1.2.Artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, bepaalt dat bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer is aangebracht of het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Op grond van het tweede lid is er in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
Op grond van artikel 9.9b, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften in artikel 3.16, eerste lid, aangemerkt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
2. [naam 3] is bevelvoerder bij de Gemeentelijke Brandweer [plaats] , die valt onder de regio Brandweer [regio] . Op 21 maart 2013 heeft [naam 3] deelgenomen aan een door de regio Brandweer [regio] georganiseerde training voor brandweerpersoneel in het trainingscentrum van eiseres. Tijdens een oefening waarbij door dichte rook in het oefengebouw het zicht volledig was ontnomen, is [naam 3] voorover in een trapgat naar beneden gevallen op een betonnen vloer. De valhoogte bedroeg ongeveer 3,50 meter. Ten gevolge van het ongeval liep [naam 3] blijvend letsel op, bestaande uit een functionele beperking van de linkerhand en een litteken op zijn voorhoofd.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het boeterapport van 12 juni 2014 ten grondslag gelegd, dat op ambtseed is opgemaakt door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW. Volgens verweerder heeft eiseres het bepaalde in artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit overtreden, omdat door [naam 3] arbeid is verricht waarbij valgevaar bestond, zonder dat eiseres het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. De werkzaamheden van [naam 3] werden verricht onder gezag van eiseres, zodat sprake was van werkgever en werknemer in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a en b van de Arbeidsomstandighedenwet. Verweerder heeft aan dit standpunt de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Uit de verklaring van [naam 4] , vertegenwoordiger van eiseres, blijkt dat de veiligheidsfunctionaris van eiseres er op toe ziet dat de oefening veilig wordt uitgevoerd, aangezien eiseres verantwoordelijk is voor de veiligheid op haar trainingscentrum. Verder blijkt uit het handboek van eiseres, “Eigen inzet voor veiligheid”, dat als bijlage 11 bij het boeterapport is gevoegd, dat de toezichthoudende taak ten tijde van de overtreding was voorbehouden aan de instructeurs van eiseres. [naam 5] , veiligheidsfunctionaris bij eiseres, heeft in zijn verklaring tegenover de inspecteur het voorgaande bevestigd. Uit het boeterapport blijkt dat eiseres vooraf de risico’s van de training beoordeelt, naar aanleiding daarvan instructies geeft en toezicht houdt op de naleving daarvan. De veiligheidsfunctionaris mocht ingrijpen als dat noodzakelijk zou zijn.
Voorts heeft verweerder de hoogte van de boete vastgesteld conform de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving. Volgens verweerder is niet gebleken van een verminderde verwijtbaarheid of andere bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de boete te matigen.
4. Eiseres voert onder meer aan dat verweerder haar ten onrechte heeft gekwalificeerd als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Er is geen sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en [naam 3] , noch is er sprake van een dienstverband tussen partijen. [naam 3] was als vrijwilliger werkzaam bij de Gemeentelijke Brandweer [plaats] . Tijdens de oefening waren er twee instructeurs van de regio Brandweer [regio] aanwezig die toezicht dienden te houden op de veiligheid van de deelnemers, veiligheidsfunctionarissen en zichzelf. Vanuit eiseres waren er twee veiligheidsfunctionarissen aanwezig die binnen bij de deelnemers bleven en waarop vervolgens weer door de twee instructeurs toezicht werd gehouden. De (feitelijke) leiding en toezicht lagen niet bij eiseres. Volgens de verklaring van [naam 4] stond de oefening onder leiding van de instructeur van de Hulpverleningsdienst. Dit is niet de veiligheidsfunctionaris van eiseres.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van werkgeverschap zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet. In geschil is of eiseres als werkgever van [naam 3] kan worden aangemerkt op grond van artikel 1, tweede lid, onder a, onder 1°, van de Arbeidsomstandighedenwet. Bepalend voor het werkgeversbegrip als bedoeld in voornoemd artikellid is het bestaan van een gezagsverhouding. Het begrip gezagsverhouding is niet in de wet gedefinieerd. Bij de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding dient volgens vaste rechtspraak acht te worden geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden. In de Memorie van Toelichting bij de Arbeidsomstandighedenwet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 970, nr. 3, p. 35 en verder) wordt over dit artikellid opgemerkt dat ook al is er geen arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling er dan toch sprake kan zijn van een werkgever-werknemerrelatie in de zin van de wet, indien arbeid onder gezag wordt verricht. Volgens de Memorie van Toelichting moet hierbij worden gedacht aan stagiaires en mensen die vrijwilligerswerk verrichten. De rechtbank acht het niet in lijn met deze voorbeelden om in de situatie dat een werknemer voor zijn werkgever een training volgt bij een derde partij, deze derde partij gedurende de training als werkgever aan te merken in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat er tijdens een training instructies worden gegeven die dienen te worden opgevolgd, betekent nog niet dat gesproken kan worden van een gezagsverhouding zoals bij een werkgever-werknemerrelatie. De omstandigheid dat eiseres toezicht hield op en verantwoordelijk was voor de veiligheid tijdens de training is naar het oordeel van de rechtbank daartoe evenmin voldoende, aangezien die omstandigheid zich ook kan voordoen in een andere situatie dan een werkgever-werknemerrelatie. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de Brandweer het gezag over [naam 3] voor de duur van de training heeft gedelegeerd aan eiseres. De training was georganiseerd door de Brandweer en in diens opdracht uitgevoerd door eiseres. Zoals door eiseres terecht is aangevoerd, heeft [naam 4] tegenover de inspectie verklaard dat de oefening onder leiding stond van de Brandweer en dat eiseres de faciliteiten beschikbaar stelde. Voorts heeft [naam 5] tegenover de inspectie verklaard dat er twee instructeurs van de Brandweer aanwezig waren bij de training om het functioneren van hun manschappen te beoordelen. Blijkens het boeterapport is het ook de Brandweer die het ongeval heeft gemeld bij de inspectie SZW.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op grond van de Arbeidsomstandighedenwet als werkgever van [naam 3] kan worden aangemerkt. Verweerder was daarom niet bevoegd aan eiseres een boete op te leggen.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar gegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt herroepen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).