ECLI:NL:RBROT:2018:2713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
C/10/529059 / HA ZA 17-590
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging overeenkomst van opdracht en schadevergoeding bij tekortkoming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tandarts, vertegenwoordigd door haar praktijkvennootschap, en de besloten vennootschap Centrum voor Tandheelkunde Walcheren B.V. (CTW). De eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen was geëindigd per ultimo april 2017, alsook schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkomingen van CTW in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst inderdaad was geëindigd en dat CTW toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding toe, waarbij het schadebedrag werd vastgesteld op € 30.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd CTW veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het concurrentiebeding in de overeenkomst niet meer kon worden ingeroepen door CTW, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernstige tekortkomingen van CTW.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/529059 / HA ZA 17-590
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Duiven,
eiseres,
advocaat mr. N.J.H. Leferink te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CENTRUM VOOR TANDHEELKUNDE WALCHEREN B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Meeren te Heilig Landstichting.
Partijen zullen hierna [eiseres] en CTW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juni 2017, met producties;
  • de beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord van 13 september 2017, met producties;
  • de brief van 4 oktober 2017 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen;
  • de brief van 18 januari 2018 van de rechtbank, waarbij partijen nader zijn geïnstrueerd met betrekking tot de comparitie van partijen;
  • de brief van 5 februari 2018 van mr. Leferink, met producties;
  • de brieven van 8 en 16 februari 2018 van mr. Van der Meeren, met producties;
  • de ter comparitie van partijen door beide partijen overgelegde pleitnota's;
  • het proces-verbaal van de op 20 februari 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Nadien hebben partijen - zoals ter zitting was afgesproken - de rechtbank bij B16 formulier van 7 maart 2018 geïnformeerd over het resultaat van na de zitting nog gevoerde schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben medegedeeld dat zij geen overeenstemming hebben bereikt.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de praktijkvennootschap van mevrouw [eiseres] . Mevrouw [eiseres] is tandarts.
2.2.
CTW exploiteert een praktijk van tandartsen te Vlissingen. Enig aandeelhouder en bestuurder van CTW is de besloten vennootschap [naam B.V.] De heer [persoon 1] is (indirect) bestuurder van [naam B.V.] . Ook de heer [persoon 1] is tandarts.
2.3.
Sinds eind juni 2012 is mevrouw [eiseres] door middel van haar praktijkvennootschap op basis van een tussen partijen gesloten overeenkomst van 25 juni 2012 (hierna: de overeenkomst) werkzaam voor CTW (productie 3 bij dagvaarding).
2.4.
Op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst kon [eiseres] als beloning voor haar werkzaamheden jegens CTW aanspraak maken op - kort weergegeven - een percentage van het door haar gegenereerde bruto honorarium. Vanaf 1 januari 2013 betrof dat 45% van het bruto honorarium.
2.5.
Over het einde van de overeenkomst en de gevolgen van beëindiging is in de overeenkomst het volgende bepaald:
"
5. Einde
De overeenkomst wordt beëindigd.
5.1.
in geval van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, door opzegging door één der partijen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
5.2.
door opzegging van één der partijen door de andere met onmiddellijke ingang, om een dringende aan de betrokken partij onverwijld meegedeelde reden; een dringende reden is aanwezig wanneer zich met een betrekking tot één der partijen een situatie voordoet, waarin van de andere partij niet in redelijkheid kan worden gevergd dat hij de overeenkomst voortzet;
5.3.
door overlijden of blijvende aanmerkelijke beroepsinvaliditeit van B [ [eiseres] ; toevoeging rb], met directe ingang.

6.Gevolgen van beëindiging

Bij het einde van de overeenkomst staakt B zijn werkzaamheden in de praktijk.
Concurrentiebeding
B zal noch gedurende, noch in de periode van 2 jaar na einde van samenwerking zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vennootschap zich niet als tandarts vestigen (werkzaam te zijn bij een andere werkgever en/of een eigen bedrijf starten) binnen een straal van 35 km, met als middelpunt de plaats van vestiging van A [CTW; toevoeging rb] die zich zal bezighouden met gelijke activiteiten, zoals deze worden verricht door A, op welke wijze en in welke vorm dan ook."
2.6.
CTW is de afgelopen jaren niet altijd in staat geweest om al haar crediteuren tijdig te voldoen. Tot de crediteuren die niet altijd tijdig werden voldaan, behoorden ook personeelsleden, tandartsen en [eiseres] .
2.7.
Begin augustus 2016 had [eiseres] een bedrag van omstreeks € 32.000,00 van CTW te vorderen. CTW heeft toen getracht om met [eiseres] afspraken te maken over het aflossen van die achterstand door middel van het verrichten van termijnbetalingen. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.8.
Bij brief van 7 september 2016 van haar advocaat heeft [eiseres] CTW gesommeerd om binnen vijf werkdagen € 39.329,07 te betalen. Dat betrof een hoofdsom ter zake van openstaande facturen van € 37.828,13, aan wettelijke handelsrente € 347,64 en aan incassokosten € 1.153,28 (productie 7 bij conclusie van antwoord).
2.9.
Bij aangetekend verzonden brief van 9 september 2016 heeft de advocaat van [eiseres] CTW als volgt bericht (productie 8 bij conclusie van antwoord):
"Zoals reeds aangekondigd in mijn brief d.d. 7 september jl. treed ik op voor mevrouw [eiseres] en haar vennootschap [eiseres] Ik heb u gesommeerd de openstaande vordering van cliënte ad € 39.329,07 binnen 5 dagen te betalen. Gisteren (8 september jl.) heeft cliënte een betaling ad € 2.500,-- ontvangen, zodat thans nog resteert een bedrag ad € 36.829,07.
Zoals u weet geniet cliënte thans vakantie. In beginsel hervat zij haar werkzaamheden aankomende week, om precies te zijn op woensdag 14 september a.s. Hierbij bericht ik u dat cliënte zich uitdrukkelijk beschikbaar houdt haar werkzaamheden te hervatten, maar zij schort haar verplichting tot arbeid op totdat volledige betaling van de hierboven genoemde vordering heeft plaatsgevonden. Tot dat moment zal zij dus
geenarbeid/werkzaamheden verrichten. Daarnaast behoud ik mij uitdrukkelijk het recht voor aanspraak te maken op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW.
Ik verzoek u nogmaals, met kracht van sommatie, ervoor zorg te dragen dat het volledige bedrag van € 36.829,07 uiterlijk op
13 september 2016op de derdengeldrekening van mijn kantoor zal zijn bijgeschreven. (…)"
2.10.
Op 19 oktober 2016 heeft [eiseres] een tegen CTW gericht verzoek tot faillietverklaring laten indienen bij de rechtbank Zeeland-West Brabant (productie 10 bij conclusie van antwoord). De mondelinge behandeling was bepaald op 8 november 2016.
2.11.
Op 3 november 2016 hebben de heer [persoon 1] en de heer [persoon 2] - een andere bij CTW werkzame tandarts - een klacht tegen mevrouw [eiseres] ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag (productie 9 bij conclusie van antwoord). Bij uitspraak van 9 mei 2017 is die klacht afgewezen (productie 8 bij dagvaarding).
2.12.
Op 7 november 2016 is een bedrag van € 39.501,91 aan [eiseres] betaald, waarna het faillissementsrekest is ingetrokken (productie 7 bij dagvaarding).
2.13.
In de periode december 2016 tot en met januari 2017 is - deels door tussenkomst van de advocaten - tussen partijen gecorrespondeerd over de beantwoording van door zorgverzekeraars aan CTW gestelde vragen welke door [eiseres] zouden dienen te worden beantwoord (productie 9 tot en met 11 bij dagvaarding).
2.14.
Een brief van 23 december 2016 van CTW aan [eiseres] vermeldt onder meer het volgende (productie 9 bij dagvaarding):
"(…) Het niet beantwoorden van vragen van CTW over de praktijkvoering en de samenwerking in de toekomst droeg al niet bij aan de constructieve samenwerking. CTW was en is van mening dat u ter zake tekort schoot in uw verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst omdat u [zowel] CTW als uw patiënten geen duidelijkheid verschafte omtrent de vraag wanneer u wel of niet zou verschijnen. Dat is u meerdere malen meegedeeld en daar bent u ook meerdere malen voor gewaarschuwd.
Door uw tekort schieten heeft u schade aan de praktijk veroorzaakt waarvoor CTW u aansprakelijk houdt.
Daar komt nog bij dat u het faillissement van CTW heeft aangevraagd terwijl u bovendien van plan was om de praktijk van CTW van de nog aan te stellen curator in het faillissement van CTW te kopen, zo heeft een medewerker inmiddels verklaard.
U kunt zich voorstellen dat gezien het vorenstaande feitenrelaas CTW niet genegen is om privacygevoelige informatie aan u te verstrekken anders dan binnen de muren van de praktijk en CTW nodigt u daarom nogmaals uit om - samen met een van de medewerkers van CTW - de vragen van de zorgverzekeraar door te nemen op de navolgende data: 9, 10, 16, 17 en 30 januari 2017 vanaf 20.00 uur.
Bovenstaand verzoek dient u te beschouwen als een sommatie in de zin der wet.
Uw advocaat verzocht CTW om een voorstel. Een dergelijk voorstel zal CTW niet doen.
(…) CTW beschouwt de tussen partijen gesloten overeenkomst als beëindigd met wederzijdse goedkeuring en houdt u aan het concurrentiebeding.
Ik zie de bevestiging van uw komst graag zo spoedig mogelijk tegemoet zodat de zorgverzekeraars zo snel mogelijk deugdelijk kan worden geïnformeerd en CTW geen bedragen aan de zorgverzekeraars dient terug te betalen en CTW dit bedrag niet op u hoeft te verhalen. Een weigering is voor CTW reden een klacht bij het Medisch Tucht College in te dienen."
2.15.
Een brief van 4 januari 2017 van CTW aan [eiseres] vermeldt onder meer het volgende (productie 10 bij dagvaarding):
"(…) Uw advocaat stelt dat de overeenkomst nog niet zou zijn beëindigd en verzoekt om een voorstel ter beëindiging van de overeenkomst. U werkt echter in een andere praktijk. U bent niet voornemens, laat staan in staat, om voor CTW werkzaamheden te verrichten. Dat u niet voornemens bent om werkzaamheden te verrichten blijkt eveneens uit uw stelling in Keulen en niet meer in Vlissingen te wonen. Naar mijn mening is de overeenkomst overigens wel beëindigd en wel met wederzijds goedvinden. Zoals in de vorige brief aangegeven beschouwt CTW de tussen partijen gesloten overeenkomst als beëindigd en houdt CTW u aan het concurrentiebeding.
Indien en voor zover zou blijken dat de opzegging van de tussen partijen gesloten overeenkomst nog noodzakelijk zou zijn, dan doet CTW dat bij deze (alsnog) tegen de kortst mogelijke termijn als in de overeenkomst is voorzien.
CTW is van mening dat – gezien al hetgeen tussen partijen is voorgevallen – er sprake is van een dringende situatie als bedoeld in artikel 5.2 van de overeenkomst. Van een dringende situatie is sprake nu de relatie tussen CTW en u door diverse oorzaken, zoals ook eerder beschreven, volledig is verstoord. Hieronder nog eens de feiten die de dringende situatie ondersteunen:
  • het bij herhaling schenden van de collegiale afspraken over de reguliere bezetting en vakantieperiodes;
  • het niet bij de juiste persoon melden van uw (vermeende) ziekte;
  • het niet deugdelijk overdragen van dossiers;
  • het niet nakomen van toezeggingen (waaronder de toezegging om bij de vergadering op 12 september 2016 aanwezig te zullen zijn);
  • het gedurende 2,5 maand onbereikbaar zijn tijdens uw (vermeende) ziekte en vakantie ondanks meerdere mails, sms-berichten en telefoon oproepen van collega's;
  • het onverzorgd achterlaten van patiënten met onder andere half voltooide wortelkanaalbehandelingen;
  • het zonder melding wegblijven bij door u zelf opgegeven nood/spoeddiensten;
  • het niet bijhouden van een volledig dossier waardoor CZ thans vragen heeft en u die vragen onbeantwoord laat terwijl u onredelijk eisen stelt over het aan u ter beschikking stellen van privacygevoelige informatie;
  • het aanvragen van het faillissement van CTW;
  • het plan smeden om CTW uit het faillissement van de curator te kopen.
Als gevolg van het bovenstaande willen medewerkers van CTW niet meer met u werken. Het belang van de praktijk om u niet meer terug te laten keren weegt zwaarder dan uw belang om terug te keren.
Indien niet sprake zou zijn van een dringende reden dan doet CTW een beroep op artikel 5.1 van de overeenkomst en zegt deze tegen de kortst mogelijke termijn op. (…)
Uw advocaat verzoekt om een voorstel te doen. Zoals eerder aangegeven zal CTW dat voorstel niet doen omdat zij van mening is dat u ernstig te kort bent geschoten op grond waarvan CTW schade heeft geleden en welke schade zij nog op u zal verhalen. Ook overigens heeft CTW nog een vordering op u uit hoofde van de voorlopige afrekening over het jaar 2014.
In de brief van uw advocaat aan CTW schrijft uw advocaat over "re-integratie" en "wettelijke verhoging". Die termen worden alleen gebruikt indien sprake is van een arbeidsovereenkomst. Al eerder heb ik uw advocaat uitgelegd dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht. Van re-integratie noch wettelijke verhoging is sprake. Indien u meent dat sprake is van een arbeidsovereenkomst dan heeft CTW nog een vordering op u vanwege loonheffingen.
Mocht u van mening zijn in staat te zijn werkzaamheden te kunnen verrichten dan vraagt CTW zich af hoe u dat voor ogen zou hebben. U heeft immers niet alleen uw patiënten maar ook uw collega's in de steek gelaten die daarover bijzonder verbolgen zijn. Daartoe heeft een van de collega's zelfs een tuchtklacht tegen u ingediend omdat u weigerde met CTW in contact te treden over de overdracht van patiëntendossiers en te communiceren over wanneer u weer terug zou komen. (…)"

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
"I. Voor recht verklaard dat de overeenkomst tussen eiseres en gedaagde is geëindigd per ultimo april 2017.
II. Voor recht verklaard dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met eiseres.
III. Gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiseres van een bedrag ad € 95.414,--, althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake van schadevergoeding.
IV. Gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiseres van de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over het onder sub III genoemde schadebedrag vanaf 17 mei 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
V. Gedaagde veroordeelt tot betaling aan eiseres van een bedrag ad € 1.729,14, althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.
VI.
Primair: het concurrentiebeding zoals vervat in artikel 6 van de tussen partijen gesloten overeenkomst vernietigt, althans voor recht verklaart dat gedaagde aan dit concurrentiebeding geen rechten kan ontlenen;
Subsidiair: de werking van het concurrentiebeding zoals vervat in artikel 6 van de tussen partijen gesloten overeenkomst beperkt tot een tijdsduur van 10 maanden na 1 september 2016 alsmede tot een straal van 15 kilometer rondom Vlissingen.
VII. Gedaagde veroordeelt in de kosten van het geding alsmede in de kosten van het gelegde beslag en daarbij op voorhand het nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00 zonder betekening en € 205,00 met betekening van het ten deze te wijzen vonnis, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de in artikel 119 van Boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan."
3.2.
CTW voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] grondt haar vorderingen op de overeenkomst. Zij stelt dat CTW jegens haar toerekenbaar is tekort geschoten. Daartoe voert zij - kort weergegeven - het volgende aan. CTW is in gebreke gebleven om het op grond van de overeenkomst tussen partijen verschuldigde aan [eiseres] te voldoen. Nadat [eiseres] voldoening daarvan heeft afgedwongen, heeft CTW geweigerd [eiseres] nog werkzaamheden voor CTW te laten verrichten zodat [eiseres] geen inkomsten kon genereren. [eiseres] heeft daardoor schade geleden. CTW heeft vervolgens de overeenkomst opgezegd, maar zij wenst [eiseres] wel aan het concurrentiebeding te houden. Het gedrag van CTW, in het bijzonder de non-betaling en het daaropvolgende niet-toelaten van [eiseres] in de praktijk, maken in de visie van [eiseres] dat handhaving van het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.2.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vordering I - Verklaring voor recht met betrekking tot het geëindigd zijn van de overeenkomst per ultimo april 2017
4.3.
De rechtbank zal de vordering onder I toewijzen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
De tussen partijen gesloten overeenkomst noemt twee mogelijkheden tot beëindiging daarvan op initiatief van partijen (zie hiervoor onder 2.5). Ingevolge artikel 5.1. kan de overeenkomst worden beëindigd door opzegging door één der partijen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Ingevolge artikel 5.2 kan de overeenkomst worden beëindigd door opzegging van één der partijen door de andere met onmiddellijke ingang, om een dringende aan de betrokken partij onverwijld meegedeelde reden. Een dringende reden is volgens artikel 5.2 aanwezig wanneer zich met een betrekking tot één der partijen een situatie voordoet, waarin van de andere partij niet in redelijkheid kan worden gevergd dat hij de overeenkomst voortzet.
4.5.
CTW heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst is beëindigd met wederzijds goedvinden. [eiseres] heeft echter gesteld dat zij nimmer met beëindiging van de overeenkomst heeft ingestemd. CTW heeft in reactie daarop niet gesteld dat, wanneer en op welke wijze [eiseres] heeft ingestemd met beëindiging van de overeenkomst. Daarom moet worden aangenomen dat van wederzijds goedvinden geen sprake is geweest.
4.6.
CTW heeft aangevoerd dat er dringende redenen waren voor beëindiging. In de brief van 4 januari 2017 aan [eiseres] formuleert CTW dit als een "dringende situatie". Vervolgens worden in tien bullet points grieven met betrekking tot [eiseres] opgesomd (zie hiervoor onder 2.15). Een aantal van die grieven is door de heren [persoon 1] en [persoon 2] ook ten grondslag gelegd aan een tegen [eiseres] ingediende klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag. Bij uitspraak van 9 mei 2017 is die klacht afgewezen (zie hiervoor onder 2.11). [eiseres] heeft ook in deze procedure de door CTW geformuleerde grieven met betrekking tot haar handelen en nalaten gemotiveerd weersproken. Wat daar verder echter ook van zij, evident is dat er geen sprake is van een door CTW aan [eiseres]
onverwijld medegedeeldedringende reden welke beëindiging van de overeenkomst met onmiddellijke ingang zou kunnen rechtvaardigen.
4.7.
In de brief van 4 januari 2017 aan [eiseres] heeft CTW de overeenkomst "indien en voor zover zou blijken dat de opzegging van de tussen partijen gesloten overeenkomst nog noodzakelijk zou zijn", de overeenkomst alsnog opgezegd "tegen de kortst mogelijke termijn als in de overeenkomst is voorzien". Gelet op de in artikel 5.1 van de overeenkomst genoemde opzeggingstermijn van drie maanden en ervan uitgaande dat opzegging tegen het einde van een kalendermaand diende plaats te vinden, is de overeenkomst derhalve inderdaad geëindigd per ultimo april 2017.
Vordering II - Verklaring voor recht dat CTW toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst
4.8.
De rechtbank zal ook de vordering onder II toewijzen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat overeenkomsten niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen hebben, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien (artikel 6:248 lid 1 BW).
4.10.
CTW is eerst toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door aan [eiseres] niet de betalingen (ter zake van de door mevrouw [eiseres] als tandarts verrichte werkzaamheden) te verrichten waarop [eiseres] ingevolge de overeenkomst aanspraak kon maken. Vervolgens is CTW tekortgeschoten door de wijze waarop zij heeft gereageerd op de uiteindelijk door [eiseres] tegen CTW getroffen incassomaatregelen. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
4.11.
De reactie van CTW op de door [eiseres] getroffen maatregelen hield in dat CTW niet heeft toegestaan dat mevrouw [eiseres] , na uiteindelijke voldoening van de openstaande facturen van [eiseres] , nog terugkeerde bij CTW om haar werkzaamheden als tandarts te continueren. Ter comparitie is van de zijde van CTW desgevraagd toegelicht dat [eiseres] zich door het faillissement aan te vragen onmogelijk had gemaakt bij de medewerkers van CTW. Het enige wat CTW haars inziens in praktische zin kon doen was opzeggen.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat er geen goede grond bestond voor CTW en/of haar medewerkers om het [eiseres] kwalijk te nemen dat zij het faillissement van CTW aanvroeg. CTW was in het verleden al een slechte betaler gebleken. Op het moment dat [eiseres] het faillissement van CTW liet aanvragen, was er (wederom) sprake van een zeer substantiële betalingsachterstand van CTW.
4.13.
[eiseres] liep in de gegeven omstandigheden een groot risico om ter zake van de door mevrouw [eiseres] verrichte werkzaamheden achter te blijven met een grote onverhaalbare vordering op een niet solvente rechtspersoon. [eiseres] had er een gerechtvaardigd belang bij om door middel van het laten indienen (en eventueel laten behandelen) van het faillissementsrekest op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen of haar vordering alsnog volledig zou worden voldaan en of het zinvol was om de werkzaamheden voor CTW te continueren. Immers, blijven werken zonder de overeengekomen vergoeding voor die werkzaamheden betaald te krijgen, is niet aantrekkelijk en - indien men voor de voorziening in het levensonderhoud op die inkomsten is aangewezen - veelal ook niet verstandig.
4.14.
Inhoud en strekking van de overeenkomst tussen partijen brengen mee dat CTW de faciliteiten ter beschikking diende te stellen van [eiseres] opdat mevrouw [eiseres] haar werkzaamheden als tandarts kon verrichten en daarmee inkomen kon genereren. CTW is ook daarin tekortgeschoten. Vanaf het moment waarop [eiseres] het faillissementsrekest had ingediend, was mevrouw [eiseres] niet meer welkom bij CTW om haar werkzaamheden als tandarts te continueren.
Vordering III - Vordering tot betaling van schadevergoeding
4.15.
De rechtbank zal de vordering onder III toewijzen tot een bedrag van € 30.000,00. Daartoe is het volgende in onderlinge samenhang redengevend.
4.16.
Voldoende aannemelijk is dat [eiseres] door het toerekenbaar tekortschieten van CTW schade heeft geleden. Niet weersproken is dat [eiseres] haar werkzaamheden heeft opgeschort tot het moment waarop de betalingsachterstand werd voldaan. Het werd [eiseres] nadien in strijd met inhoud en strekking van de overeenkomst echter niet meer toegestaan om mevrouw [eiseres] nog gebruik te laten maken van de faciliteiten van CTW. Daarmee werd [eiseres] sterk beperkt in haar mogelijkheden om mevrouw [eiseres] haar gebruikelijke werkzaamheden als tandarts te laten verrichten en daarmee inkomsten te genereren.
4.17.
Hetgeen CTW heeft aangevoerd met betrekking tot - kort weergegeven - administratieve zaken die niet in orde zouden zijn geweest, brengt niet mee dat [eiseres] geacht moet worden geen schade te hebben geleden. De rechtbank gaat ervan uit dat alle administratieve zaken zonder problemen tussen partijen hadden kunnen worden geregeld als CTW na voldoening van de vordering van [eiseres] nog wel bereid was geweest mevrouw [eiseres] haar werkzaamheden als tandarts bij CTW te laten continueren. Ter comparitie heeft mevrouw [eiseres] opgemerkt dat zij bereid was zo nodig een nieuwe overeenkomst te tekenen, maar dat eerst de achterstand diende te worden voldaan.
4.18.
Bij begroting van de omvang van de door [eiseres] geleden schade is echter ook het volgende van belang.
4.19.
De omzetten die [eiseres] genereerde waren van wisselende omvang. [eiseres] heeft als productie 14 bij dagvaarding een overzicht overgelegd met specificatie van de door [eiseres] aan CTW gefactureerde bedragen over de periode 2012 tot en met 2016. Bij conclusie van antwoord (pagina 16) heeft CTW een overzicht verstrekt van de in 2016 door [eiseres] aan CTW verzonden facturen. CTW becijfert de gemiddelde omzet per maand in 2016 op € 9.621,80. Ervan uitgaande dat [eiseres] vanaf augustus 2016 niet langer 3,5 dagen, maar 3 dagen per week wilde werken becijfert CTW de gemiddelde omzet per maand op € 8.247,25. [eiseres] wijst er echter op dat de achtergrond van die vermindering van het aantal dagdelen dat zij per week wilde werken juist de voortdurende wanprestatie van CTW was. [eiseres] wilde voorkomen dat de achterstand nog verder opliep.
4.20.
Het stond [eiseres] uiteraard vrij om haar werkzaamheden op te schorten tot het moment waarop haar achterstallige facturen waren voldaan. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat [eiseres] ook over de periode gedurende welke zij haar werkzaamheden opschortte zonder meer aanspraak kan maken op betalingen door CTW. De overeenkomst tussen partijen verplichtte CTW er in beginsel niet toe betalingen aan [eiseres] te verrichten indien door [eiseres] geen omzet werd gegenereerd. Waar het om gaat is in welke mate [eiseres] door het tekortschieten van CTW schade heeft geleden die in redelijkheid aan CTW kan worden toegerekend.
4.21.
[eiseres] heeft de stelling van CTW dat er in Nederland sprake is van een schaarste aan tandartsen en dat er vele vacatures voor tandartsen waren niet betwist. [eiseres] heeft evenmin betwist dat het voor [eiseres] in beginsel mogelijk moest zijn om mevrouw [eiseres] elders werkzaamheden als tandarts te doen verrichten en om op die wijze inkomsten ten behoeve van [eiseres] te genereren. Mevrouw [eiseres] heeft ter comparitie medegedeeld dat zij vanaf februari 2017 inderdaad in Limburg werkzaamheden als tandarts heeft verricht.
4.22.
Hoewel het voor [eiseres] dus mogelijk was om inkomsten te genereren door mevrouw [eiseres] elders werkzaamheden als tandarts te laten verrichten (en op die wijze te voorkomen dat verdere schade werd geleden, dan wel de te lijden schade te beperken), waren er wel praktische problemen. [eiseres] werkte al vanaf 2012 in Vlissingen. Zij woonde in Vlissingen in een huurwoning en zij was jegens CTW contractueel gebonden aan een concurrentieverbod met een straal van 35 km. In de gegeven omstandigheden is het dan ook niet onbegrijpelijk dat [eiseres] - zoals ter comparitie is medegedeeld - eerst enige tijd heeft gewacht om te bezien wat er ging gebeuren.
4.23.
De precieze aan CTW toerekenbare schade die voor [eiseres] is voortgevloeid uit het toerekenbaar tekortschieten van CTW kan niet worden berekend. Daarom heeft de rechtbank deze schade, met inachtneming van alle gestelde relevante omstandigheden, waaronder de hiervoor genoemde omstandigheden, en het door partijen gestelde over de in het verleden gegenereerde omzetten, genoten vakanties en gewerkte dagen, geschat op voornoemd bedrag van € 30.000,00.
Vordering IV - Vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over het onder sub III genoemde schadebedrag vanaf 17 mei 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding
4.24.
De rechtbank zal over het schadebedrag van € 30.000,00 de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijzen vanaf 17 mei 2017. Daartoe is het volgende redengevend.
4.25.
De vordering betreft schadevergoeding. Daarop is de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW niet van toepassing.
4.26.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is conform de vordering toewijsbaar vanaf 17 mei 2017. De verbintenis strekt immers tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Verzuim is derhalve zonder ingebrekestelling ingetreden (artikel 6:83 aanhef en onder b BW).
Vordering V - Vordering tot betaling van € 1.729,14, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag ter zaken van buitengerechtelijke incassokosten
4.27.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.175,00. Daartoe is het volgende redengevend.
4.28.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op gemaakte buitengerechtelijke kosten ter zake van een door haar gepretendeerd schadebedrag van € 95.414,00. Dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, is voldoende aannemelijk. Bij een toe te wijzen schadebedrag van € 30.000,00 past conform de gebruikelijk gehanteerde forfaitaire normen (BIK-staffel) een vergoeding ter zake van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.175,00.
Vordering VI - Vordering tot vernietiging van het concurrentiebeding, althans te verklaren voor recht dat CTW aan dit concurrentiebeding geen rechten kan ontlenen
4.29.
De rechtbank zal voor recht verklaren dat CTW aan het concurrentiebeding geen rechten meer kan ontlenen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.30.
De rechtbank stelt voorop dat van een arbeidsovereenkomst geen sprake is. Partijen hebben de overeenkomst van 25 juni 2012 betiteld als "Overeenkomst van opdracht (praktijkmedewerking)". Zo is de overeenkomst verder ook vormgegeven en uitgevoerd. Het stond partijen vrij om in de overeenkomst een concurrentiebeding op te nemen. [eiseres] heeft daar bewust mee ingestemd. Ter comparitie heeft mevrouw [eiseres] daarover weliswaar opgemerkt dat zij het concurrentiebeding van aanvang af overdreven vond: 35 km en een duur van twee jaar, maar zij accepteerde destijds dat daar niets aan te doen was als zij de overeenkomst met CTW wilde aangaan.
4.31.
De rechtbank is niettemin met [eiseres] van oordeel dat het in de bijzondere omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat CTW zich jegens [eiseres] nog op het concurrentiebeding beroept. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende.
4.32.
CTW is jegens [eiseres] ernstig tekort geschoten in de nakoming van een van de belangrijkste voor haar uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, namelijk om aan [eiseres] de haar toekomende beloning voor de door mevrouw [eiseres] als tandarts verrichte werkzaamheden (tijdig) uit te betalen. CTW heeft een substantiële betalingsachterstand laten ontstaan. De problemen die vervolgens tussen partijen zijn ontstaan, zijn naar het oordeel van de rechtbank tot dat tekortschieten van CTW te herleiden.
4.33.
Gelet op de omvang van de betalingsachterstand van CTW heeft [eiseres] zich begrijpelijkerwijs van de bijstand van een advocaat voorzien om haar belangen veilig te stellen en om het haar toekomende te incasseren. Dat heeft ertoe geleid dat een faillissementsrekest tegen CTW is ingediend. Vervolgens heeft CTW weliswaar de facturen van [eiseres] alsnog voldaan, maar heeft zij mevrouw [eiseres] niet meer toegestaan om haar werkzaamheden als tandarts voor CTW te continueren. Dit vormde opnieuw een ernstig tekortschieten in de nakoming van een van de belangrijkste voor CTW uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, namelijk de verbintenis om mevrouw [eiseres] faciliteiten ter beschikking te stellen zodat zij haar werkzaamheden als tandarts te Vlissingen kon uitoefenen en daarmee de inkomsten ten behoeve van [eiseres] kon genereren, waarmee zij in haar levensonderhoud kon voorzien.
4.34.
Het is onaanvaardbaar dat CTW door eerst herhaaldelijk ernstig tekort te schieten in de nakoming van voor haar uit de overeenkomt met [eiseres] voortvloeiende verbintenissen en vervolgens de overeenkomst met [eiseres] te beëindigen, zou kunnen bewerkstelligen dat het mevrouw [eiseres] gedurende twee jaar niet is toegestaan haar werkzaamheden als tandarts te verrichten in de omgeving waar zij wil wonen en werken.
4.35.
Mevrouw [eiseres] heeft haar belang bij het kunnen wonen en werken binnen een straal van 35 km van de praktijk te Vlissingen ter zitting toegelicht. Mevrouw [eiseres] werkt sinds 10 jaar in Nederland. Zij heeft op diverse plaatsen in Nederland gewerkt. Zij houdt echter van Zeeland. Zij houdt van de zoute lucht. Ze vindt de patiënten er plezieriger dan in Limburg. Ze heeft vrienden in Vlissingen. Zij wil in Zeeland, waar zij sinds 2012 actief is als tandarts, wonen en werken. Inmiddels doet zich bovendien voor haar de concrete mogelijkheid voor dat zij aan het werk kan in een tandartspraktijk te Middelburg, welke zij op termijn zou kunnen overnemen.
4.36.
De vrees van CTW dat als zij het concurrentiebeding niet kan handhaven jegens [eiseres] , zij het ook niet kan handhaven jegens anderen, acht de rechtbank ongegrond. Ook [eiseres] was in beginsel gebonden aan het concurrentiebeding. Het is slechts het herhaaldelijk ernstig tekort schieten van CTW jegens [eiseres] en het vervolgens opzeggen van de overeenkomst door CTW dat het beroep dat CTW jegens [eiseres] op het concurrentiebeding wil blijven doen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt.
Vordering VII - Vordering tot veroordeling van CTW in de beslagkosten, de kosten van het geding, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente
4.37.
[eiseres] vordert CTW te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 864,23 voor verschotten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 579,00).
4.38.
CTW zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht 1.306,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.549,21
4.39.
Nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing omschreven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiseres] en CTW is geëindigd per ultimo april 2017,
5.2.
verklaart voor recht dat CTW toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres] ,
5.3.
verklaart voor recht dat CTW aan het in de overeenkomst tussen partijen opgenomen concurrentiebeding geen rechten meer kan ontlenen,
5.4.
veroordeelt CTW om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 30.000,00 (dertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 mei 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt CTW in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.443,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag van uitspraak van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt CTW in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.549,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag van uitspraak van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt CTW in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat CTW niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.
[1729/
2221]