Vast staat dat verzekeraars dekking hebben geweigerd op 12 juli 2012 (prod. 16 dagv) en hebben volhard bij dat standpunt op 16 april 2014. Dat in die weigering is vermeld dat verzekeraars niet over alle informatie beschikten, doet aan het karakter daarvan -afwijzing van dekking- niet af. Dat hebben verzekeraars ook niet -voldoende onderbouwd- gesteld. Na die weigering diende IBU als prudent verzekerde haar standpunt te bepalen; zij mocht zich laten leiden door haar eigen zakelijke belangen en haar eigen strategie bepalen (verzekeraars konden immers geen aanspraak maken op overname van het verweer), doch diende af te zien van handelwijzen die de belangen van verzekeraars onevenredig zouden schaden.
2.14
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, zodra verzekeraars dekking hadden geweigerd, het handelen als prudent verzekerde inhield dat IBU zelf, op basis van een inschatting van de kansen in een procedure, ervoor mocht kiezen om de zaak met de aannemerscombinatie en/of de opdrachtgevers te regelen. Gelet op de evidente fout die IBU had gemaakt was het een redelijke keuze om het niet aan te laten komen op een arbitrage, waarin mogelijk een zeer hoge schadevergoeding zou worden toegewezen. Dat de schikking met de aannemerscombinatie is getroffen door de Gemeente, mede namens de andere opdrachtgevers, en niet door IBU zelf is enerzijds een onvermijdelijk gevolg van het ontbreken van rechtspersoonlijkheid van IBU en anderzijds van de contractuele verhouding tussen de aannemerscombinatie en de opdrachtgevers. Gesteld noch gebleken is dat een regeling van louter de Gemeente (als de entiteit waartoe IBU behoorde) met de aannemerscombinatie mogelijk zou zijn geweest en voor verzekeraars gunstiger zou zijn uitgevallen.
Toen eenmaal door de opdrachtgevers een schikking met de aannemerscombinatie was getroffen voor de door IBU’s fout veroorzaakte schade en de opdrachtgevers zich omdraaiden naar IBU kon IBU in redelijkheid tot een schikking met de opdrachtgevers komen.
Andere dekkingsweren- art.18
2.15
Verzekeraars hebben zich op het standpunt gesteld dat de schade waarvoor de schikkingen zijn getroffen hoe dan ook niet onder de polis gedekt zou zijn, zodat zij niet gehouden zijn dekking te verlenen.
Zij wijzen daartoe met name op de artikelen 18.4, 18.6, 18.7 en 18.9 van de polisvoorwaarden. Dit zijn dekkingsuitsluitingen, zodat op verzekeraars de stelplicht en bewijslast rusten.
2.16
De uitsluiting van artikel 18.6 mist toepassing. Weliswaar gaat het om het overschrijden van de termijn waarbinnen IBU een deugdelijk bestek had dienen op te leveren, maar die termijnoverschrijding voldoet niet aan de voorwaarde in het slot van art. 18.6
voor zover deze termijnoverschrijding het gevolg is van het onjuist inschatten respectievelijk plannen van de benodigde tijdsduur.Uit het rapport van ABT, dat verzekeraars zelf in dit verband aanhalen, blijkt dat het ging om gebrek aan capaciteit en onderschatting van de problemen door de leiding van IBU. Als gevolg daarvan is het bestek tijdig, doch ondeugdelijk, opgeleverd.
Verzekeraars hebben niet onderbouwd gesteld dat IBU de tijdsduur voor het maken van het bestek verkeerd heeft ingeschat en/of gepland.
2.17
De artikelen 18.7 en 18.9 zien respectievelijk op uitsluiting van dekking voor vergoeding van overschrijding van bouwkosten en zogenaamde
so wie sokosten. Dat/of deze artikelen zich slecht met elkaar laten rijmen, zoals de Gemeente stelt, is niet van belang in die zin dat de polis zo moet worden uitgelegd dat zij in verband met elkaar moeten worden gezien.
2.18
Ten aanzien van de overschrijding van bouwkosten (art. 18.7) geldt volgens verzekeraars (cva, 5.5.2) dat het hier gaat om een uitsluiting van meerwerkkosten ten gevolge van de fout van IBU; de polis spreekt echter van bouwkosten en/of prijzen. In het verband van de dekkingsomschrijving moet dit zo worden uitgelegd dat hier gedoeld wordt op bouwkosten in engere zin, dat wil zeggen gestegen kosten in de zin van door de combinatie te betalen marktprijzen voor materiaal of arbeid. Hoewel inderdaad uit het rapport van Lengkeek mogelijk op te maken valt dat van dat type schade in de onderhandelingen met de aannemerscombinatie sprake is geweest zijn deze niet kenbaar betrokken in de uiteindelijke schaderegeling door middel van een schikking. Verzekeraars hebben ook niet onderbouwd gesteld waarom zij menen dat dat anders is.
Art. 18.7 mist dus toepassing.
2.19
Artikel 18.9 sluit kosten van dekking uit die ook gemaakt zouden hebben moeten worden als de fout niet was gemaakt (
so wie sokosten). Dat daarvan sprake is hebben verzekeraars niet aannemelijk gemaakt. Uit de beschikbare informatie valt integendeel op te maken dat opdrachtgevers de schade die zij aan de combinatie hebben vergoed op IBU hebben verhaald en dat het daar met name gaat om het langer beschikbaar houden van materieel en personeel. Dat zijn kosten die zonder de fout niet gemaakt hadden hoeven worden. Ook deze uitsluiting mist toepassing.
2.2
Dan resteert de uitsluiting van art. 18.4 van de polisvoorwaarden, die
aanspraken tot vergoeding van kosten die betrekking hebben op verbetering, herstelling, het geheel of gedeeltelijk opnieuw uitvoeren van niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden (door IBU
) en de daaruit voorvloeiende vertragingsschadevan dekking uitsluit.
2.20.1
Het is vaste jurisprudentie dat uitsluitingen eng worden uitgelegd. Dat betekent dat de schade die hier aan de orde is, de schade wegens extra kosten die de aannemerscombinatie heeft moeten maken en die door de opdrachtgevers aan haar is vergoed en nu op IBU wordt verhaald, niet onder het eerste deel van deze bepaling valt. Er is immers geen sprake van
aanspraken tot vergoeding van kosten die betrekking hebben op verbetering, herstelling, het geheel of gedeeltelijk opnieuw uitvoerenvan de werkzaamheden van IBU in verband met het bestek. Verzekeraars hebben niets gesteld, laat staan onderbouwd, waaruit kan worden opgemaakt dat die kosten deel uitmaken van de schikkingen.
2.20.2
Dat de schade van de aannemerscombinatie die de opdrachtgevers hebben vergoed en thans ingevolge de vaststellingsovereenkomst door IBU is/moet worden vergoed, “
daaruit voortvloeiende vertragingsschade” vormt hebben verzekeraars onvoldoende gesteld en onderbouwd. In dat verband is het volgende van belang.
Dat IBU een fout heeft gemaakt als het gaat om het bestek staat zoals reeds hiervoor werd overwogen vast, evenals de omstandigheid dat deze fout tot vertraging heeft geleid. Uit de stellingen van de Gemeente blijkt, dat de schikkingen ook in haar visie in elk geval deels zien op vergoeding van stagnatie-/vertragingsschade. De Gemeente stelt dat de vertragings/stagnatieschade die Lengkeek heeft begroot slechts voor 12 weken ziet op herstel van fouten in het bestek. De stagnatie van 30 weken (van de 47) is terug te voeren op fouten van IBU als directievoerder (en niet op het herstel van fouten van IBU als opsteller van het bestek). 5 weken vertraging zijn het gevolg van wijzigingen in de opdracht, die hier niet van belang zijn.
Uit de gang van zaken na inschakeling van ABT blijkt, dat het bestek in 12 weken te herstellen was, nu dat ABT feitelijk gelukt is. Lengkeek heeft in haar rapport onder A de vertragingsschade besproken, waarbij wordt opgemerkt dat de vertraging van 12 weken na de inschakeling van ABT om alles weer in goede banen te leiden, door de Gemeente niet geclaimd wordt. Geclaimd worden 29 weken, die zijn te wijten aan nieuwe, bij het aanpassen van het ontwerp gemaakte fouten van IBU; IBU had er voorts als directievoerder voor moeten zorgen dat de gemaakte fouten adequaat en snel werden hersteld. De geclaimde kosten zien op bouwplaatskosten, personeelskosten en de kosten van de afkoopregeling. De Gemeente stelt dat Lengkeek meende dat die schade onder de polis gedekt was.
Verzekeraars stellen dat het gekunsteld is om deze vertragingsschade toe te schrijven aan fouten bij de directievoering en dat dit standpunt, zo begrijpt de rechtbank, ook in strijd is met de eisvermindering (inhoudend dat niet langer € 2,5 miljoen wegens twee, maar slechts € 1,25 miljoen wegens één fout wordt gevorderd).
2.20.3
Zoals uit het voorgaande blijkt kunnen verzekeraars de Gemeente niet verwijten dat zij regelingen heeft getroffen aangaande de schade, toen verzekeraars eenmaal dekking hadden geweigerd. Stukken aangaande de uiteindelijke overeenkomst tussen de opdrachtgevers en IBU zijn niet overgelegd, behoudens verklaringen van [persoon 2] en Van Leeuwen waarin, kort samengevat, wordt bevestigd dat een schikking is bereikt voor (afgerond) € 3,4 miljoen. Weliswaar wekt het bevreemding dat de regeling tussen IBU en de opdrachtgevers niet ordentelijk op schrift is gesteld, maar gelet op de op dat punt inmiddels overgelegde verklaringen, facturen en stukken omtrent de boekhoudkundige afwikkeling staat voldoende vast dat die regeling is getroffen en dat daadwerkelijk is afgerekend; de enkele betwisting van verzekeraars is onvoldoende om daaraan te twijfelen. Voorts gaat de rechtbank er als gezegd van uit dat, zoals [persoon 2] verklaart, in die regeling tussen IBU en opdrachtgevers het bedrag is versleuteld dat door de opdrachtgevers aan de aannemerscombinatie op basis van de met haar getroffen schikking is betaald.
Die regeling tussen opdrachtgevers en de combinatie is wel op schrift gesteld (prod. 12 dagv) en daaruit blijkt (art. 2) dat voor de schade uitgegaan wordt van 42 weken stagnatie (naast voornoemde 5 weken vertraging als gevolg van wijzigingen in de opdracht). Die 42 weken stagnatie is becijferd op € 2.547.000 ex BTW, die de opdrachtgevers hebben vergoed. Daarmee is, gegeven het rapport van Lengkeek, voldoende onderbouwd dat dit bedrag ziet op een meer omvangrijke vertraging dan de periode van 12 weken die valt toe te schrijven aan het herstel van de ontwerpfout in het bestek. Hoewel verzekeraars, terecht, aanvoeren dat het niet aan Lengkeek is om te beslissen welke schade gedekt is, blijkt uit het rapport dat Lengkeek zich wel bewust was van artikel 18 van de polisvoorwaarden.
Nu het hier een dekkingsuitsluiting betreft was het aan verzekeraars om gemotiveerd te stellen dat deze schade toch, niet alleen voor de bedoelde 12 weken maar ook voor de overige 29 waarover Lengkeek spreekt (het onverklaarde verschil tussen 29 en 30 daargelaten) voortvloeide uit het herstel van de ontwerpfouten in het bestek. Dat hebben zij niet gedaan. De omstandigheid dat de Gemeente aanvankelijk meende dat sprake was van twee fouten en later op dat standpunt is teruggekomen houdt ook niet een erkenning op dit punt in. Het beroep op deze uitsluiting faalt.
2.21
Verzekeraars stellen zich op het standpunt dat zij niet kunnen beoordelen welke schade precies vergoed is. Ten aanzien van de schade van de opdrachtgevers die voortvloeit uit de schikking met de aannemerscombinatie die is verdisconteerd in de schikking tussen de opdrachtgevers en IBU menen zij dat sprake kan zijn van onverplichte uitkeringen.
Daarover is, voor zover het gaat om het beroep op de vervaltermijn en eigen schuld van de aannemerscombinatie, hiervoor reeds geoordeeld; daaruit volgt dat dit verweer faalt. Voor het overige wordt daarop hierna teruggekomen in het kader van de hoogte van de schade.
informatieverstrekking
2.22
Verzekeraars stellen verder dat zij als gevolg van het niet juist en tijdig aan hen verstrekken van alle informatie niet kunnen beoordelen of in de schikking tussen IBU en de opdrachtgevers niet -ook- schade is vergoed die, in die verhouding, voor eigen rekening van de opdrachtgevers had dienen te blijven. Zij beroepen zich op de polisvoorwaarden 10.1 en 10.2.
Kennelijk hebben zij daarbij het oog op de artikelen 10.1.3-10.1.5 en 10.2.1 van de voorwaarden.