Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 september 2017
- de akten van 22 november 2017 en 20 december 2017 van de man
- de antwoordakte van 20 december 2017 tevens houdende wijziging van eis van de vrouw.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2018 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot haar recht op pensioentermijnen na de echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Hoogerwerf, vorderde betaling van het haar toekomende deel van de pensioentermijnen die door de man zijn opgebouwd bij een buitenlands pensioenfonds. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W. Huijzer, heeft betwist wanneer de huwelijkse periode is geëindigd, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 1 maart 2001 is ingeschreven. De vrouw heeft erkend dat de man in totaal 223 maanden pensioenaanspraken heeft opgebouwd, waarvan 148 maanden relevant zijn voor haar vordering. De rechtbank heeft de berekening van de vrouw goedgekeurd, die recht heeft op 33,18% van de pensioentermijnen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 40.317,84 en tot betaling van 33,18% van de na januari 2018 tot de datum van uitspraak verstreken en nog te verstrijken pensioentermijnen in Zwitserse Franken. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.