ECLI:NL:RBROT:2018:2796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
C/10/533480 / HA ZA 17-814
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure na verstekvonnis inzake beslag op pensioen en tijdigheid van verzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure na een verstekvonnis. De eiser in het verzet is Hoist Portfolio Holding Ltd., een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd in Jersey, die zich tegen de gedaagde, een persoon woonachtig in Suriname, heeft gewend. De gedaagde had eerder een kredietovereenkomst met CMV Bank B.V. en was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.232,78, vermeerderd met rente en kosten, in een verstekvonnis van 22 november 2006. De gedaagde heeft in het verzet aangevoerd dat het verstekvonnis vernietigd moet worden omdat zij niet tijdig op de hoogte was van het beslag op haar pensioen en dat de vordering niet rechtsgeldig aan Hoist was gecedeerd.

De rechtbank heeft beoordeeld of het verzet tijdig was ingesteld. Hoist stelde dat het verzet te laat was ingediend, terwijl de gedaagde betwistte dat zij niet ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzettermijn acht weken bedraagt, omdat de gedaagde ten tijde van de betekening geen bekende woonplaats in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd na de eerste uitbetaling aan de beslaglegger, wat in dit geval op 16 mei 2017 was. Aangezien de gedaagde het verzet niet binnen deze termijn had ingesteld, verklaarde de rechtbank haar niet-ontvankelijk in het verzet.

De rechtbank heeft verder het verstekvonnis van 22 november 2006 bekrachtigd en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van Hoist zijn begroot op € 452,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.M. den Hollander.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/533480 / HA ZA 17-814
Vonnis in verzet van 21 maart 2018
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
HOIST PORTFOLIO HOLDING LTD.,
gevestigd te Jersey (Kanaaleilanden),
eiser,
gedaagde in het verzet
advocaat mr. H. Post te Helmond.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet
advocaat mr. R. Scheltes te Rotterdam,
Partijen zullen hierna Hoist en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van CMV Bank B.V. van 9 oktober 2006 met producties,
  • het verstekvonnis van 22 november 2006,
  • de verzetdagvaarding van 25 juli 2017,
  • de brief van 20 september 2017 waarbij de comparitie is bepaald,
  • de producties A t/m K van Hoist,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CMV Bank B.V. (hierna CMV Bank) en [gedaagde] hebben in februari 1999 een overeenkomst van kredietverlening gesloten. [gedaagde] heeft op grond van deze overeenkomst meerdere malen krediet opgenomen en in dat kader inlossings-/betalingsopdrachten ondertekend, waarbij opdracht aan CMV Bank werd gegeven tot het overmaken van bedragen aan [gedaagde] dan wel aan door [gedaagde] opgegeven derden.

3.Het geschil

3.1.
CMV Bank heeft in de verstekprocedure bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van € 24.232,78, vermeerderd met de overeengekomen – doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK – rentevergoeding, te rekenen vanaf 25 september 2006 tot aan de dag der voldoening, vermeerderd met de kosten van het geding.
3.2.
Bij het verstekvonnis is de vordering integraal toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 535,00 aan vast recht, € 90,35 aan overige verschotten en € 579,00 aan salaris voor de procureur.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vordering alsnog wordt afgewezen. Zij betwist dat de vordering van CMV Bank rechtsgeldig aan Hoist is gecedeerd. Voorts voert [gedaagde] aan dat weliswaar sprake was van een kredietovereenkomst met CMV Bank op grond waarvan aan haar krediet is verleend, maar dat het destijds gevorderde bedrag niet door haar is opgenomen.
3.4.
Hoist stelt dat CMV Bank haar vordering op [gedaagde] aan Hoist heeft gecedeerd en heeft op grond daarvan de hoedanigheid van procespartij van CMV Bank overgenomen. Voorts stelt Hoist dat het verzet door [gedaagde] te laat is ingesteld zodat zij niet ontvankelijk is in haar verzet. Tot slot stelt Hoist dat [gedaagde] verschillende inlossings-/betalingsopdrachten heeft ondertekend voor opname van krediet en dat deze overeenkomen met het historische mutatieoverzicht van de bank.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of [gedaagde] tijdig verzet heeft ingesteld. Indien dit niet het geval is dient [gedaagde] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzet.
4.2.
Hoist stelt dat het verzet te laat is ingediend. Op verzoek van Hoist is derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] onder Stichting Pensioenfonds zorg en welzijn (hierna: Stichting Pensioenfonds). Bij brief van 23 januari 2017 is door De Kluijver Gerechtsdeurwaarders (hierna: De Kluijver) namens Hoist, de eerste beslaglegger – te weten Karansingh & Partners – aangeschreven met verzoek het gelegde beslag in de verdeling van inhoudingen op te nemen. Vervolgens is Karansingh & Partners overgegaan tot verdeling volgens de verdeelsleutel. Uit de brief van 16 mei 2017 van Karansingh & Partners aan De Kluijver blijkt hoeveel geld er is ontvangen op grond van het gelegde beslag. Hieruit volgt dat het ten uitvoer is gelegd zodat de verzettermijn in ieder geval op 16 mei 2017 is aangevangen.
4.3.
[gedaagde] betwist dat zij niet ontvankelijk is in het verzet. De verzettermijn bedraagt ex artikel 143 Rv acht weken, aangezien [gedaagde] destijds woonachtig was in Suriname. Nadat [gedaagde] bekend raakte met het beslag op haar pensioen, heeft zij telefonisch contact opgenomen met deurwaarder Karansingh & Partners. Deze heeft haar meegedeeld dat het beslag zag op een vordering van Intrum Justitia. Aan [gedaagde] is niet meegedeeld dat het beslag ook zag op de vordering van Hoist/CMV Bank. Anders dan Hoist meent kan dit ook niet uit de overgelegde brieven blijken. [gedaagde] was pas in juni 2017, na correspondentie met de deurwaarder, bekend met de tenuitvoerlegging van het vonnis. Vervolgens is binnen de termijn van acht weken en daarmee tijdig, verzet ingesteld.
4.4.
Artikel 143 RV lid 2 bepaalt – onder meer – dat het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na betekening van het vonnis. De termijn bedraagt acht weken indien de gedaagde ten tijde van de betekening geen bekende woonplaats in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is. [gedaagde] heeft aangevoerd en door Hoist is niet betwist, dat in casu de termijn van acht weken geldt, zodat de rechtbank van deze termijn zal uitgaan.
4.5.
Lid 3 van artikel 143 Rv bepaalt dat, buiten de gevallen bedoeld in lid 2, de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Artikel 144 Rv aanhef onder b. bepaalt dat het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Hoist derdenbeslag heeft gelegd onder Stichting Pensioenfonds ten laste van [gedaagde] en dat [gedaagde] in de maanden januari en februari 2017 geen pensioen heeft ontvangen. Uit de door Hoist overgelegde brief van 16 mei 2017 blijkt dat er een bedrag is ontvangen door Karansingh & Partners ter zake de debiteur [gedaagde] . Voorts blijkt uit deze brief dat Karansingh & Partners een deel van het ontvangen bedrag heeft gereserveerd voor afdracht aan deurwaarder De Kluijver. Dat dit bedrag ziet op de vordering van Hoist blijkt wel uit het feit dat in de brief van 16 mei 2017 hetzelfde dossiernummer staat opgenomen als in de brief van
23 januari 2017 van De Kluijver, waarin deze verzocht om de vordering van Hoist op te nemen in de verdeling van inhoudingen. Hiermee staat vast dat derdenbeslag is gelegd ter zake de vordering van Hoist/CMV Bank en dat er uitbetaling heeft plaatsgevonden. Nu sprake was van beslag op een vordering tot periodieke betalingen (het pensioen), wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd na de eerste uitbetaling, te weten uiterlijk op 16 mei 2017, aangezien vaststaat dat op of voor die datum een uitbetaling heeft plaatsgevonden. Dat door Karansingh & Partners aan [gedaagde] telefonisch zou zijn meegedeeld dat het beslag zag op een vordering van Intrum Justitia maakt dit niet anders, nu [gedaagde] deze stelling niet heeft toegelicht of onderbouwd. Het verzet is niet binnen acht weken na tenuitvoerlegging van het verstekvonnis ingesteld, zodat [gedaagde] niet ontvankelijk is in haar verzet.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hoist worden begroot op € 452,00 (salaris advocaat 1 punt).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar verzet,
5.2.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 22 november 2006 onder zaaknummer/rolnummer 270785/HA ZA 06-2869 gewezen verstekvonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Hoist tot op heden begroot op € 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2872