Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Het procesverloop en de processtukken
- de aantekening mondeling vonnis dd. 11 juli 2017 in de hiervoor omschreven strafzaken;
- de brief van de griffier aan de gevolmachtigde van verzoeker, gedateerd 8 december 2017.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2018 een wrakingsverzoek afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid. Het verzoek tot wraking was ingediend door de verzoeker op 5 december 2017, na een eindbeslissing van de rechter in de strafzaken tegen de verzoeker op 11 juli 2017. De rechter had in die strafzaken vonnis gewezen, waardoor de behandeling van de zaak was geëindigd. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het doel van wraking, namelijk de verzekering van de onpartijdigheid van de rechter, niet meer kon worden bereikt omdat de rechter niet meer betrokken was bij de behandeling van de zaak op het moment van het wrakingsverzoek. De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking is gebaseerd op de procedurele regels zoals vastgelegd in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien het verzoek tot wraking na de einduitspraak was ingediend, was de verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen op grond van deze overwegingen.