In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure na een verstekvonnis. De eiser in het verzet is Hoist Portfolio Holding Ltd., een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd in Jersey, die zich tegen de gedaagde, een persoon woonachtig in Suriname, heeft gewend. De gedaagde had eerder een kredietovereenkomst met CMV Bank B.V. en was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.232,78, vermeerderd met rente en kosten, in een verstekvonnis van 22 november 2006. De gedaagde heeft in het verzet aangevoerd dat het verstekvonnis vernietigd moet worden omdat zij niet tijdig op de hoogte was van het beslag op haar pensioen en dat de vordering niet rechtsgeldig aan Hoist was gecedeerd.
De rechtbank heeft beoordeeld of het verzet tijdig was ingesteld. Hoist stelde dat het verzet te laat was ingediend, terwijl de gedaagde betwistte dat zij niet ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzettermijn acht weken bedraagt, omdat de gedaagde ten tijde van de betekening geen bekende woonplaats in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd na de eerste uitbetaling aan de beslaglegger, wat in dit geval op 16 mei 2017 was. Aangezien de gedaagde het verzet niet binnen deze termijn had ingesteld, verklaarde de rechtbank haar niet-ontvankelijk in het verzet.
De rechtbank heeft verder het verstekvonnis van 22 november 2006 bekrachtigd en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van Hoist zijn begroot op € 452,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.M. den Hollander.