ECLI:NL:RBROT:2018:2733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
10/701168-17 en 10/021075-16 / vordering TUL VV: 10/700030-17 en 10/ 692188-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens opzetheling en diefstal met gebruik van valse sleutel

Op 21 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder opzetheling en diefstal. De zaak betreft twee parketnummers: 10/701168-17 en 10/021075-16. De verdachte is in deze zaak bijgestaan door raadsman mr. O.G. Schuur. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van 77 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een mobiele telefoon en een pinpas, alsook aan diefstal van een geldbedrag van € 13,80. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot diefstal. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft een strafblad en kampt met psychische problemen en middelengebruik, wat zijn functioneren beïnvloedt. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 77 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft daarnaast bijzondere voorwaarden opgelegd voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/701168-17 en 10/021075-16
Parketnummers vordering TUL VV: 10/700030-17 en 10/692188-14
Datum uitspraak: 21 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte]
Raadsman mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen onder de parketnummers 10/701168-17 en 10/021075-16. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/701168-17 onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder parketnummer 10/701168-17, onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/021075-16 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 77 dagen met aftrek van voorarrest;
- afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/692188-14;
- wijziging van de voorwaarden die zijn gesteld bij het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/700030-17 op de wijze als geformuleerd in het advies van de reclassering van 29 mei 2017.

4.Vrijspraak

4.1.
Parketnummer 10/701168-17 ; vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het in de zaak met parketnummer 10/701168-17 onder 4 ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 10/021075-16 ten laste gelegde feit zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Parketnummer 10/701168-17; feit 1 subsidiair
Op 4 juni 2017 is aangifte gedaan van een straatroof eerder die dag, waarbij onder meer een telefoon met IMEI-nummer [nummer] is weggenomen. Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de simkaart in gebruik bij de verdachte op 5 juni 2017 van 1:45:02 uur tot en met 2:27:46 uur in deze telefoon heeft gezeten.
De verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat een vriend van hem, [naam vriend] , die nacht bij hem op bezoek kwam en dat hij op zijn verzoek zijn simkaart in die telefoon heeft gedaan. Op de vraag waarom hij dat heeft gedaan, heeft de verdachte geen concreet, laat staan geloofwaardig antwoord kunnen of willen geven. [naam vriend] is door de politie gehoord in verband met betrokkenheid bij diverse diefstallen en straatroven. Tijdens dat verhoor heeft hij verklaard dat hij vaak – samen met de verdachte en zijn neven – aan het ‘
chillen’was en dat er met die neven “tasjes werden getrokken”. Onder deze omstandigheden kan worden gesteld dat de verdachte wist dat zijn vriend [naam vriend] zich met het plegen van strafbare feiten bezig hield en dat de (dure) goederen die [naam vriend] bij zich had van diefstal afkomstig moeten zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wist dat de telefoon waarin hij zijn simkaart had gedaan, en waarover hij op dat moment ook als heer en meester kon beschikken, van diefstal afkomstig was. Dit leidt ertoe dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig wordt geacht om te komen tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte verweten opzetheling.
5.3.
Parketnummer 10/701168-17, feit 2 en feit 3
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Op 2 augustus 2017 is dusdanig kort na de diefstal van de rugtas met inhoud toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , door de verdachte met de pinpas van die [naam slachtoffer 1] contactloos betaald, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die die rugzak heeft gestolen. Die betaling met de pinpas is onder feit 3 ten laste gelegd en kan gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen ook worden bewezenverklaard.
5.3.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen enkel bewijsmiddel voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte de rugzak van [naam slachtoffer 1] heeft weggenomen.
De enige aanwijzing voor de betrokkenheid van de verdachte is dat de pinpas van [naam slachtoffer 1] door de verdachte zou zijn gebruikt om te betalen bij [naam supermarkt] in Hoogvliet. In het dossier bevinden zich afdrukken van videobeelden op basis waarvan twee verbalisanten de verdachte hebben herkend. Op basis van deze beelden is echter niet te zeggen dat het om de verdachte gaat. De beelden zijn daar te vaag voor.
5.3.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit
Uit de aangifte volgt dat de diefstal van de rugzak van [naam slachtoffer 1] met daarin onder andere een pinpas met bankrekeningnummer [rekeningnummer] is gepleegd in de Hoogvlietop 2 augustus 2017 tussen 15.00 en 18.00 uur. Verder kan worden vastgesteld dat op diezelfde dag om 18:18 uur bij [naam supermarkt] , gevestigd te Hoogvliet, met de pinpas een bedrag van € 13,80 contactloos is betaald. Door verbalisanten is op camerabeelden de persoon die deze betaling heeft verricht herkend als de verdachte. Los van de vraag of het inderdaad de verdachte is op die beelden kan niet worden geconcludeerd dat het contactloos betalen zodanig kort op die diefstal is gevolgd dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd. Immers, in de aangifte is een ruime periode opgenomen waarbinnen de diefstal gepleegd moet zijn en het exacte tijdstip kan daaruit niet afgeleid worden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de hem verweten diefstal.
Ten aanzien van de onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten
Van de persoon die op 2 augustus 2017 bij [naam supermarkt] contactloos heeft betaald zijn, zoals gezegd, camerabeelden beschikbaar. Op deze beelden is de verdachte door twee verbalisanten afzonderlijk herkend. Zij hebben beiden hun bevindingen gerelateerd in een proces-verbaal. Daarin geven zij concreet aan waarvan zij de verdachte kennen en waaraan zij hem herkennen, zoals postuur, loopje en kledingstijl. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die processen-verbaal. Ook de op de zitting getoonde beelden maken niet dat getwijfeld moet gaan worden aan de waarneming van de verbalisanten. Omdat uit het zonder toestemming gebruikmaken van een pinpas op naam van een voor de verdachte onbekende volgt dat de verdachte ook heeft geweten dat die pinpas van misdrijf afkomstig is. Daarom komt de rechtbank tot bewezenverklaring van opzetheling van die pinpas. Niet in geschil is dat met de pas een bedrag van € 13,80 is betaald, zodat de tenlastegelegde diefstal van dat bedrag ook wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
parketnummer 10/701168-17onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
parketnummer 10/701168-17 onder 4ten laste gelegde en het onder
parketnummer 10-021075-16ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/701168-17
1.
subsidiair:
hij in de periode 04 juni 2017 tot en met 05 juni 2017 te
Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
een goed, te weten Samsung Galaxy J3, een gsm, heeft voorhanden gehad terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat
het een door misdrijf, namelijk door diefstal verkregen goed betrof;
2
subsidiair:
hij op 02 augustus 2017 te Hoogvliet Rotterdam,
een goed, te weten pinpas [ [rekeningnummer] ], heeft verworven en
heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, namelijk
door diefstal, verkregen goed betrof;
3.
hij op 02 augustus 2017 te Hoogvliet Rotterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
geldbedrag van 13,80 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , zulks nadat hij,
verdachte,
datweg te nemen geld onder zijn bereik had gebracht door met een
valse sleutel te gebruiken, te weten contactloos betalen met een pinpas
tot welks gebruik verdachte niet gerechtigd was;
4.
hij op 29 september 2017 te Barendrecht,
in een (winkel)pand, gelegen [adres delict] , met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, toebehorende aan [naam winkel] en/of [naam slachtoffer 2] .
Parketnummer 10-021075-16
hij op 31 januari 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld
in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie gelet op
gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een balletjespistool/airsoftwapen, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool, merk Springfield, model 1911-A1 Champion, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Onder parketnummer: 10/701168-17

1.subsidiair en 2 subsidiair.

opzetheling;

3.

diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;

4.

diefstal.

Onder parketnummer 10/021075-16:
handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
Diefstal van een geldbedrag door middel van contactloos betalen met een door opzetheling verkregen pinpas en aan diefstal van een jas. De verdachte heeft door het plegen van deze feiten geen enkel respect getoond voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een telefoon en opzetheling van de pinpas waarmee hij later geld heeft weggenomen. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten zoals diefstal, doordat de daders van deze vorm van criminaliteit een afzetmarkt voor de door hun gestolen goederen wordt geboden.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een balletjespistool, dat een niet van een echt te onderscheiden wapen is. Het balletjespistool is
voor bedreiging geschikt en kan daarmee voor gevoelens van onveiligheid zorgen in de samenleving. De verdachte heeft het pistool ook op de openbare weg in een tasje aan de stuur van een scooter bij zich gedragen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages /en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
- Psychiater dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 januari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte kampt met diverse psychische problemen die zijn functioneren (mede) bepalen en waardoor hij in het algemeen grote moeite heeft om zich maatschappelijk staande te houden. Omdat de verdachte ontkent dat hij wat met de straatroof te maken had, en omdat niet alle diagnoses konden worden gesteld, is niet goed te bepalen of, en zo ja in welke mate, deze diagnoses hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde. Bij de diefstal van de jas speelden de antisociale trekken een rol. De verdachte werd niet gehinderd door interne normen: hem werd voorgesteld de jas te stelen, en voor hij het wist, had hij het gedaan.
De kans dat de verdachte recidiveert is groot.
Er zijn nauwelijks beschermende functies in de persoonlijkheid of het functioneren aanwezig. Tevens wordt de verdachte ernstig beïnvloed door verslaving aan cannabis en was de samenwerking met de toezichthouder problematisch. Chronisch middelengebruik versterkt zijn toch al aanwezige psychische kwetsbaarheid. Gebleken is dat het genoemde terugkerende patroon niet te doorbreken is in een woonsetting bij de ouders, zelfs niet in combinatie met intensieve FACT behandeling (intensievere ambulante behandeling is er niet) en intensief reclasseringstoezicht. In dat geval is een klinische behandelsetting, met uitstroom naar (waarschijnlijk LVG) begeleid wonen een zinvol alternatief. Voordeel van een klinische setting is dat kan worden gestart met intensieve leefstijl training om het druggebruik onder controle te krijgen, maar ook met het kweken van wat meer probleem- en ziektebesef en -inzicht. Door dagelijkse observatie en dagelijkse mogelijkheid tot therapeutische beïnvloeding is bij deze verdachte waarschijnlijk nog het meest behandelsucces te bereiken. Een andere denkbare optie is intensief begeleid wonen in combinatie met PACT behandeling. In beide settings (klinisch of begeleid wonen) zou aandacht kunnen zijn voor gespreks- Interventies gericht op preventie van nieuwe vermogensdelicten. Verder zouden verder onderzoek moeten worden gedaan, op grond waarvan de juiste diagnoses kunnen worden gesteld en behandeling verder zou kunnen worden vormgegeven. Ook zou gewerkt kunnen worden aan het vinden van zinvolle dagbesteding.
Het is de vraag of de verdachte zich aan bijzondere voorwaarden zal houden gezien zijn geschiedenis, maar ook omdat hij er niet toe neigt om verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen op zich te nemen (uit onwil of uit onvermogen). Het opleggen van klinische behandeling of begeleid wonen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel zal dus mogelijk onvoldoende effect hebben.
- Psycholoog drs. R.M. de Groot, GZ-psycholoog tevens Kinder- en Jeugdpsycholoog, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 1 december 2017. De verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een psychologisch onderzoek en de psycholoog verwijst naar de rapportage van de psychiater voor diagnostische beeldvorming en een forensische beschouwing inclusief risicotaxatie.
- Door Reclassering Nederland, is een rapport over de verdachte opgemaakt door L. Simons, ongedateerd. Ook is een advies aan opdrachtgever toezicht, wijziging bijzondere voorwaarden uitgebracht in de zaak onder parketnummer 10/700030-17, gedateerd 29 mei 2017.
Uit deze rapportages wordt duidelijk dat de problematiek waarmee de verdachte kampt complex is en dat intensieve begeleiding binnen het strafrechtelijk kader en het civielrechtelijk kader (via een rechterlijke machtiging) tot op heden nog onvoldoende gedragsverandering teweeg heeft gebracht. Dat komt omdat de verdachte zich onvoldoende inzet en (te) weinig besef heeft van zijn eigen problematiek. Het is met de huidige bijzondere voorwaarden niet mogelijk om de kans op recidive door de betrokkene te verminderen. De reclassering acht een verblijf in een beschermde woonvorm met 24- uurs begeleiding op dit moment de beste optie. Echter, indien het drugsgebruik een contra - indicatie hiervoor is, en de verdachte niet meewerkt aan abstinentie van middelengebruik, dan is vervolgens een klinische opname op een FPA voor de duur van maximaal 1 jaar de meest voor de hand liggende optie. Direct aansluitend aan een eventuele klinische opname zou de verdachte alsnog moeten doorstromen naar forensisch beschermd wonen.
De reclassering adviseert daarom om de bestaande bijzondere voorwaarden uit te breiden met onderstaande bijzondere voorwaarden:
- de verdachte dient mee te werken aan een opname in een beschermde woonvorm met 24-uursbegeleiding. Indien de verdachte vanwege zijn middelengebruik niet voldoet aan de toelatingscriteria voor de beschermde woonvorm of niet blijkt te voldoen aan de geldende verblijfsregels na plaatsing, dan is een klinische opname in een FPA voor de duur van maximaal 1 jaar geadviseerd, waar gewerkt kan worden aan het middelengebruik en inzicht in eigen functioneren. Tevens zal na de klinische opname de verdachte rechtstreeks doorstromen naar forensisch beschermd wonen.
- contactverbod met de mededader: de verdachte zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de mededader [naam medeverdachte] , [adres medeverdachte] , te Hoogvliet Rotterdam;
- de verdachte zal zich inzetten om zijn financiële problemen aan te pakken, ook indien dit inhoudt dat hij zijn medewerking dient te verlenen aan een schuldhulpverleningstraject.
De toezichthouder [naam 1] heeft op de zitting van 7 februari 2018 verklaart dat het advies van 29 mei 2017 nog steeds actueel is.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank sluit zich derhalve bij die vordering aan en zal de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die reeds door hem in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De rechtbank zal hieronder onder punt 9 verder ingaan op de noodzaak tot begeleiding en behandeling zoals geadviseerd door de deskundigen.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
In de zaak met parketnummer 10- 700030-17
Bij vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2017 van deze rechtbank is de verdachte in de zaak met parketnummer 10-700030-17 ter zake van:
- feit 1 subsidiair: medeplichtigheid aan een poging tot diefstal door twee of meer verenigde
personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming,
- feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 210 dagen waarvan een gedeelte groot 165 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest.
De proeftijd is ingegaan op 11 mei 2017.
9.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaarden te wijzigen,zoals geformuleerd in het advies van 29 mei 2017. Door de verdediging is hierbij aangesloten.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er wordt echter aanleiding gezien de officier van justitie te volgen en de bijzondere voorwaarden te wijzigen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zowel de veroordeelde als de maatschappij meer gebaat is bij een behandeling dan bij een tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf van 165 dagen. Uit het advies van de reclassering volgt immers dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.. Een klinische behandeling is volgens de reclassering van belang teneinde gedragsverandering te realiseren en de kans op recidive te verlagen en op die manier ook begeleid wonen mogelijk te maken.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging, conform de gewijzigde eis van de officier van justitie, afwijzen en de bijzondere voorwaarden wijzigen zoals hierna gemeld.
9.4.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
In de zaak met parketnummer 10-692188-14
Bij vonnis van 11 november 2014 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 26 november 2014.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat gronden aanwezig zijn om de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen.

10.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Parketnummer 10/701168-17, onder 2 en 3
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder parketnummer 10/701168-17, onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 302,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie\
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 302,50 ter vergoeding van materiële schade. De vordering moet ten aanzien van het overige worden afgewezen.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op zijn verweer tot vrijspraak ten aanzien van feit 2 en feit 3, op het standpunt gesteld dat de vordering primair dient te worden afgewezen, subsidiair de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien de rechtbank komt tot een ander oordeel dan vrijspraak ten aanzien van deze feiten, dient de vordering te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij daarin, wegens onvoldoende onderbouwing van de gevorderde schade.
10.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/701168-17, onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 13,80. Voor het overige komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal waarop die vordering is gebaseerd..
Met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid opent tot vergoeding van immateriële schade in het geval dat een benadeelde persoon in zijn persoon is aangetast. Uit dit wetsartikel vloeit echter voort dat vergoeding van immateriële schade bij veroordeling ter zake van een vermogensdelict niet tot de mogelijkheden behoort. Het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van immateriële schade zal daarom eveneens worden afgewezen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2017.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 13,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2017.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/701168-17 onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/701168-17, onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 feiten en het onder parketnummer 10/021075-16, ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 77 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 77 dagen, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 13,80 (zegge: dertien euro en tachtig eurocent), bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 11 november 2014 van de kinderrechter in deze rechtbank onder parketnummer 10/692188-14, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf;
wijzigtde bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 26 april 2017 onder parketnummer 10/700030-17 gestelde bijzondere voorwaarden, zodat die thans komen te luiden:
1. de veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd, zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, te melden bij de reclassering met als doel medewerking te verlenen aan het recidive verminderende plan van aanpak;
2. de veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich voor de duur van maximaal 1 jaar te laten opnemen in een FPA, FPK, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering/het NIFP-IFZ, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem/haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor de psychiatrische problematiek bij een ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
4. de veroordeelde wordt verboden om verdovende middelen te gebruiken, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. de veroordeelde wordt verplicht in een 24-uurs voorziening of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
6. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de mededader [naam medeverdachte] , geboren te [geboorteplaats medeverdachte] op [geboortedatum medeverdachte] ;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Smit, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Tekst tenlastelegging onder parketnummer 10/701168-17
1.
(zaak: [naam zaak] )
hij op of omstreeks 04 juni 2017 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon (merk: Samsung) en/of ID-kaart en/of een of meer passen, geheel of
ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het
- versperren van de doorgang aan die [naam slachtoffer 3] en/of
- zich opdringen aan die [naam slachtoffer 3] en/of
- ( met kracht) rukken/trekken van een rugtas, met daarin voornoemde telefoon
en/of ID-kaart en/of passen, in/uit de handen van die [naam slachtoffer 3] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 04 juni 2017 tot en met 05 juni 2017 te
Spijkenisse, gemeente Nissewaard, en/of te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
(een) goed(eren), te weten Samsung Galaxy J3, een gsm, heeft verworven (van
[naam 2] ) en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen (aan [naam 2]
), terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van
dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander)
misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 augustus 2017 te Hoogvliet gemeente Rotterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bestelauto van
Albert Hein heeft weggenomen een rugtas met inhoud, bevattende onder meer een
pinpas, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2017 te Hoogvliet Rotterdam,
(een) goed(eren), te weten pinpas [ [rekeningnummer] ], heeft verworven en/of
heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk
door diefstal of verduistering, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen
goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 02 augustus 2017 te Hoogvliet Rotterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
geldbedrag van 13,80 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, zulks nadat hij,
verdachte, die weg te nemen geld onder zijn bereik had gebracht door met een
valse sleutel te gebruiken, te weten contactloos wifi betalen met een pinpas
tot welks gebruik verdachte niet gerechtigd was;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 29 september 2017 te Barendrecht,
in/uit een (winkel)pand, gelegen [adres delict] , met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam winkel] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Tekst ten laste legging onder parketnummer 10-021075-16
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld
in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie gelet op
gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie,
te weten een balletjespistool/airsoftwapen, welke door vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool,
merk Springfield, model 1911-A1 Champion, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )