Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
SKB GROUP B.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding
- de producties van de curator
- de producties van [gedaagde]
- de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling op 8 februari 2018
- de pleitnota van de curator
- de pleitnota van [gedaagde]
2.De feiten
€ 62.103,25. In het incident is in juni 2018 pleidooi bepaald.
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
I voorwaardelijk, indien enige vordering in conventie wordt toegewezen:
5.De beoordeling in conventie
‘SKB is hierop met [gedaagde] , en in overleg met Stinis, overeengekomen dat [gedaagde] de door SKB in het kader van de opdracht gemaakte projectkosten zou vergoeden, en in dat verband derhalve de reeds ingekochte en deels bewerkte materialen.” In haar brief van 5 februari 2018 aan de rechtbank Rotterdam, waarbij [gedaagde] de eis in reconventie aankondigt, schrijft [gedaagde] :
“ [gedaagde] heeft meerdere malen aangegeven dat ze helemaal niet onwelwillig is haar verplichtingen uit de twee overeenkomsten na te komen, maar (…) van de Curator verlangt (…)”.Voor zover [gedaagde] in dit kort geding (ook) heeft aangevoerd dat niet zij, maar Stinis, ten aanzien van het factuurbedrag de wederpartij is van de curator, is dit gelet op voornoemde erkenningen en gelet op het gebrek aan onderbouwing van die stelling onvoldoende om aan de aannemelijkheid van de vordering te twijfelen.
De curator heeft over de mogelijke vernietiging ter zitting toegelicht dat door hem onderzocht wordt of sprake is van paulianeus handelen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op grond waarvan de machines aan [gedaagde] zijn verkocht en geleverd en ten tijde van het overnemen van de opdracht van Stinis. Gelet op de omvang en de voortgang van het onderzoek, dat in samenwerking met andere curatoren wordt uitgevoerd, wenst de curator nog geen definitieve beslissing over het al dan niet vernietigen van de overeenkomst(en) in te nemen.
Bij deze stand van zaken moet worden aangenomen dat de curator uitsluitend tot vernietiging van de overeenkomsten zal overgaan, wanneer dit in het belang is van de boedel en hij meent dat een grotere tegenvordering op [gedaagde] bestaat.
Dat maakt dat in dit kort geding niet zal worden aangenomen dat de vordering niet toewijsbaar is wegens de gepretendeerde tegenvordering.
Een bevoegdheid tot opschorting kan bestaan wanneer een wederpartij ten gevolge van aan haar toe te rekenen omstandigheden niet aan haar eigen verplichting voldoet. De bevoegdheid tot opschorting strekt er dan toe pressie uit te oefenen, opdat de wederpartij haar verplichting nakomt. In dit geval is niet aannemelijk geworden dat van een op de curator rustende verplichting sprake is.
De taak van de curator is in artikel 68 Fw als volgt bepaald: de curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel, welke taak hij verricht ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Hij dient de omvang van de boedel te bepalen, vervolgens het vermogen in stand te houden totdat de boedel in geld kan worden omgezet en dit geld kan worden verdeeld onder de schuldeisers.
In het kader van de uitvoering van zijn taak voert de curator kennelijk thans een onderzoek uit naar de gang van zaken in de periode voorafgaand aan het faillissement van SKB. Dat onderzoek is nog aan de gang. [gedaagde] heeft niet gemotiveerd en onderbouwd op grond waarvan op de curator in deze situatie, waarin het onderzoek nog loopt, de verplichting zou rusten aan [gedaagde] toe te zeggen dat hij niet tot vernietiging van de overeenkomst(en) zal overgaan. Nu niet kan worden aangenomen dat sprake is van een verplichting jegens [gedaagde] waaraan de curator zou moeten voldoen, kan van een opschortingsrecht dat kan worden ingeroepen tegen de curator, die in dit kort geding nakoming van een op [gedaagde] rustende betalingsverplichting vordert, geen sprake zijn.
816,00
6.De beoordeling in reconventie
de curator zich als curator dan ook inmiddels heeft verplicht om níet de vernietiging in te roepen van de overeenkomsten’. Zoals in conventie reeds is overwogen kan een op de curator rustende verplichting te verklaren dat hij de overeenkomst(en) niet zal vernietigen in de gegeven omstandigheden niet worden aangenomen, zodat de aangeboden zekerheid niet kwalificeert als voldoende zekerheid die moet leiden tot opheffing van de beslagen.