval hoeveelheden
van een materialen bevattende metamfetamine, zijnde
metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft -samen met anderen- in een bestelbus 629 kilo harddrugs aanwezig gehad. Een dergelijke hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en is van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor handel en verdere verspreiding. Het op de markt brengen van harddrugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, die de samenleving schade berokkenen. Bovendien leveren harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor hun gezondheid. Kennelijk heeft de verdachte zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële belang.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 oktober 2017.
Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is bekend met psychische problemen en beschikt over een kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie. Het recidiverisico wordt als laag/matig ingeschat. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met de medeverdachten en een verplichting om mee te werken aan continuering van de behandeling vanuit GGZ, realisatie van bewindvoering en het verkrijgen en behouden van een structurele en zinvolle dagbesteding.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusie
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn relatief beperkte rol bij het bewezenverklaarde feit, ook blijkend uit de relatief beperkte vergoeding die hij zou krijgen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland in de regio Noord-West, zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten in deze zaak, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
3. de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan continuering van de
behandeling vanuit de GGZ. Hij krijgt tevens de verplichting om mee te werken aan
realisatie van bewindvoering en zich te laten ondersteunen bij het verkrijgen en
behouden van een structurele en zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. E.G. Fels en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-ongeveer 498 kilo MDMA, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een
of meer materia(a)l(en) bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die weten/of-ongeveer 116 kilo cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een of meer materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die weten/of
-ongeveer 15 kilo metamfetamine, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en)
van een of meer materia(a)l(en) bevattende metamfetamine, zijnde
metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet