ECLI:NL:RBROT:2018:2484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
10/212342-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhandelen van cocaïne en wederspannigheid met lichamelijk letsel als gevolg

Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verhandelen van cocaïne en hennep, alsook van wederspannigheid. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor het verhandelen van cocaïne, gebaseerd op getuigenverklaringen, observaties en het aantreffen van cocaïne bij de verdachte. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er geen concrete feiten waren die zijn betrokkenheid bij de drugshandel konden aantonen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verkopen van cocaïne in de periode van 1 juni 2016 tot 24 oktober 2017, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van het verhandelen van hennep, omdat het bewijs daarvoor ontbrak.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van wederspannigheid, omdat hij zich had verzet tegen de aanhouding door de politie, wat resulteerde in letsel bij een agent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich met geweld had verzet, wat leidde tot een fractuur in de pink van de agent. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de overlast voor de omgeving zwaar meegewogen werden. Ook werd een bedrag van € 2.900,= dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard, en werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-212342-17
Datum uitspraak: 15 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (verhandelen van cocaïne en hennep) en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 (impliciet primair)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Gelet op de inhoud van de meldingen van overlast uit de wijk, observaties van verbalisanten, verklaringen van afnemers van verdovende middelen, mutaties die verband houden met (de handel in) verdovende middelen en de omstandigheid dat de verdachte tot januari 2014 in detentie heeft gezeten, concludeert de officier van justitie dat de verdachte zich in de periode 24 oktober 2014 tot 24 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, het verhandelen van cocaïne en hennep.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat hij heeft gehandeld in cocaïne of hennep. De raadsman concludeert tot vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde en voert aan dat concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte in verdovende middelen heeft gehandeld, ontbreken. De getuigenverklaringen zijn onder meer waar het de betreffende periode betreft niet specifiek genoeg en deze verklaringen vinden bovendien geen steun in objectieve gegevens. De gerelateerde observaties kunnen evenmin bijdragen aan het bewijs, nu daaruit slechts volgt dat sprake is geweest van een ontmoeting tussen de verdachte en derden, waarbij niet valt uit te sluiten dat hetgeen is waargenomen slechts een cultureel bepaalde bijzondere wijze van begroeten betreft. De onder de verdachte aangetroffen cocaïne was verder slechts voor eigen gebruik en dus niet bestemd voor de handel.
4.1.3.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 5 juni 2017 hebben buurtbewoners een melding van overlast als gevolg van dealen rond de kruising Valeriaandonk/Donk in Spijkenisse gedaan. De persoon die zou handelen in verdovende middelen is een donkere jongeman, met lange dreads en een erg slank postuur. Bij verbalisant [naam verbalisant] is ambtshalve bekend dat een man genaamd [naam verdachte] , de verdachte, aan dit signalement voldoet, dat deze [naam verdachte] vaak in bedoelde omgeving verblijft en dat [naam verdachte] over de periode 2013 tot 2017 diverse drugsgerelateerde antecedenten heeft.
Op 5 juli 2017 wordt waargenomen dat de verdachte in de omgeving van de Venkeldonk te Spijkenisse contact maakt met een man op een damesfiets. Gezien wordt dat de verdachte en de man elkaar begroeten en elkaar de rechterhand geven, dat de man vervolgens zijn gebalde rechterhand kort in zijn rechter broekzak stopt, waarna de hand geopend uit de broekzak wordt gehaald. Direct daarna wordt gezien dat de man met zijn linkerhand iets aan de verdachte geeft, waarna de man wegfietst. De man, naar later blijkt de getuige [naam getuige 1] , wordt vervolgens aangehouden.
De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij zojuist cocaïne en XTC-pillen heeft gekocht van een man genaamd [nickname verdachte] , dat hij het (ponypack) in zijn broekzak heeft zitten, dat hij 2 of 3 keer per maand iets koopt van [nickname verdachte] en dat hij een vast telefoonnummer van [nickname verdachte] heeft. Na onderzoek blijkt dat dit het telefoonnummer [gsm-nummer] betreft.
Uit onderzoek naar de historische belgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer contact heeft gehad met verschillende personen die in de politiesystemen bekend staan als gebruikers van drugs. Een aantal van deze personen wordt als getuige gehoord.
Op 13 augustus 2017 heeft de getuige [naam getuige 2] verklaard dat hij telefonisch cocaïne heeft besteld bij [nickname verdachte] . Deze [nickname verdachte] is een lange, Antilliaanse man met een donkere huidskleur en dreads van ongeveer 30 jaar oud. De afgelopen maanden heeft de getuige ongeveer zes keer cocaïne gekocht bij [nickname verdachte] , die de ponypacks vaak in zijn boxershort draagt.
Op 23 augustus 2017 heeft de getuige [naam getuige 3] verklaard dat hij in het verleden wel eens cocaïne (en wiet) heeft gekocht bij [nickname verdachte] . [nickname verdachte] , te bereiken op het telefoonnummer [gsm-nummer] , is een magere, donkere, lange man van ongeveer 1.90 lang en ongeveer 27-28 jaar oud. De getuige heeft ongeveer 10 keer verdovende middelen gekocht bij [nickname verdachte] en in de zomer van 2016 was dit voor het laatst. De cocaïne zat in een ponypack en later in een boterhamzakje.
Op 24 oktober 2017 wordt de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Bij zijn insluitingsfouillering wordt in zijn onderbroek een opbergruimte aangetroffen met daarin zeven ponypacks (wikkels) en twee kleine, doorzichtige zakjes. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat de ponypacks en de zakjes cocaïne bevatten. Ook wordt onder de verdachte een toegangssleutel van de woning gelegen aan de [adres] te Spijkenisse aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking in voormelde woning, de woning van de ouders van de verdachte, worden in de kamer van de verdachte in één van zijn schoenen ongeveer 19,6 en 5,4 gram verdovende middelen aangetroffen. Na onderzoek door het NFI wordt vastgesteld dat het cocaïne betreft. Voorts worden in de kamer van de verdachte € 2.900,= in kleinere coupures, 30 vellen papier om ponypacks mee te vouwen en een weegschaaltje met daarop vermoedelijk resten van verdovende middelen aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen dat een man genaamd [nickname verdachte] in elk geval in de periode juni 2016 tot 24 oktober 2017, aan deze getuigen meermalen cocaïne heeft verkocht.
De getuigen hebben een gelijkluidend signalement van deze [nickname verdachte] opgegeven en de verbalisant [naam verbalisant] heeft op 5 juni 2017 al gerelateerd dat de hem ambtshalve bekende verdachte hetzelfde signalement heeft. De getuige [naam getuige 1] , van wie is waargenomen dat hij kort tevoren een ontmoeting heeft gehad met de verdachte, kent de verdachte als [nickname verdachte] en ter zitting heeft de verdachte zelf verklaard dat hij [nickname verdachte] wordt genoemd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die in bovengenoemde periode aan de getuigen cocaïne heeft verkocht.
Dat de verdachte in cocaïne heeft gehandeld vindt verder steun in de in zijn onderbroek aangetroffen wikkels en zakjes cocaïne en de in de woning aangetroffen cocaïne en attributen voor de verkoop van drugs.
Het impliciet primair ten laste gelegde verhandelen van cocaïne is dan ook wettig en overtuigend bewezen, zij het dat de rechtbank uitgaat van een kortere periode dan de officier van justitie. Hoewel het dossier sterke aanwijzingen bevat dat de verdachte zich ook vóór juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan het handelen in verdovende middelen, ontbreekt wettig en overtuigend bewijs daarvoor.
Wettig en overtuigend bewijs voor het verhandelen van hennep ontbreekt eveneens. Weliswaar hebben verschillende getuigen daarover verklaard, maar – anders dan ten aanzien van de cocaïne het geval is – ontbreekt objectief steunbewijs daarvoor bijvoorbeeld in de vorm van aangetroffen zakjes hennep. Van dat deel van het ten laste gelegde wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode 1 juni 2016 tot 24 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van cocaïne.
4.2.
Feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het om politie-agenten ging en dat hij bovendien alleen wat met zijn armen om zich heen heeft gezwaaid en hij daarbij geen letsel heeft toegebracht aan aangever [naam slachtoffer] . De raadsman concludeert tot vrijspraak en voert aan dat de verbalisanten zich niet tijdig kenbaar hebben gemaakt bij de verdachte, zodat van verzet door de verdachte geen sprake kan zijn. In ieder geval heeft de verdachte niet doelbewust enig letsel toegebracht, aldus de raadsman.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de verklaring van aangever [naam slachtoffer] volgt dat de verdachte –nadat aangever deze duidelijk te kennen had gegeven dat hij, aangever, van de politie is en dat de verdachte was aangehouden – een schijnbeweging heeft gemaakt en dat hij heeft geprobeerd weg te komen. Vervolgens heeft aangever de verdachte met zijn rechterhand vastgepakt, waarna de verdachte heeft geprobeerd los te komen door van aangever weg te lopen en wild met zijn armen te zwaaien. Hierop heeft aangever direct een pijnscheut in zijn rechterpink gevoeld.
Deze verklaring van aangever vindt steun in de eigen verklaring van de verdachte. In het verhoor bij de politie heeft de verdachte immers verklaard dat hij op dat moment wel dacht dat het politie-agenten betrof en dat hij probeerde weg te komen. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij met zijn armen om zich heen bewoog (en dat hij probeerde weg te komen). Na medisch onderzoek is een fractuur van de rechterpink van aangever vastgesteld. Gelet hierop is het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
Hij in de periode van
1 juni 2016tot en met 24 oktober 2017,
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard meermalen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
2
Hij op 24 oktober 2017 te Rotterdam toen de aldaar
dienstdoende [naam slachtoffer] , verdachte op verdenking van het overtreden van
artikel 2 va
nde Opiumwet, op last van de officier van justitie buiten
heterdaad had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner
bediening, door opzettelijk gewelddadig
- in tegengestelde richting te bewegen als die waarin voornoemde [naam slachtoffer]
hem trachtte te brengen en
- wild met zijn, verdachtes, armen te zwaaien tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [naam slachtoffer] enig lichamelijk letsel (te weten een fractuur in de pink) bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod

2.wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft bijna 1,5 jaar lang in een woonwijk in cocaïne gehandeld. Straathandel in cocaïne brengt overlast voor omwonenden met zich, leidt tot gezondheidsrisico’s voor gebruikers en kan leiden tot verwervingscriminaliteit.
Na zijn aanhouding ter zake heeft de verdachte verzet gepleegd door zich los te rukken van een verbalisant. Dit handelen van de verdachte ondermijnt het gezag van de politie en heeft bovendien letsel veroorzaakt in de vorm van een fractuur van de pink van de agent.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf, waarbij de cocaïnehandel veruit het meeste gewicht in de schaal legt.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de hierna te bespreken omstandigheden meegewogen.
Allereerst is acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, zoals die onder meer tot uitdrukking komen in de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte gedurende langere tijd heeft gedeald in een woonwijk. Uit het dossier blijkt dat buurtbewoners overlast hebben gehad van de handelwijze van de verdachte. Ook bevat het dossier sterke aanwijzingen dat de verdachte verdovende middelen heeft verkocht aan personen die meer dan gemiddeld kwetsbaar zijn en om die reden bij Stichting Pameijer wonen. Op geen enkele wijze heeft de verdachte oog gehad voor de belangen van anderen. De verdachte is slechts gericht geweest op eigen geldelijk gewin.
De rechtbank heeft voorts meegewogen dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 januari 2018 eerder is veroordeeld in verband met soortgelijke feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
De raadsman heeft nog verzocht een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Gelet op de ernst van het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde komt artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering nog lang niet in beeld. Gelet op de vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde handelen in hennep, behoeft het verzoek van de raadsman om bij het bepalen van de strafmaat uitdrukkelijk te differentiëren voor wat betreft het verwijt ten aanzien van de cocaïne enerzijds en de hennep anderzijds, geen verdere bespreking en beoordeling.
8.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.In beslag genomen voorwerpen
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,= verbeurd te verklaren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,= zal worden verbeurd verklaard.
Het voorwerp behoort toe aan de verdachte. Gelet op de vindplaats van het geldbedrag (in een schoen van de verdachte, naast een schoen met daarin een handelshoeveelheid cocaïne), het gegeven dat het vele, kleinere coupures betreft en de omstandigheid dat de verdachte op het moment van het aantreffen van het geldbedrag niet over een aantoonbare reguliere vaste bron van inkomsten beschikte, is de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde strafbare feit is verkregen.

9.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 2 laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,= aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman verzoekt matiging van het schadebedrag en stelt dat de namens de benadeelde partij genoemde zaken andersoortige gevallen betreffen gelet op de duur van het verzet en het letsel dat is toegebracht.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2B en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het geldbedrag van € 2.900,=, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 500,= (zegge: vijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 500,=(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 500,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
tien dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
in of omstreeks de periode van 11 juli 2013 tot en met 24 oktober 2017,
althans in de periode van 5 juli 2017 tot en met 24 oktober 2017
te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
een hoeveelheid hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2017 te Rotterdam toen de aldaar
dienstdoende [naam slachtoffer] , verdachte op verdenking van het overtreden van
artikel 2 vad de Opiumwet, in elk geval op verdenking van het gepleegd
hebben van enig strafbaar feit, op last van de officier van justitie buiten
heterdaad had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde
hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en
hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een
politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde
opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner
bediening, door opzettelijk gewelddadig
- te trachten zich los te rukken en/of trekken en/of
- in tegengestelde richting te bewegen als die waarin voornoemde [naam slachtoffer]
hem trachtte te brengen en/of
- wild met zijn, verdachtes, armen te zwaaien en/of
- zijn, verdachtes, arm(en) en/of be(e)n(en) weg/los te trekken als gevolg
waarvan er geen goede controle technieken op hem, verdachte, konden
worden toegepast,
tengevolge waarvan de opsporingsambtenaar [naam slachtoffer] enig lichamelijk letsel
(te weten een een fractuur in de pink) bekwam;